De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
A. Marja
| |
[pagina 194]
| |
Durf je mij zo ver
laten vertrekken
of roep je?
Hoe gezond en verwarrend
dat wij flirten op fuifjes
of bij de kachel zitten
en over politiek praten
in het bad gaan
en kibbelen
over het geld voor de auto.
Het huwelijk is geen sakrament
het is een sociaal kontrakt
maar het kan wederzijds
worden getekend
met bloed.
| |
[pagina 195]
| |
LekkerIk ben de vaatdoek
er is geen genade.
Theebladen
zuig ik aan en walgend
zuip ik sop.
Ik ben de dweil
ik kan mijzelf niet baden
men wringt mij uit
en hangt mij op.
Ik ben de spons
ik zwelg het zuiver water
ik word gewreven
over stof en drek.
En ik moet geven
wat ik vroeg of later
verteren moest
ik stink
ik walg
ik lek.
| |
[pagina 196]
| |
Homo sapiensIk ben de bijna mens
en leef daarnaar,
ik ben altijd intens
wat ik ervaar:
ik ben het blik
dat wordt gedeukt,
ik ben het lid
dat zich verstuikt,
ik ben de wat bedaagde
maagd
die honger heeft
en naaiwerk vraagt,
ik ben de pater
die het zaad
als flater
van de ziel verstaat,
ik ben de knots
en het geheime wapen
ik ben de trots
ik ben de kots
en ik ben uitgeslapen,
ik ben de traît d'union
van moederslijm en snot
naar een steeds on-
geboren god,
ik ben
het aapje mens
ik ben
de homo sapiens.
| |
[pagina 197]
| |
SolidariteitAan de ‘nordische’ helden Het brandt op het erf
van de buurman
dat aan de teerfabriek
grenst.
De konijnen toch al zwart
blakeren er nog bij
en piepen als zij de stank
van geschroeide wol
verspreiden.
Wolken boven de tuin
spuitgasten vloeken en
dreunen
omdat zij vol stekels
en haken zitten.
Maar wij weten wat wij doen
wij rennen blij door het weiland
om stromannen op te hangen
die zich hebben ingesmeerd
met het domme eerlijke pek
van de trouwe taaie
weerstand.
Wij zijn meer van karton
van het vaderlandse
taai taai
wij snuiven en voelen ons
lekker.
| |
[pagina 198]
| |
Het liefste sterftHet lichaam liep te roepen in de nacht,
het had al bij een oud bombardement
het hoofd verloren, haken hingen in de
schoudergewrichten, dus het roepen kwam
niet uit een mond, maar meer uit die gewrichten:
het had ook veel van een verroest gepiep.
De benen leden ruikbaar aan gangreen,
maar het was lente, en de meidoorn nam
iets van de stank weg; is dat niet aandoenlijk?
en waar het lichaam langs gekomen was,
glansde het maanlicht in een zilverspoor
van druppels zaad, die onweerhoudbaar lekten.
Men kan het nagaan, maar gelooft het niet;
het hoeft ook niet, men ga maar rustig slapen:
ik blijf nog wel wat op de dakrand zitten
en breng verslag uit van: het lichaam liep
te roepen in de nacht, het had al bij
een oud bombardement het hoofd verloren.
Zo ga ik verder ad infinitum,
of, als dat al te ver is, tot het licht
de maan verbleekt, het spoor is opgedroogd,
de zieke benen weer in bedden liggen,
zoals het hoort, en wat er roept of piept,
men kan het rustig laten roepen, piepen:
Het liefste sterft, wat doet het er dan toe?
| |
[pagina 199]
| |
DroomToen zij dringend vroeg naar mijn geloof
zei ik rustig: dat is afgezworen,
god bestaat niet of hij is zo doof
dat hij zelfs mijn vloeken niet kon horen!
Maar wij worden dromend infantiel:
toen ik zag hoe angst haar overviel
werd ik als opnieuw uit haar geboren
en vroeg zacht: waar wil je dat ik kniel?
|
|