De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
ExlibrisElisabeth Augustin. LabyrintGa naar voetnoot*) kan men als een roman lezen maar men kan het ook beschouwen als een diepgaande psychologische studie van uiterste bewustzijnstoestanden. En als zodanig zou men dan het boek weer kunnen zien als een experiment om de roman een nieuwe inhoud en voor de toekomst nieuwe mogelijkheden te geven. Als zodanig is het zeker niet opgezet, maar wel opent het perspectieven in die richting. De intentie van de schrijfster is geweest de bewustzijnsverheldering te beschrijven waarin men zich van een mensenleven tot het uiterste rekenschap geeft. Haar verhaal speelt zich dan af aan beide zijden van de drempel', om een titel van een boek van Maurits Dekker die soortgelijke romans heeft geschreven, aan te halen. Het ongeluk op de onbewaakte overweg waarbij de drie hoofdfiguren van het boek, die in een zeker niet alledaagse driehoeksverhouding tot elkander staan, naar wij de indruk krijgen zijn omgekomen (geconstateerd wordt dit niet, hetgeen de suggestie van een overgangsstatus verhoogt), is aanleiding tot een a.h.w. in een bliksemflits over het landschap der ziel onthulde rekenschap van deze mensenlevens, èn van het leven zelf als raadsel, want ‘we noemen bepaalde processen leven, maar of deze processen in werkelijkheid plaats vinden of slechts op verbeelding berusten’, wie zal dit beslissen? Zeker is dat in de overigens onopgehelderde bewustzijnstoestand van waaruit de gewaarwordingen van de drie hoofdfiguren na het ongeluk worden beschreven, een uiterst scherpe verheldering en toespitsing van hun levensgang voortkomt, waardoor als het ware een gericht over hun leven wordt gehouden, of in hun binnenste wezen dat letterlijk binnenstebuiten is gekeerd, een zelfgericht plaats vindt. Het aangeduide ongeluk behoeft in werkelijkheid nog niet eens te hebben plaats gevonden want de onbewaakte overweg kan ook, of tevens, als symbool worden begrepen, van het moment - het onbewaakte ogenblik - waarin het zelfbesef tegen alle gebruikelijke beveiligingen in, doorbreekt en zich onontkoombaar als vraag, als gewetensproces, over eigen leven, omringd door het besef van het levensraadsel opdringt. Binnen die twee verscherpte bewustzijnskringen spelen zich de meegedeelde voorstellingen af, in een toestand van halfbewustzijn of beter van door het gewone indruksleven niet meer gestoord dieptebewustzijn, waar eindelijk existentieel of/en essentieel wordt geleefd; voorstellingen die al de veelzeggende herinneringen, vragen en schuldgevoelens (hier uit de tragiek van emigrantenleven) behelzen die voor een mens, als hij werkelijk tegenover zijn leven wordt geplaatst, als in een uur U, worden opgeroepen. Deze wemeling van voorstellingen waarin de herinneringen neerdalen als een val der engelen onder een godsgericht, is geplaatst tussen twee naar de achtergrond gedrongen feiten, die uit die nevel van een uit het dagbestaan naar zijn diepten wegzinkend leven opdoemen en de feitelijke omraming ervan vormen: de noodlottige autotocht waarbij het drietal omkomt, en het ongeluk thuis aan het bij de dienstbode achtergelaten kind overkomen, dat over de lage vensterbank op straat moet zijn gevallen. Elk detail, als dat van de hel verlichte ven- | |
[pagina 190]
| |
sters in de lege woning, vindt tenslotte zijn opheldering. Bij ontleding blijkt hoe verantwoord in de compositie de bijzonderheden zijn, die men aanvankelijk veronachtzaamt. Van een symbolische betekenis is ook het kleine, verwaarloosde labyrint bij het hotel - een schertsdwaaltuin - maar van hoe verstrekkende portée wordt dat in het bewustzijn der vrouwelijke hoofdfiguur. Indien dit boek niet reeds een meesterwerk is, waar men over aarzelen kan, dan heeft het in elk geval de greep naar het meesterlijke tot kenmerk, en de waarlijk ongehoorde originaliteit van de vondst die het gegeven ervan vormt zowel als van de uitwerking ervan, culminerend in het ‘weerzien’ met het kind dat niet anders dan een weerziengenerzijds blijkt te kunnen zijn. En temidden van het kolkend spel der herinneringen de beklemmende voorstellingen uit die ontzettende draaikolk van ellende in de recente massavernietiging van medemensen die de Duitse Jodenvervolging is geweest.
Men verdeelt het werk van Maurits Dekker gewoonlijk scherp in twee helften, zijn sociale romans en toneelstukken en zijn psychologische. Hoewel er voor deze scheiding wel reden is, moet men die toch niet te scherp doortrekken, zeker niet bijv. in die zin dat zijn sociale romans niet ook psychologisch zouden zijn. En omgekeerd zijn de psychische toestanden of beter gezegd verminkingen die hij in die andere romans uitbeeldt, bijna altijd tot sociale oorzaken terug te brengen. Evenmin gaat het aan dat zijn sociale romans die over het geheel genomen bij de lezers meer succes hebben gehad, de psychologische naar de achtergrond dringen. Zou men immers moeten kiezen en zijn voorkeur voor een van beide types bepalen, dan moet men ongetwijfeld erkennen dat Maurits Dekker zijn hoogtepunten vooral bereikte in die romans waarin de analyse van een psychische toestand, een impasse, een obsessie zijn thema vormt, zoals in de te weinig bekende, belangrijke romans Aan beide kanten van de drempel en Inc Pius beveelt, dat kort voor de tweede wereldoorlog uitgekomen, nadat de schrijver eerst nog wegens belediging van het bevriende staatshoofd Hitler was veroordeeld, in de bezetting terstond werd verboden en waarvan nu pas ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van den schrijver een herdruk is verschenen. Nog een vooroordeel valt er aan te roeren, nu van meer algemene aard, nl. dat het lezerspubliek over het geheel weinig voor novellen en korte verhalen voelt. Naar mijn mening heeft men nooit genoeg de proef op de som hiervan durven nemen, en merkwaardig is in elk geval dat juist in dit genre de Nederlandse letteren uitmunten en vaker een buitenlands niveau evenaren of soms overtreffen dan met de roman. Ook hebben tal van romanschrijvers hun hoogtepunt juist in de novelle bereikt. In het oeuvre van Maurits Dekker vormen zowel romans als verhalenbundels enkele toppen. De nieuwste bundel Op zwart stramien (A'dam, Van Munster, z.j.) sluit in karakter aan bij de in verscheidene opzichten meeslijke bundel De knopenman van enkele jaren geleden, en overtreft deze geloof ik nog als geheel. Het zijn verhalen, die stuk voor stuk met de dood te maken hebben, maar niet minder met het leven, en vooral met de zin van het leven, waarvan het vraagteken groot en onontkoombaar rijst als een schaduwteken van de dood. Waartoe dient het alles dat toch weer | |
[pagina 191]
| |
ten einde gaat en teniet? Die vraag obsedeert de schrijver en reeds dat is een teken hoezeer zijn hart en geest hartstochtelijk haken naar een levenszin. Zou men er anders zo dwingend om vragen? Hij vraagt om bevestiging van die levenszin in een menswaardig bestaan, een samenleving die geen mensenslevens vermaalt, een wereld die niet haar grootste uitgaven doet aan vernietigingsmiddelen onder de naam van verdedigingsmiddelen. Zijn figuren zijn dikwijls slachtoffers der samenleving, die niet tegen de hardheid van deze opkonden, wier drang tot zelfbehoud het aflegde tegen het eigenbelang van de rest, en die zich dit alles pijnlijk bewust worden. Het is meestal het einde van de neergang van een leven die hij beschrijft, de crisis, het tragisch besluit. Dikwijls is daarbij werkloosheid, ook vroeger al meermalen zijn gegeven, de oorzaak van de psychische vernauwing en tenslotte de wanhoop. De grootste kracht van Maurits Dekkers schrijverschap is, dat het lot van de mens zich in zijn verhalen niet in de feitelijke buitenwereld afspeelt maar in zijn geest, in zijn bewustzijn waarin de daarbuiten ondervonden feiten zich opnieuw groeperen, samendringen, verhelderen, dan weer vertroebelen, en eindelijk tot het beeld van een levenslot ineenvoegen, terwijl zij rondspoken door de geest van een letterlijk of figuurlijk gewonde mens. Met groot meesterschap is al wat voorafging aan het autoongeluk in het langste verhaal, Er moet iets zijn gebeurd, daarna als uit nevelen van verre en nabije herinnering in een toestand van halve bewustheid verhaald met naderkomende en dan weer wijkende voorstellingen, alsof een landschap beurtelings opklaart en weer dichttrekt in de mist, tot dat nabeleven ijlings versnelt naar het tragisch einde, dat met dezelfde woorden het ongeluk weer ophaalt als in het begin. Soortgelijk is het nabeleven van zichzelf van den ontslagen leraar die zijn leven met zijn laatste vergeefse sollicitatie samen in een hartbenauwdheid nog eenmaal doormaakt. De spookachtige obsessie van zinledig zich herhalende handelingen geeft de verhalen een Kafka-achtige beklemming, die zich toespitst in het navrant verhaal van den gekgeworden ouden generaal en zich in een algeheel levensbeeld oplost in de meesterlijke geschiedenis van de laatste reis, in het onbekende. A.D. | |
Prof. Dr. Th.P. van Baaren, Uit de wereld der religie. Van Lochum Slaterus, Arnhem, 1956.Een populaire uiteenzetting, zegt de schrijver. Het is meer een korte ‘encyclopedische’ inleiding tot het verschijnsel religie, waarin tal van op dit terrein voorkomende begrippen en termen summier worden uitgelegd. De bedoeling om zulk een populaire inleiding te geven, rechtvaardigt voor mijn gevoel nog niet de vlakke toon waarin over zoveel wordt heengegleden, reeds in de inleiding. Als de schrijver na enige zinnen al de ‘conclusie heeft getrokken’ dat religieus besef bij het wezen van de mens behoort, moet hij dus wel de vraag stellen of echte atheïsten wel zo talrijk zijn. Waarop dan een ieder wel het antwoord zal weten te geven: dat moet dan erg meevallen, want atheïsten zijn ook mensen en bij een mens hoort nu eenmaal volgens de bovengenoemde conclusie het religieuze besef. Nu, die zich zo noemende atheïsten hangen dan ook ‘heel vaak’ (hoe vaak?) een verkapte religie aan, ideeën van geluk of lot of het communisme, die dan de leer en de goden der ‘andere’ religies | |
[pagina 192]
| |
vervangt. Nu ja of nee, is men geneigd te zeggen, religie of niet. Het ontbreekt teveel aan duidelijke begrenzingen, zo b.v. in het hoofdstukje over ware en valse religie. Het gaat in dit boekje, krijgen we dan te horen, niet over de godheid, maar over de religieuze mens. Wie wel eens wat over deze zaken heeft gelezen, wordt er weinig wijzer van; wie erin geleid moet worden, krijgt enige globale kennis aangeboden, maar het wordt zo weinig oorspronkelijk of persoonlijk gebracht, dat de lezer maar weinig proeft van het belangwekkende van de materie. In dat opzicht is het boekje juist niet populair in de goede zin en stelt het teleur. O.N. |