De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
J. Romein
| |
[pagina 184]
| |
samenleving door. In zovele dat het nauwelijks overdreven is te zeggen dat bijkans heel het bewogen geestelijke leven van het tweede kwart onzer eeuw waar allen onzer op stoelen die niet of reeds oud of nog zeer jong zijn, zich in zijn werk weerspiegeld ziet. Men zal in beide bundels zijn diep-tastende en toch altijd heldere opstellen vinden over filosofie en cultuur, over zwevende normen; men zal er de balans in aantreffen van rationeel en irrationeel: de crisis in het denken. Men zal er lezen over de geschiedenis als geestelijke werkzaamheid en over de verhouding van geschiedenis tot geschiedwetenschap. Of nog weer andere, even fundamentele vraagstukken er in behandeld vinden op een wijze die niet alleen aan het denken zet wie al dacht, maar door mee-denken hen leert denken die dat nog niet gewend waren. B.v. over het apriori in de geesteswetenschappen, over de zin der wetenschap, over metaphysica. Men vindt er een antwoord op de vraag: hoe is filosofie mogelijk? of ziet de drie hoofdrichtingen van filosoferen onderscheiden. En zowel zij die het reeds kennen als zij die het nog niet doen zullen begerig zijn Pos' opstellen over Descartes' geestelijke erfenis, of de meesterlijke studie over Kant hetzij te lezen of te herlezen. Zo ook die over het tweezijdig tijdsbegrip der Stoa of die actuelere, maar daarom niet minder bezonnen en bezonken beschouwingen over de Joodse geest en het denken, en over het existentialisme in historisch perspectief. Het is een rijke erfenis die ons hier wordt aangeboden, naast de taalfilosofie, de mens en zijn cultuur, naast de bezinning op wetenschap en werkelijkheid, de studies over grote denkers en grote stromingen. Rijk naar vorm niet minder dan naar inhoud. Hoe dankbaar we daarvoor uiteraard dan ook zijn, voldaan zijn we in één opzicht desondanks nog niet. Dat zullen we pas zijn, wanneer we ook de zekerheid zullen hebben, dat het sociaal-politieke gedeelte van Pos' oeuvre eveneens aan de vergetelheid zal zijn ontrukt door de uitgave van een derde bundel met een keus uit die talrijke artikelen van hem uit week- en maandbladen die zijn bewogen getuigenis bevatten over de dagelijkse problemen en de oplossingen daarvan die hem voorzweefden. Wij weten dat wij daarmee niet alleen een wens van Pos zelf vertolken, maar eveneens van de velen die deze beschouwingen nog levendig voor de geest staan; beschouwingen die niet minder dan zijn wetenschappelijk werk zich onderscheiden door denkmoed en meer dan deze zelfs door een zedelijke hoogheid en een menselijke zuiverheid waaraan elke kleinheid vreemd was, en die naast en in de denker de mens Pos tonen. En pas dat was het geheel. En naar het geheel ging zijn hart uit. |
|