calligraaf, en kon dan ook genoeg copieerwerk vinden om zijn rijst te verdienen. Maar hij was te verslaafd aan de wijn, te lui om te werken, en verdween meestal plotseling, nadat hij een paar dagen had zitten copiëren, onder medeneming van de boeken, papieren, penselen en inktsteen. Nadat dit verschillende keren gebeurd was, werd het hem onmogelijk werk te vinden, en om toch te kunnen leven, maakte K'oeng I-tsji zich zo nu en dan schuldig aan kruimeldieverijen.
In ons wijnhuis gedroeg hij zich altijd voorbeeldig.
Hij schoot nooit te kort in het betalen van zijn schulden, hoewel wij soms, als hij geen geld bij zich had, zijn naam op het witte bord noteerden van de klanten die geld schuldig bleven. Maar aan het eind van de maand werd dat steeds weer uitgeveegd, want hij zuiverde altijd het bedrag aan.
Die keer, waarover ik sprak, had hij juist met kleine teugjes een kop wijn half leeg gedronken, en zijn gezicht herkreeg langzaam zijn gewone bleekte, toen iemand hem vroeg: ‘Zeg, ken jij nou werkelijk de tekens?’
Hij keek de vrager onverschillig aan, maar deze vervolgde: ‘Want als dat zo is, hoe komt het dat je het dan nooit ook maar halfweg tot sjoe-tsj'ai gebracht hebt?’
Het was duidelijk, dat zijn woorden K'oeng I-tsji diep raakten, want zijn gezicht werd als met een grijze sluier overtrokken, en hij mompelde wat onsamenhangende klanken, waarvan niemand een woord verstaan kon. Weer begonnen de mensen te lachen, en de atmosfeer werd vol vrolijkheid.
Bij zulke gelegenheden berispte de waard mij niet, als ik met de rest meedeed. Hij had graag dat zijn klanten zich amuseerden, en soms vroeg hij zelfs aan K'oeng I-tsji, om ze aan het lachen te brengen. Maar K'oeng I-tsji besefte de dwaasheid van een gesprek met de gasten en wendde zich liever tot de kinderen die in de buurt zwierven.
Eens op een keer vroeg hij mij, of ik wel eens een boek las. Ik knikte.
‘Hau!’ (goed) zei hij. ‘Als dat zo is, wil ik een proef nemen. Hoe schrijf je het teken Wéi voor gekruide bonen?’
Ik dacht bij me zelf: ‘Moet zo'n stukje bedelaar me nou examen afnemen?’ en draaide me om, alsof ik niet meer op hem lette. Hij wachtte even en zei toen in volkomen ernst:
‘Dus, je kunt niét schrijven! Let dan eens op, dan zal ik het je leren. Kijk hier. Zo'n woordje als gekruide bonen moet je kennen, hoe zou je anders later ooit boek willen houden, als je zelf waard wordt?’