Exlibris
Dr. J.W. Schulte Nordholt: Het Volk, dat in duisternis wandelt. De Geschiedenis van de Negers in Amerika. Van Loghum Slaterus, Arnhem 1956.
Schulte Nordholt's geschiedenis van de negers in Amerika is een indrukwekkend boek. Niet in de eerste plaats omdat het een zo tragisch en aangrijpend onderwerp behandelt. Integendeel, die tragiek wordt er allerminst in uitgespeeld. Het is een boek vol feiten en zakelijke gegevens en het is een objectief boek. Objectief in de zin van geduldig luisteren naar partij en tegenpartij - want dit is uiteraard de geschiedenis van een niet aflatende strijd -, van inzicht in de dwingende kracht van economische en sociale omstandigheden, van begrip voor, maar ook van het nauwkeurig analyseren en onvoorwaardelijk afwijzen van mythen en vooroordelen. Het is ook een boek, dat partij durft te kiezen en bij alle gematigdheid van oordeel een door en door menselijk boek. Het is bovendien opmerkelijk goed geschreven en met veel smaak en inzicht geïllustreerd, zowel met foto's als met treffend gekozen citaten uit door negers geschreven poëzie.
Schulte Nordholt begint zijn geschiedenis met het zinrijk verhaal van de 15de eeuwse Moor, die door een Portugees gevangen genomen, zich vrij kocht door hem tien negerslaven te leveren, een transactie, waar de Portugees gretig op in ging, zowel om het voordeel van de ruil als om de kans tien heidense zielen te bekeren. En hij eindigt zijn vaak zeer somber relaas in majeur naar aanleiding van de belangrijke overwinningen, die de tegenstanders van de rampzalige segregatie in de laatste jaren geboekt hebben. Daartussen ligt een lange keten van gruwzame onderdrukking en hondse berusting, van ontmenselijking bij slaaf en heer, van langzaam kiemend zelfbesef, van ontwakende kwade gewetens met al de heilzame en gevaarlijke gevolgen daarvan, van groeiend verantwoordelijkheidsgevoel bij blanken en negers en van het door de economische en sociale omstandigheden opgedrongen inzicht dat slavernij en segregatie ‘does not pay’ evenmin als de oorlog, (die overigens inmiddels ook nog niet is afgeschaft!). Bijzonder waardevol is ook het hoofdstuk Renaissance in Harlem, dat een overzicht geeft van het groeiend aandeel der negerbevolking in kunst en wetenschap van de V.S.
Ten slotte twee kanttekeningen. De een betreft niet meer dan een ‘slip of the pen’. Op blz. 12 schrijft S.N.: ‘Het beginjaartal kunnen wij dan stellen op 1517, toen de menslievende bisschop Las Casas er voor pleitte om iedere Spanjaard toe te staan twaalf negers mee te nemen naar de Amerikaanse kolonieën’. Zo gesteld zal de lezer Las Casas' menslievendheid wat vreemd geplaatst vinden. In een tweede druk, die wij stellig verwachten, zou hier misschien aan toegevoegd kunnen worden, dat zijn bezorgdheid de weinig robuste Indianen gold, die als ratten stierven bij het zware werk, waar de Spanjaarden hen toe dwongen èn dat hij later veel spijt moet hebben gehad van zijn overijld advies.
Mijn tweede kanttekening is wat meer principieel van aard en betreft het slot van het boek. Het is maar al te begrijpelijk, dat S.N. zowel onder de indruk van de onwettigverklaring van de rassendiscriminatie op 17 mei 1954 als uit de literaire en menselijke