De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Java, vreemd en vertrouwd
| |
Toeloegagoeng, 3-1-'35Dit moet de eerste brief worden van een lange reeks. Al te lang heb ik met het inzetten daarvan gewacht. Van wanneer was de laatste brief? Ik weet het te nauwernood nog; het was van boord. Het is haast niet doenlijk, als een aaneengeschakeld reisvervolg de tijd, ook daarna, te beschrijven. Verschillende Indische havens; een week voor Palembang, dan Batavia (waar we je brief ontvingen; hartelijk dank; het was een groet van het oud-vertrouwde te midden van veel vreemd-nieuws), dan de wondermooie spoorreis Batavia - Soerabaja, per eendaagse, A'dam - Thorn in afstand gelijk; dan Soerabaja; 30 November Kediri, toen per auto naar mijn standplaats: Toeloengagoeng. Toen opeens de rust van het kleine binnenplaatsje, in verhouding tot Kediri, residentieplaats, staande als Goes tot Middelburg; en Kediri tot Soerabaja, als | |
[pagina 277]
| |
Middelburg tot Rotterdam. Een typisch land het regentschap Toeloengagoeng. In het Westelijk deel de 2500 m hooge Wilis, in het Zuiden het grillig gevormde heuvelland van het Zuidergebergte; in het Oosten de Kloet; daartusschen de vlakte, met de Brantas en moerassen; een spoorweg van Kediri naar Malang. Alles met provinciaal-Hollandsche (Zeeuwsche) afstanden, 30 K.M., 40 K.M. als grootste afstanden van af het middelpunt. In dit regentschap wonen ± 500.000 zielen. 2 Europeesche bestuursambtenaren (de assistent-resident en ik); hoofdzaak het Javaansche bestuur: regent-patih-wedono's-assistent-wedono's-mantri's-politie; onder dit alles het fundament: de massa, beheerscht door de dorpsbesturen. Door de ontvoogdingspolitiek is het zwaartepunt der bestuursvoering naar het Javaansche bestuur verplaatst en staat de regent onder de resident; de a.r. (en geheel en al de jongere ambtenaren) staan daarnaast; een zeer ingewikkeld stelsel van competenties en een goede dosis tact houdt a.r. en regent onderling gebonden. Daarnaast de gedecentraliseerde bestuursvorm van Java: provincie en regentschap als zelfstandige rechtsgemeenschappen treden daarin en daardoor op; geheele stukken bestuur zijn aan de provincie overgedragen (openbare werken, irrigatie); dan voorts de centrale landsdiensten; landrente; belastingen, Boschwezen. Een wirwar van competenties en werkingssferen. Ten deele wordt het B.B. weer ingeschakeld, ten deele niet. Hooger dan de bergen van Java zijn de bergen ambtenarij, die op dit impassibele land geladen zijn. Je moet nog eens lezen Weber's karakteristiek der bureaucratie in ‘Wirtschaft und Gesellschaft’. De Indische bureaucratie is haast idealtypisch. Als bij een logge langzame baggermolen draaien de kettingbanden, uit de maatschappij steeds nieuwe emmers purend; en in de lichters de geleegde bakken: de onverstoorbaar groeiende dossiers in de archieven. Van instantie naar instantie wentelt iedere zaak: alles komt terecht, door de eigenwettelijkheid van het stelsel. Voor iedere handeling is een instructie; iedere wijziging is met een document ‘belegt’. Steeds de langzame pavane der ambtelijke stijl, de magie der formules en volgnummers, de allegretto's van kantteekeningen. Als een geweldige berg wacht mij deze bureaucratie met zijn bureaucratisch wetenGa naar voetnoot1). Het is niet iets om in een tel of drie onder de knie te hebben; terwijl veel toch zoo ontzaglijk ònbelangrijk is. Dit alles moet in de komende maanden systematisch opgezet worden. En dan de taal! Geen woord Javaansch komt me over de lippen - helaas, maar: welver- | |
[pagina 278]
| |
diende straf voor de sabotage van de taalstudie in Leiden. Op Java geen ‘macht’ meer van het B.B. ‘Diarchië’ is het stelsel, hoezeer ook het aanzien van de B.B.-uniform nog hoog staat. Ik ben in streken geweest waar ik als een ridder te paard langs de weg reed, gevolgd door de Javaansche ambtenaren te voet en te paard; dan hield alle tegemoetkomend verkeer stil; ieder ontdekte zich 't hoofd, velen hurkten langs de weg (ik zat overigens dien dag voor het eerst van mijn leven te paard; reed toen 50 K.M. door de bergen; smart en ellende after all!). Of: we maken een tournée langs een slechte bergweg: een helling kan niet genomen worden: de dorpelingen van een nabijgelegen dorpje worden gehaald; twintig bruine lijven zetten zich achter de auto, in de rondvliegende modderstralen: onze wagen haalt de helling. Of: je bent uitgezonden voor een onderzoek naar een stuk grond, door Boschwezen aan het B.B. over te dragen, bij je aankomst het heele dorpsbestuur plus de opgeroepen dorpsleden (stemmende dorpelingen), je gaat op weg: tachtig menschen in ganzemarsch achter je; ter plaatse ben je de eenige die staat: de rest hurkt op de grond. Hoe moet dat 30, 50 jaar geleden geweest zijn! Dit geheel bevindt zich in ontbinding; maar de macht van deze traditie laat zich meten aan wat nu nog bestaat. Op Java leer je de consequenties van de moderne koloniale bestuursvoering onder oogen zien. Ik moet wachten op de taal. Tot zoolang blijft het een land van niet-ontsloten beloften. Het werk? Het is allemaal nog onbelangrijk, omgekeerd evenredig daarmee is het aanzien dat je uiterlijk nog steeds geniet. Een tournee hierheen en daarheen: bezichtiging van gronden die door Boschwezen aan B.B. worden overgegeven; hongersnood in een paar bergdorpen: de menschen eten blaren enkel. Op een dag met de plaatselijke arts en de gewestelijke arts (beide Javanen) met de wedono eenige honderden menschen onderzocht (ik nam de lichaamslengte op), verkiezing van dorpshoofden (ik zit met den betrokken wedono en de assistent-wedono in de Commissie). En zoo meer. Opgraving van een lijk voor Politioneele schouw; contrôle-tocht 's nachts, met de motorfiets, langs de patrouille-routen der Marechaussée; districtsconferenties, waar de dorpshoofden alle komen voor de Regent en de betrokken wedono. En achter dit alles weer: de zee van papier van het Java-regiem. Alle verdere dingen? De Japanners, die precies op de strategische punten zitten? Keurige kerels, Engelsch sprekend, meest militairen (gegevens van onze contra-spionnage) die in onoogelijke inlandsche huisjes hokken en daar een winkelnering drijven; alles voor spionnage? In dit geval: de wegen die van de aan de Z. kust gelegen baaien van | |
[pagina 279]
| |
Popoh en Prigi leiden naar het binnenland: vlakte van Kediri-Soerabaja (marinebasis van Ned. Indië!) Aldus overal in Indië! Langs de spoorweg Bandoeng - Soerabaja, bij de belangrijkste werken, zijn in totaal 400 Japansche ‘winkeliers’, ‘fotografen’, ‘barbiers’, enz. gestationneerd; het traject is in blokken ingedeeld. Waarschijnlijk hebben allen springstoffen in huis om in het eerstkomende geval of emergency de baan te vernielen. Geen overdrijving! S. ontmoette ik in Buitenzorg: echt in de sfeer van de Algemeene Secretarie. Belangrijk werk; geheel anders en belangrijker dan ons werk. Toch wil ik niet daarheen, voorloopig. Voorloopig hoop ik, de taal leerend, veel van land en volk te zien, na Java (waarschijnlijk 2 jaar) Celebes. Zoo mogelijk zal ik eerst zien, nog een dienst in de Vorstenlanden te krijgen. Dan zal het eerste verlof wel dáár zijn - misschien in de tweede periode zien bij een Algemeene dienst te komen, landrente, bijv. of op een departement. Dit alles zou moeten zijn om de Streberei genoegen te doen. Meeloopen in de plaatsing der hiërarchie tot 't einde lijkt me vreeselijk. Tenslotte moet het leven touristisch opgevat worden, onder verkrijging van het hoogste intellectueele rendement uit den dienst, hetwelk verweven dient te zijn met het hoogste intellectueele rendement uit de algemeene levenshouding en levenservaring; met wàt anders dienen we 't bundeltje lijfgoederen te vullen voor de reis naar het Niets van de Eeuwigheid? Het dorps- en stadsbuurtenvolk arm, zoo arm! - Toeloengagoeng bijv. als veel streken van Java, onder maandenlange overstroomingen; deze zetten nu in (Januari-April). Groote strooken grond langs de Brantas en de zijrivieren, die van T'agoeng, de kali Ngrawa, komen blank te staan. Het gewas mislukt, de klappers sterven; malaria en dysenterie-explosies. Dit alles nog normaal, elk jaar terugkeerend. Als een blindverloren opruiïngsactie eens met volle kracht inzette - wat zou het resultaat zijn! Een ontzaglijke opstand van deze zesde en zevende stand! Het gouvernement jaagt en speurt achter de nationalisten en radicaal-godsdienstige agitatoren. Zulks met het verweer dat deze gezagsvijandige acties ‘de harmonische ontwikkeling’ van Ned. Indië gevaar aandoen. Onzin: het gouvernement moet zijn eigen bloot en veeg bestaan verdedigen, staande houden en consolideeren. Aan ‘ontwikkeling’ wordt momenteel überhaupt niet meer gedaan; en dan; waarin zou zij kunnen bestaan, zoolang een destrueerend kapitalistisch economisch koloniaal apparaat zijn werking volbrengen kan? De onderwerpen: bureaucratie en patrimonialisme (de Weber'sche categorieën) kunnen hier op Java uitgebreid bestudeerd worden. Tracht | |
[pagina 280]
| |
daarnaast de kennis omtrent Japan's structuur zoo wijd mogelijk uit te zetten. Dat zijn wel de brandende vraagstukken. | |
T'agoeng, 23-3-'35In Middelburg is de herfst gekomen (de laatste Septemberdagen brachten de stille stervensstemming van zilver licht en grijze damp; ik heb dat nog gezien: het verdriet om dat te gaan missen, om de voorgoed afgesloten jonge jaren, teert nog in me) - de winter, met mistdagen, en dompe klokken - met open droog-lichte dagen en klare avonden, met heldere klokken? - en nu de eerste dagen met vochtzilte wind en warmer licht, damp en geur uit de grond - met klokkespel vol beloften van een lente en een zomer? - en in die tijd gingen hier de regenmaanden voorbij, macht der elementen en in de steeds gelijkvormige dagen: het geweldige klimmen van de zon, heet van acht uur 'smorgens tot vier uur 's middags, stomme dagen, grootsch, maar missend al die nuances die de noorderlanden van jaargetij tot jaargetij en van dag tot dag kennen. Mijn vier eerste Indische maanden: persoonlijk vol teleurstelling en gerechtvaardigd verwijt; ik heb er niet van gemaakt wat er van te maken viel! Aan het zich inwerken in de bureauecratische machine moet ik eigenlijk nog steeds beginnen; evenzoo met het Javaansch. Vooral het laatste is funest: zonder kennis van de taal van het volk ga je niet begrijpend en onwetend langs alle dingen. Het dienen hier op Java is geen plezierig ding. De ontvoogding en de taakverdeeling brachten de hoofdpunten van het bestuursbeleid bij het Javaansche Binnenlandsch Bestuur; de heele hiërarchie, de gewijzigde vormen (zeer besnoeid en vereenvoudigd) van het oud-Javaansche patrimonieel-bureaucratisch bewind: assistent-wedono's en mantri's-wedono's-patih's-regenten. De regenten staan onder de resident, de residenten onder de goeverneurs der provincies. De assistent-resident is geworden tot een soort gezantje van den resident bij den regent. De Javaansche groote is de belangrijke man in het gewest; de Europeesche A.R. een diplomatiek ambtenaar, dwarskijkend, speurend, bemiddelend, advizeerend, in rang en uiterlijk geheel de mindere van den regent. (De regent in zijn vorstelijke kaboepaten, zijn aanzien en macht als volkshoofd-hoofdambtenaar, Hoogedelgestreng.) De controleur en adspirant-controleur hebben evenmin een bestuurstaak, doch zijn feitelijk de gezantschapsattaché's; post van uiterlijk aanzien misschien, doch eerebaantje zonder bevoegdheden. | |
[pagina 281]
| |
Het dagelijksch bestuursbeleid, bestuur, politie gaat geheel door de handen van het Javaansche prijaji-corps; de positie der Europeesche ambtenaren is secundair - hoezeer ook de prachtige Javaansche hoffelijkheid met al haar diplomatie dit verheelt. Het Toeloengagoensche is oud-historisch land: zuidelijk deel van het oude rijk van Kediri (Daha), deel van dat van Madjopahit. In de vlakten zoowel als tegen de majestueuze berghellingen van de Kloet, om de Oost als de Wilis, om de West, liggen de resten van tempels en kluizenarijen. Ook de heuvels van het Zuidergebergte dragen resten op de toppen. En daarachter (nú nog is die streek wild land, met bantengs, wilde varkens en panters - met arme gehuchten, waar alleen enkele rijken huizen met pannendaken hebben) de machtige Indische Oceaan, met zijn heilige heuvels en grotten, verblijfplaatsen van de Njahi Loro Kidoel, de godin van de Zuidzee; de huizen in het Toeloenagoensche, zekerlijk althans de huizen van ambtenaren en hoofden-in-de-oude-trant, staan met het front naar het Zuiden: naar de zee. Overweldigend die zee, op rotsen en zwaarbeboschte heuvelvoeten loopend in een felle dofdonderende branding. Zoo trekt het land en lokt de geschiedenis (een van de eerste dagen kregen wij van de repatrieerende Mevrouw Fruin - Mees een prachtige verzameling tijdschriften van het Bataviaasch Genootschap en het Koninklijk Instituut - een kostelijk geschenk en een waardige Aufforderung zum Tanz!). Of ik de energie èn de kunde: het ordenendbegrijpend-doorzicht èn het geheugen bezitten zal om dit te kunnen beginnen en doorvoeren? Het werk: de stupide bureaucratentaak met zijn belegt-zerstückeltes Denken blijft daarnaast mèt al zijn moeilijkheden, die een heel eigen geestestrant vergen. Mannen als Liefrinck, Westenenk, Meyer Ranneft, beheerschten dat tezamen. De samenleving verder is hier sterk Indo-Europeesch - los daarvan staat de Javaansche prijaji-kring, anders, beter en zuiverder dan al die Europaeiden (de term is van de oude dokter hier, een Fries, Amba), die wonderlijke groep der kleurlingen, aan wie de Indisch-politieke toekomst lijkt te zijn, met hun sterke I.E.V.-organisatie. Schande genoeg misschien: tegenover de Indo-Europeaan ga ik met zooiets als trots mijn Nederlanderschap dragen. Maar geen groep is zoo machtig als het I.E.V.; wat een ommekeer in de Nederlandsche politiek in fascistische richting hier in Indië zou uitwerken, waar de N.S.B. met het I.E.V. nauwe verbindingen schijnt te willen aangaan, waarbij mogelijk de sterke macht van de georganiseerde katholieke hiërarchie zich zou voegen - welk Europeesch regiem dan de koloniale politiek zou moe- | |
[pagina 282]
| |
ten onder oogen zien (de politieke ideologie en de dragers van 1918 gaan hun laatste gang, de ‘ethische politiek’ verdwijnt) kan men slechts vermoeden. We ontvingen onlangs de Geschiedenis der Lage Landen en Machten van deze tijd. Ik was er trotsch op, te zien hoe veel van de Romeinsche lijnen vroeger door mij al werden opgemerkt. Tenslotte blijf ik tegen deze marxistische visie bezwaren hebben: nuttig en noodig is ze als werkhypothese, als groot weefgestel der gebeurtenissen, maar al het verdere is dat massale verloop onderling der causaliteitsreeksen waarin factoren van milieu en persoon naast zuivere toevalsconstellaties gelijkelijk een rol spelen, een net, zoo dicht dat het in feite vrijwel onontwarbaar is. Disposities tot iets: dit lijkt mij het verste, waartoe men gaan kan. | |
Toeloengagoeng, 14-5-'35Het minderwaardigheidscomplex is hier monstergroot gegroeid. Gegroeid ook onder invloed van het ellendige vergeten hier onder deze woedende zon. Het vergeten is afschuwelijk. Waar vroeger vederlicht met vingerwaaien de gedachten kwamen, moeten ze nu moeizaam als uit een diepe modderput omhoog gewonden worden. Ontstaat de malaise door een divergentie tusschen eerzucht en kunnen? Is mijn eerzucht werkelijk groot? Ik geloof het niet. Met een kleine papieren vaan, die tijd tot papieren leven met de wereld laat, ben ik tevreden. Met dit werk hier in Toel. Ag. ben ik geenszins ontevreden. Het betreft altijd nog een gebied ter grootte van Noord-Brabant, met 660.000 inwoners waarover de (hoezeer ook gehavende) bestuurszorg van den ass. resident plus ondergeteekende dient te gaan, met een veelheid van ambtenaren en diensten, economische bewaking, politie, bestuur, te wier opzichte de enkele Nederlandsche Java-ambtenaren een soort diplomatieke survey hebben toe te passen: controleeren, diplomatiek rapporteeren eventueel, met nog steeds de mogelijkheid om uit de machtstraditie van vroeger te putten. Wat mij dag aan dag verbittert, is mijn onkunde: mijn eenvoudige juridische onkunde vooral, daarnaast mijn economische onkunde, zoodra het gaat om hanteering van richtlijnen door de statistisch-economische centrale bureaux gegeven. Wat doet het er dan toe te weten dat er een groot intercours was in 1496, wie Wang An Shih was, dat de abdijen van Fulda en Echternach grondbezit op Walcheren hadden, dat daar in 1777 een psalmoproer geweest is en dat oud-Venetië tal van Byzantijnsche vormen in haar stadstaat-organisatie droeg? | |
[pagina 283]
| |
Kitsch! Het is bovendien geen diep weten. Max Weber was van huis uit een goed jurist; was economisch-technisch goed onderlegd (getuige zijn Elbische enquête en zijn beurs-tractaat), was bovendien thuis in de Sacred Books of the East, in Gregorius, in Taine, in Jesaia en Dostojewski. Word niet boos om dit alles. Jijzelf bent een van degenen aan wie ik mij tracht op te houden. Ik klaag dan ook mijn leed niet, zoek geen troost, tracht enkel maar vast te stellen. Daarom geen antwoord hìerop: enkel wat goed nieuws uit Middelburg over jullie en over het werk en den tijd ten antwoord! Ik ga even onder de boomenlaan van 't Molenwater; avondsche stilte; klokken van Lange Jan. Ik kan me bedrinken aan die simpele herinneringen van mijn besten tijd. | |
Toeloengagoeng, 20-7-'35Het is hier goed - dit ter geruststelling - het is alles nieuw en het pakt. Maar vreemdeling zijn en blijven we hier. Empirebuilder, mijnentwege, maar aan 't eind: een stille haven, afgeloopen ebwater, zilte geur, buiten de stroom en boven je op de kade het carillon van de stadstoren. Indië verkeert, voor wat de Europeesche groepen der samenleving betreft, in roering door de ophanden zijnde komst van Mussert. Aangezien de Europeesche ‘samenleving’ zijn leden bij honderden tellen laat (breede Indo-Europeesche groepen blijven er buiten onder de discipline van de machtige politieke Volksraadspartij: het I.E.V.) en de vergaderingen in de societeiten gehouden werden of althans de publieke meening zich in de societeiten vormt, de hitte en het arsenicumbier iemand's gemoederen spoedig ontvlammen doet (ernstiger: omdat de Europeesche samenleving in zijn groeps-meeningsvorming als groep niet door anderen wordt gecontrarieerd, en zeer weinig gedifferentieerd is), is het al roering wat hier is. Motto (bij navraag): we moeten klaar zijn als Mussert in Holland de omwenteling volbrengt. In ernst! Het geheel komt mij belachelijk voor.... En dan Indië! Een nationaal-socialistische beweging die omsmelting en hersmeding van een volksgemeenschap (‘Volksgenooten’!-) wil, is in Indië uiteraard een onmogelijkheid. De groep van Indische Nederlanders (Indo-Europeanen) zijn (I.E.V. sociale kansen, verdediging sociale positie, baantjes: leger, B.B., administratie) sterk op Indië georiënteerd. En de Nederlandsche groep omvat ambtenaren, vrije beroepen, middenstanders (luttel!), ondernemers en leidende em- | |
[pagina 284]
| |
ployé's; daarmee is niet veel volkseenheid te bouwen. Een nationaal-socialistische beweging zou dan waarschijnlijk ook wel uitloopen op een koloniaal-conservatieve reactie, thans in dit land gevaarlijker dan ooit. En dan: In dit geweldig groote land met 60 millioen Indonesiërs zijn eng-Nederlandsch-koloniale (allereerst natuurlijk: economische en baat-politiek!) belangen niet primair. Primair is de bestuurszorg over het Groot-Indisch rijk. Dit zal voorshands enkel kunnen geschieden door een straf autocratisch regiem van ambtenaren (bestuurs-, geen bureau-ambtenaren!) en Indonesische leidende ‘bestuurs’-aristocratieën (regenten, zelfbestuurders, zelfstandige inheemse verbandenorganisaties: zie de komende bestuurshervormingsplannen-Visman). Voor een nationaal-socialistische beweging is geen plaats. Economisch bovendien verwezenlijkt het tegenwoordige regiem stap voor stap een ordening, ordening uiteraard in een koloniaal-kapitalistisch apparaat van export-investatieland anders dan in oud-kapitalistische landen overzee. Het heele geval Mussert hier is een zeepbel, en, voor zoover reëel, schadelijk, zooals een spattende zeepbel de oogen kan schaden. | |
Buitenzorg, 18-12-'37Ademloos te volgen is de ontwikkeling der zaken in Oost-Azië. Speciaal de vervorming van het kapitalisme in Japan; tegelijk (deze ontwikkeling tendeerende naar het terugdringen der groote oud-feodale familietrusts) de expansie van het staatskapitalisme in Mantsjoerije en Noord-China en tegelijk de weer verscherpte activiteit - onder de concurreerende impuls der Marine - van de Japansche kolonisatie-maatschappijen in de Zuidzee (Nanyo Kehatsu Kaisha, Nanyo Takushoku Kaisha, Taiwan Takoshuko Kaisha) groote investatie-activiteit, in de mandaatlanden, Zuid-China, in Indië - met verdere voelarmen naar de Philippijnen en Siam; dat alles gedurende den oorlog. Het is een geweldige krachtsontplooiïng. En daartegenover aarzeling van Rusland, aarzeling van Engeland en Amerika. Engeland moet wellicht aarzelen onder de huidige omstandigheden; en later ingrijpen, als Japan uitgeput is door het vernietigen van China? Het programma Leith Ross is vernietigd. Met Hainan als Japansche marinebasis is Singapore de eerste stelling van het EmpireGa naar voetnoot2). Alles vertoont in de verte trekken van | |
[pagina 285]
| |
gelijkenis - met alle voorbehouden van technische verschillen - met de koloniale oorlogen der 18de eeuw. Maar zulke dynamische wereldpolitiek met eigen oogen mee te maken zijn menschen als ik, die in 1918-1921 nog kinderen waren, nog niet gewend. Er zijn, zoover ik zie, geen symptomen die duiden op een overspanning of een collaps van Japan. Wint het deze zaken, dan is de suprematie in Azië voorgoed gevestigd. Ik heb geen enthousiaste bewondering voor Japan; maar wel is het goed even te overdenken wat hier sinds de jaren 1850 werd gewrocht. Het moderne kapitalisme technisch geheel overgenomen, organisatorisch, militaire organisatie, bestuursorganisatie, een imperialisme, sterk en onverschrokken - een kolonisatie-capaciteit die die der Europeesche volken overtreft door de mogelijkheden der individueele kolonisatie in de tropische landen, waar aldus kernen van het steeds zich samenhoorig voelende volk in den vreemde worden gevestigd. In de diepste desa's heb ik de Japansche toko's gezien; Javaanse huizen, als alle andere, het zelfde weinige comfort, handel met de boeren over de toonbank en op de erven (opkoop van producten), bamboehuizen met leemen vloeren, maar in die huizen couranten en tijdschriften, prenten en foto's, besef van deelgenootschap van het volk en het Rijk in het Noorden, scherp politiek besef. De meeste dezer lieden als reservisten militair geschoold. Economisch begrip door bewuste inschakeling in hun handelsreeks: Japansche opkooper, Jap. transporteur, Jap. handelsfirma-exporteur, Jap. scheepvaart-vervoermaatschappijen. Alle vragen van de komende maanden lijken mij zich samen te trekken in de eene vraag: Wat zal Engeland doen? Het lijkt onheilspellend, als het niets zou doen! | |
Buitenzorg, 16-3-'38De Multatuliana die ik met Du Perron hoop uit te gevenGa naar voetnoot3) betreffen - voor wat mij aangaat - de stukken welke geleid hebben tot het G.B. van 11 December 1856 no 17. Het besluit zelf is gepubliceerd door Hasselman in de Gids van 1910, II en opnieuw overgenomen, door Du Perron in ‘De Man van Iebak’, 316-320. De ‘ingewanden’ (aldus de onsmakelijk technische term hier ten kantore) van dit besluit bleven in het archief. Ze omvatten: de verhooren der klagers, rapport nopens den staat van den Regent vaa Lebak, rapport nopens | |
[pagina 286]
| |
Bantensche toestanden in het algemeen (van den Resident). Alles zeer interessant. Bovendien nog met dit bijzondere puntje voor de Douwes Dekker-geschiedenis, dat de beroemde ‘Lijst van gestolen buffels’ (Minnebrieven, Garmond-editie deel II, 103-104) blijkt overeen te stemmen met de lijst van verhooren der klagers. Voor den Djaksa van Lebak. Een en ander naar het mij voorkomt een sterk bewijs voor de theorie dat D.D. als A.R. van Lebak slachtoffer werd van de intriguestrijd tusschen der Lebaksch-Soendaneesche regentsgroep en de Javaansch-Bantense ambtenaren, onder leiding van den djaksa. Hetzelfde lijstje dat deze justitie-ambtenaar D.D. presenteerde (en dat in de Havelaar en later een der resultaten wordt van de nooit gehouden inspectietochten en der imaginaire klagers via het beruchte ‘ravijn’), strekte tot grondslag aan zijn verhooren; zijn doel: de demang van Parang Koedjang weg te werken, gelukte volkomen! Maar de fantast D.D. in wiens onrijp, onevenwichtig koloniaal machts- en humaniteitsideaal deze kiem werd gelegd, ging er, in een Don Quichotische molenstrijd tegen de Regeering en het beproefde beleid, mede ten gronde. Heb ik je geschreven dat we eenige tijd geleden een pelgrimage gedaan hebben naar Lebak (Rangkas Betoeng)? Met den kleinzoon van den R.A.A. Karta Nata Nagara, den regent van Lebak ten tijde van Multatuli. Die kleinzoon, R. Sastranagara is een voortreffelijk prijaji; thans wedono kotta Bogor, - op twee erven na onze buurman, hier op de Parkweg - met een interessante loopbaan. Hij is o.a. een der eerste wedono's-politie van Boven-Digoel geweest; een man, voorts, met veel interesse, plaatselijk voorzitter der P.P.P.B., iemand die naar Bali ging ten tijde van het congres van het Java-Instituut en zoo meer. Beter gids is wel moeilijk denkbaar. Een mooie tocht; eerst door de oude particuliere landen bewesten Buitenzorg, rijstschuur, overvolle zware terrassen-velden; dan de wilde bosschen-eenzaamheid van Z.O. Banten, het land van Lebak. Het graf van Karta Nata Negara, op het moskee-erf, nog niet ‘gerestaureerd’ (= gecementeerd) doch een typisch gehouwen maesan. Nu nòg drukt de wilde eenzaamheid van deze streek (al was het luisterrijk, in een bewogen dag van wind en zware Westerbuien, die heuvellanden met goud en brons en smaragd en violet van eindelooze bosschen te zien). Ik ben weer iets dichter gekomen bij de sfeer van de Max Havelaar. Plaatselijke kennis is onontbeerlijk! Dit is naar mij dunkt een der groote fouten van de Multatuli-studies van Saks. Saks kent Indië niet. Daartegenover staat Du Perron, echte Indische jongen, zeer sterk in al zijn argumentaties (in het bij- | |
[pagina 287]
| |
zonder in de appreciatie der vergiftigingsvrees van D.D.). Een der sterkste staaltjes van Saks' onkunde - op zichzelf stellig onbelangrijk, maar teekenend voor de visie op het geheel - is pag. 308 onderaan, van ‘Douwes Dekker’: de kennis omtrent den loop van de groote postweg. Hoe wil zoo iemand de Bantensche en Indische wereld vatten? In verband hiermede wil ik de verhooren in het Lebaksche onderzoek ook in het Maleisch - de taal waarin ze gesteld zijn - publiceren, met de toelichtende noot dat van een ieder die zich met Lebaksche zaken bezig houdt, verwacht mag worden dat hij althans op de hoogte is van de algemeen bestuur- en verkeerstaal van Indië. Dit voor Saks en consorten. | |
Buitenzorg, 27-3-'38Dit is een van die ochtenden in de eerste hoogten van het voorgebergte, uit duizenden. In een zilvergrijze morgen de verre bergen brokkig als juweelen, amethyst en zwaardonker violet; een langzaam voller wordende gouden zonneochtend, met koele zachte wind waarin de hooge boomenlanen deinend ruischen; geuren van bloemen, lauw en diepgekrenkte leemen aarden, na dagen van aanhoudende, felle regen, diepazuur en eindeloos wijd de lucht; bloeiende boomen met vloed van roode bloemtrossen over de kronen; vlammend roode heesters voor mijn raam; oudgroen als van eiken, over volle kanarilaan; vogels, vlinders; als een stille ochtend op een buitenhuis; het kleine gerucht van het menschenbeweeg op de weg; roep van venters, geklepper van een ambachtsratel, de hoorn van den vleeschverkooper. De wind in golven aanlopend, wiegend in de boomkruinen; flitsen van licht, vlammend goud, op langzame bewegende palmenwaaierkronen, statig hoog. De eerste ochtenduren verdaan met het bezien van het prentwerk van Rach, de 18de-eeuwsche teekenaar van Compagnies Batavia en ommelanden. Dezelfde volle lichtweelde van de sepiaprenten hangt buiten het huis; de eigen bergsilhouetten zie je vanuit je stoel. Het oostersche leven zie je in ongewijzigde resten voor oogen. De ochtend gaat verder. Statig en geluidloos in de verte werkt de lucht om de bergen; uit het azuur dampen grijze nevelstrepen, wolkvlokken groeien tegen de goudig-groene hellingflanken; de eerste zware schuimend witte koppen, met dieperhangend grauwende buiken torenen zich om de top in een langzame wenteling, de buien van de middag aankondigend. Op het erf liggen de bediendenkamers oker onder oudrood laag | |
[pagina 288]
| |
afloopend pannedak; klein geluid van getimmer en de langzaam voortkruipende scherpe geur van klein houtkoolvuur uit de kookpotten; duiven; het ruischen van de leiding achter het erf in een kleine val omlaag, spint zacht ononderbroken door deze kleine geluiden. Het zijn ochtenden waarin het leven en het land hier op zijn best zijn. Ze zijn als poorten naar het begrijpen en aanvoelen van de wereld hier. Op die oogenblikken verlang je niet naar de ochtendstilte van de Abdij, de klokken van de hooge toren, het klokkenspel in de morgen, de samengebouwde hooge gedrongen volte van de steenen stad, maar zijn krakende wiegegang van de pikoelan's en een doffe roffel van de gebedstrommel, de kleine volle velden met gewas en vloeiwaterspiegels terzelfder tijd, de lage bamboehuizen en de open wijdte van het verre land, met de bergen altijd het zicht afsluitend, even bevredigend en even stimuleerend voor werk en denken. Ook de Walchersche lente had diepblauwe luchten, ook Florence. Maar niet zoo intens eindeloos diep-azuur, donker-azuur als de open Indische zonmiddag. Fluweel omhoogstaand naar het Zuiden en Oosten, verglanzend in een vloeiend blank zilver naar de zonkant. Licht druipt van de hooge boomen, de trossen van de kronen zijn als overvolle trossen van goudrijpe zware vruchten. Zwaar, weelderig, lichtdoordrenkt; weerschijn van die donkere hemel op de aarde; gouden boomen. En uit het verre lage Oosten groeien wolken, glanzend roodend goud, - zooals ook geen Walchersche lente ze ooit gaf op volle dag. Bloemoverschermde boomkronen, geuren, vlinders, vogels - een lichte koele wind van de bergen, ruischen van water. Dwaasheid om de tropenzon onbarmhartig te noemen. In de lage vlakten grootsch in zijn allesbeheerschende macht, met de regen en de voorttrekkende winden, over de vruchtbaarheid van de aarde. Grootsch en lieflijk tegelijk hier in de eerste glooiïngen van de hooge bergen, meester over de wolken en de bosschen die het levengevende water brengen. Grootsch voor alles in zijn allesbeheerschende regelmaat, die de natuur en de natuurkrachten machtig doet zijn en de menschen en het menschenwerk onaanzienlijk. Iets als dit moet Leitmotiv voor een Indische geschiedbeschouwing zijn. | |
[pagina 289]
| |
om een heuvelkam, roodviolette schaduw zich spannend over de streek, waarin alle groen versomberend tot bemost grauw; rook van de erfvuren in de dorpen optrekkend, gejoel van vrije menschen in den avond; en overal, over dorpen en velden spinnend, het ruischen van de rivieren in hun diepe beddingen. Tegen de hogere bergflanken met ruige bebossching, een dampig licht opgolvend, traag, groeiend in roodende glans al van olie-ig licht. Een einder, in het midden-westen zich samentrekkend in rood en roomig geel, scherpe violette lijnen van de rijen heuvelkammen daaronder. En hoogerop, omhoog van de hoogste toppen van de bergen een ijle lucht in klaar, licht zijden groen. | |
Buitenzorg, 3-4-'83Met Paschen hoop ik de Slamat, Midden-Java, 3400 M. te beklimmen. Alleen zoo mogelijk, d.w.z. met één koelie; een bezwaar is, dat boven de 2000 M. geen water meer is, zoodat dat meegedragen moet worden. Het lijkt een goddelijk vooruitzicht, twee, drie dagen alleen in de volmaakste, ongereptste stilte, alleen met de bosschen, de wind, de zon, de wolken, de nevels en de sterren. Ongelooflijk grootsch is dat eenzaam zijn in de tropenberglanden. Ik heb er de goddelijkste herinneringen aan; het is een sfeer, die oproept tot fantasieën van zoo eigen karakter, het is een wereld, zoo verschillend van die der tropenvlakten, die je in alle pracht in de verre dampuitzichten beneden je ziet. Het urenver aanruischende golven van de wind door de tjemarabosschen, het doffe werken van de diepe kraterputten, de macht en de heerlijkheid van de zon en wolken daar boven! Het is weer Zondag, zooals die, hiervoor beschreven; weer zijn de roode bloemheesters, hoog voor mijn raam van donker rood, als ossenbloed, met het klimmen van de zon tot loodrecht beschenen goud-oranje lichttassen, in een wit zilveren lucht veranderd. Er zijn dagen, dat het leven goed is, geleefd te worden. Ze zijn zeldzaam; wonder boven wonder schijnt voor mij zoo'n tijd weer begonnen te zijn. | |
Buitenzorg, 21-4-'38Paschen bracht geen bergtocht. De Du Perron's logeerden bij ons. Het was even amusant als verkwikkend en leerzaam. Hij is een groot acteur, ongeacht of hij Boutens, Slauerhoff of Malraux of een Montmartre-bohémien tot voorwerp kiest. Daarbij van een belezenheid in moderne Europeesche letteren en van een scherp, klaar, tegelijk nuchter | |
[pagina 290]
| |
en bezield kritisch kunstenaarsvermogen, dat het vaak werkt als een prikkel van champagne. Daarbij als ‘Indische jongen’ (je kent de term?) met liefde, kennis en belangstelling voor Indië vervuld. Het schrijven van de ‘groote Indische Roman’, de weergave van de 19de - 20ste eeuw (denk als je wilt aan Balzac, aan Zola, aan Galsworthy; doch eerder aan een wederopnemen van het werk van Daum) heeft ons beziggehouden. Ik heb een leven van Slauerhoff gehoord, aangrijpend in hooge mate. Al met al een genot! | |
Buitenzorg, 16-5-'38Ik schreef je al over de plannen voor een Indische bibliotheek onder leiding van Du Perron. Het Java van de midden 19de eeuw is ondanks Cultuurstelsel, etc. zoo aantrekkelijk in zijn fraaie gesloten eenheid van Patrimoniale ambtenarenstaat; ridderlijk ambtenarenideaal; gebondenheid van cultuur; landelijke hofbeschaving. Er is zooveel van te maken! Waarbij ook niet dient te worden vergeten dat omtrent het Java van het Cultuurstelsel de liberale historici en politici een goed ingeheide legende hebben weten te bevestigen, n'en déplaise Gonggrijp. Temidden van wat er ter wereld gebeurt, is het eigenlijk een vluchtgebaar, om geschiedenis te willen schrijven en denken. Voor jullie is de oorlog drie dagreizens sporens weg, voor ons een week varen - en op welke schaal! De verwoestingen in China zijn ontzaglijk; eigenlijk wordt heel het oude cultuurbezit der Chineesche stads- en tempelbeschaving thans vernietigd. Opoffering aan menschenmateriaal, combattanten en non-combattanten zonder weerga. Las je al Pearl Buck's vertaling van de oud-Chineesche roofridderroman onder den titel ‘All men are brothers’? Zeer aan te bevelen; even lumineus als Joinville of de Canterburry Tales! Ik ben weer terug op de historie; ze is niet van je huidig leven te scheiden. | |
Buitenzorg, 27-5-'38Gister ook de prent van Ina Rahusen ontvangen. Hartelijk dank! Het is een groote vreugde elke strekkende meter van het stadsoppervlak na te speuren. Ik heb nog maar 2 of 3 nieuwe huizen ontdekt, waarvan een, achter het voetbalveld bij de plaats van de voormalige Montfoortsche Toren bepaald storend moet werken. Overigens; alleen vreugde en weelde van herinnering! Ik word altijd zwijmelend van groote historische verbeeldingen bij het ingedachten wijlen bij Zan- | |
[pagina 291]
| |
denburg, de Haven, de Dom; Bourgondische, Schotsche en Fransche vaart, Habsburgers, Erasmus, hooge kraken, logge karaveelen, lange ruiterstoeten, valkenjacht, burgerdeugd en magistratentrots - dat alles nog levend te voorschijn te halen uit de filigrane gevelprofielen van de Gothische huizen, de zilte geur van het eeuwig trekkend getijdewater en de verre wester-duinverschieten langs Zandijk. Over de historische roman en zijn berechtiging nog gister een groot debat met Du Perron. Hij ontkent de ratio van de minutieuze historische weergave, van de sociologische voorbereiding. Toch zal, zoo eenigszins mogelijk de ‘groote Indische roman’ die historisch zal zijn, zal moeten zijn, als 't aan mij ligt, goed historisch geoutilleerd worden. Ik herinner me mijn vrije Zaterdagmiddagen van Walcheren. Maar wat is dat vergeleken met een Zaterdagmiddag in de Indische bergen! Wijdheid van luchten, uitzichten over verre vlakten, honderden kilometers in één blik overzien; de weelde van de volstrekte eenzaamheid, met alleen de wind en de bosschen, de weelde van zonlicht en avond in ondoordringbare ravijnen, van het grootsche spel van wolken torenend om 3000 M. hooge toppen; meer kleuren in luchten en wolken, meer macht van wolkenstapelingen, meer rijkdom van overweelderige zware bosschen, van wijdheid van verre vlakten in één uur, dan in Holland in een jaar! In de avond de Gedé in grijze nevels weggaand, in een verstilde rust: sterren ten Noorden, een laag ver hevig onweer in het Zuiden, boven de Indische Oceaan, de Wilis met zijn vier gekartelde toppen violet boven een gouden aarde, diepe kleine driftige beeken naar omlaag in de ravijnen, grootschheid van die machtige berghellingen zonder spoor van menschenhand, weldadige kleinheid en rust van menschen in eenzaamheid. En dan - na twee en een half uur dalen: en dat is Java - eenig in zijn verscheidenheid ook als cultuurland - op 700 M. de comfortabele bungalows, een rust bij vrienden, thee en een gesprek en een auto naar omlaag naar Buitenzorg, half uur rijden. Langs stille dorpen, onder de dreun van de gebedstrommels, langs winkels en buitenhuizen, langs stoeten vrachtkarren en eindelooze processies vrachtdragenden.... | |
[pagina 292]
| |
wellicht beide voor hun einde. Een volgehouden Nederlandsche neutraliteit in Europa lijkt mij problematisch, zelfs al zou de situatie van '14 terugkeren. Nog problematischer is de toestand hier. Japan is onbetwist meester in O.-Azië: geen enkele Engelsche of Fransche vlooteenheid is aanwezig om tegen de ongebroken macht van de Japansche te worden ingezet. De vlootmachten van Nederland en Australië zijn secundair; zoo Amerika niet ingrijpt - en welke waarborg bestaat er dat zij het doen zullen? Zeer wel denkbaar is de neutraliteit van de Philippijnen door Japan geëerbiedigd! - zullen èn Hongkong èn Singapore vallen zonder veel verzet; Indië's neutraliteit wordt bij acties om deze laatstgenoemde basis automatisch geschonden. Een landleger van 30.000 beroepstroepen en 11.000 man militie; weinig zwaar materiaal, weinig voorraden, afwezigheid van alles wat lijkt op primaire industriëele voorzieningen. De ‘historische rechten’ van 300 jaar geleden hebben geen beteekenis. Indië zou door Japan veroverd kunnen worden zonder dat het Japansche leger in beduidende mate daarmede bemoeiïng zou kunnen hebben. Ik heb nog eens nagelezen wat in Marianne Weber's biografie over de dagen van 1914 geschreven staat. 28-8-'14: ‘Denn einerlei wie der Erfolg ist - dieser Krieg ist gross und wunderbar’. - En de oorlogsverklaringen: ‘die Stunde der Entselbstung, der gemeinsamen Entrückung in das Ganze. Heisse Liebe zur Gemeinschaft zerbricht die Schranken des Ich. Sie werden eines Blutes, eines Leibes met den andern, zur Bruderschaft vereint, bereit, ihr Ich dienend zu vernichten.’ Alle leugen, alle baatzucht alle vuile jacht op winst en macht, alle onthullingen na 1918 hebben niet kunnen beletten dat andermaal weer de oude garden met hun barbaarsche tooi en het gedreun van de heilige trommen de massa's zullen verblinden en bedwelmen. En waarschijnlijk met reden: het geldt ginds de afweer - waarschijnlijk te laat en waarschijnlijk zonder kans van slagen - tegen het Duitsche imperialisme; het geldt hier de afweer tegen de koloniale slavernij van een Aziatisch imperialisme. Arm Engeland, dat te groot en te zwak is, arm Nederland, dat zijn taak vervuld heeft zonder macht met het serene geweten van een ethisch gouvernement! Binnenkort afstand te zullen moeten doen van alles: van de plannen, van het werk, van het leven zelf om ergens in een sawah in een brandende hitte onder de onverschillige klappers het einde te weten tegenover een Japansche boerenjongen die men niet verstaat, het is als in den afweer tegen de Hunnen. Arme Vrede, arme beschaving. | |
[pagina 293]
| |
Buitenzorg, 20-9-'39Eigen zorgen heeft men hier: Japan. Wie vertrouwt op Amerika's interventie in de Pacific?! Engeland kan Japan maritiem in Oost-Azië op dit moment niet slaan. Met een dekking van Rusland Noordwaarts en de Chineesche leger voor in het binnenland en het defensief, kan het naar het Zuiden stooten: de gouden droom van de in gevechtskracht nog volledig ongeschonden Japansche marine! Het kan de ondergang van dit land beteekenen. En van de verdere Europeesche koloniale vestigingen. Het rad draait terug tot 1496. Waarom niet? De vooruitgang hebben we afgeleerd te hanteeren. Wezenlijke verschillen tusschen de samurai met zijn beide zwaarden en zijn wapenrusting van stroo en maliënkolder en een Japanner met stalen helm en gasmasker en een automatisch geweer bestaat er niet. Zoomin als tusschen onze brave vaderen met zespondskartouwen en ons. In ernst: er is maar één ding: berusten en plicht doen. En ondergaan als het moet. Ik geloof niet, te zwart te zien, enkel reëel. Alleen bitter vraag je je af: wat heeft de rijkdom van de geest ooit betekend? Wat is de zin in deze zelfvernietiging? Waar is de kracht van het opbouwend cultuurwerk gebleven? Het is om te duizelen. Een halfverdwaasde monomane behangersknecht. Een negatieve zelfvluchtexistentie. En nu over millioenen gebiedend en oorlog en dood in de hand houdend en verderf zaaiend. Een ideologie ontstaan uit die van '89, die de hand reikt aan een naoorlogsche wereldbeschouwing van onlust en zelfvernietigende onklaarheid. Het is te smerig. De gedachte dat voor Nederland de situatie 1809-1814 niet alleen historie zou zijn geweest. Het einde van het koloniale rijk zooals van 1811 tot 1816. Irritant is ook de volslagen onaandoenlijkheid van het leven rond je, waar 90% niet weet van oorlog en Hitler en Japan, maar in de zon en het stof onder veel gerucht voortgaat met heel het kleurige kleine leven. Kwam hier morgen een ander bewind, wat zou het de lieden raken? Wat zou het de Indonesische grooten en notabelen raken, die zullen blijven waar ze zijn, immer nuttig in politiek en administratief opzicht. Hun latente loyaliteit is begrijpelijk. |
|