De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Johan van Os
| |
[pagina 295]
| |
schiedenisloze persoonlijkheid anderzijds. Daarbij komt de zich uit het oosten opdringende Arabisch-Mohammedaanse cultuur die een statische, diepgaande invloed op Afrika blijft uitoefenen. De beste Afrikanen van nu voelen zich gedreven actief deel te nemen aan dit conflict met inzet van hun temperamentvolle persoon. Dit betekent een geestelijke strijd om de ontwikkeling van een volk. De Afrikaanse dichters van het ogenblik zijn volksleraars, politici, profeten, evenals de Russische der 19de eeuw. Hun poëzie is bezwerend, dwingend; hun gedichten zijn profetische toespraken, rhetorisch uit noodzaak en drift. Wie mijn gedachten koopt
koopt geen honingpot
naar allemans smaak.
Hij koopt het snoeven
van millioenen zielen
die hongerig, naakt en ziek
begeren, eisen, wachten.
Wie mijn gedachten koopt
koopt geen valse schijn
van goden en orakels,
Hij koopt de gedachten
van een rusteloze jeugd
die tussen culturen
twijfelt, vraagt en kiest.
Wie mijn gedachten koopt
die koopt de geest des tijds:
een onuitblusbaar vuur.
In alle edele harten
die lijden, licht het op.
Het weerlicht over de aarde,
vernielt en loutert.
Dergelijke uitingen, zoals deze van Dennis C. Osadebay, vindt men tussen zuiver poëtische verzen, pamfletten, geïllustreerde tijdschriften, sociale romans en opgetekende volkssprookjes: de eerste documenten die de jonge Afrikaanse literatuur ons voorlegt. Wat zal er worden uit deze geladen lyriek, uit deze vruchtbare aarde, uit dit onderdrukte volk? Zal het een zelfde verrassende ontwikkeling te zien geven als | |
[pagina 296]
| |
het ontwakende Rusland? Alle voorwaarden daartoe zijn aanwezig. In Rusland waren de opheffing van de lijfeigenschap en de sociaal-economische omwenteling de voorwaarden tot de vrijmaking van de geest. De emancipatie van de Afrikaan zal ongetwijfeld het uitgangspunt zijn van een eigen Afrikaanse cultuur. Uit de kiemen die tot ons komen, kunnen wij misschien al de geaardheid van deze cultuur vermoeden. Zeker is, dat zij in belangrijke mate van de westerse zal verschillen. Wellicht zal zij de vervulling betekenen van onvervulbare verlangens in onze beschaving, zoals het Russische geestesleven antwoord gaf op ons verlangen naar mystiek en gemeenschap. Het laat zich aanzien, dat in de Afrikaanse cultuur magisch-emotionele trekken de overhand zullen krijgen. De Afrikaan is oncontemplatief. Hij beschouwt de wereld niet, hij ís de wereld. Zijn relatie tot de levenskracht is geen rationeel-begrijpende, maar 'n existentieel-belevende, verterende. De mens heeft geen kracht, maar ís kracht. De mens gebruikt niet het woord, maar is zelf in het woord. Het woord is een levensfunctie, zoals alles wat de mens aanraakt, functioneel deel wordt van de mens. De Afrikaanse poëzie is derhalve magisch in de zin van levendragend, levenverwekkend, voortplantend. Zo spreekt John Samuel Mbiti uit Kenya zijn levensbesef uit in de bundel ‘After is before’: Kiemen voeden zich van de mens. Ze snijden hun leven
uit een wankelende boom op de kust.
Termieten vliegen op uit hun heuvels om adem en voedsel,
maar vanaf een verborgen tak slokt een wevervogel
gretig de vliegende beestjes op en voedt er zich mee.
Leven dat leeft of sterft of dood is,
leven, dat er vóór mij was
en na jou komt, zal leven spuiten
als water uit een gebroken buis
of als lucht uit een autoband.
Zo voedt zich het woord van de mens. Het wordt in pijnen geboren. Afrikaanse cultuur betekent uitbreiding en intensivering der elementaire levensverrichtingen: voeding en voortplanting. De primitiviteit kan zich ontwikkelen en spiritualiseren in deze zin, maar zal nooit de druk verdragen van n'importe welk intellectueel systeem dat zich boven het elementaire leven verheft op een metafysisch plan. Het menselijk | |
[pagina 297]
| |
oerleven dat in onze civilisatie naar het onbewuste werd verdrongen, zal zich in Afrika meer en meer bewust worden en misschien die toestand van verlossing en vrijheid bereiken waarvan alle profeten der mensheid hebben gedroomd. Jij, meisje, met smaragden op je koperen vlees
geef je over, geef je over zoals allen.
De knoppen die daar bottend
dansen tussen de plooien van je borst,
ze moeten zich overgeven, zoals alle.
Ik ben de slang die zoet leven
uit eieren zuigt
(overgeven, overgeven moet je).
in mijn oog is het gif van een vloek,
je moet je onderwerpen zoals allen.
Ik bemin de pijler van je hals
die - als een wonderding - de last
op je hoofd in evenwicht houdt,
en toch moet ik hem breken.
Ik bemin de schemer van je huid
en toch moet ik hem verbleken
met het melaatse gif uit mijn milt.
Ik bemin de vlammenmelodie in je lijf
en toch moet ik ze afbreken;
ik bemin de verrukking van je schreden
en toch moet ik zijn vuur in mij verlossen.
Geen Nietzsche en geen Marsman zouden stouter beelden of krachtiger ritme hebben gevonden dan deze dichteres van de Goudkust, Efua Theodora Morque. Een alomvattend, aards gevoel doortrilt de moderne Afrikaanse poëzie, zoals ook de lyriek van Poesjkin door kosmisch ritme werd gedragen. Dezelfde erotische verhouding tot de ‘umwelt’ spreekt zich uit in de poëzie van de dichter-politicus Léopold Sédar Senghor: | |
[pagina 298]
| |
Oho Congo, in het bed der wouden neergevlijd, heerseres
van het getemde Afrika,
Laat stijgen de phallosbanier der bergen,
want jij bent vrouw in mijn hoofd, mijn taal, mijn lijf.
Moeder van alles wat leeft, van krokodillen, nijlpaarden,
van vissen, vogels, hagedissen;
moeder der kudden;
voedster der velden;
machtige vrouw!
Open water voor de riemen en de kiel der kano's.
Congo, mijn vrouw, met je brede dijen, met je lange armen,
met zeerozen omhangen.
Kostbare vrouw van Uzugu,
oliezacht lijf met je huid van nachtelijk diamant.
De nieuwe Afrikaanse poëzie is een poëzie van de vrijheid. De vrijheid van het hart waarvan de woestijnen beeld en verwezenlijking zijn. De vrijheid waarin pretentieloos geloof ontbloeit, zoals 'n andere dichter van de Goudkust, M.F. Dei-Anang het kent: Geloof is een boom.
Hij groeit
in de woestijn.
Geloof leeft
in de hoop,
soms vergeefs,
dat God de regen zendt.
Geloof is zachtaardig vertrouwen,
soms vergeefs.
De primitieve Afrikaanse plastische kunst, wetenschappelijk of in ieder geval artistiek-studieus benaderd, oefende reeds vanaf 't begin der 20ste eeuw 'n diepgaande invloed uit op verschillende vormen van experimentele kunst bij ons. Maar, hoe vruchtbaar ook, deze invloed bleef een historiserend, intellectueel karakter dragen. Het is een westerse aangelegenheid. De moderne Afrikaan drukt zich feller en waarachtiger uit in zijn poëzie en zijn muziek dan in plastische vormen. Vitaal en creatief zullen alleen die invloeden blijken die uitgaan van deze uit levensnood geboren negerkunst. |
|