gevat in het strenge verband van het kozijn en de straffe coördinatie der vensterroeden. Daarbij is de verhouding tussen binnen- en buitenlicht goed volgehouden. Beziet men de uitvoering nauwlettender, dan ontdekt men in de gewitte muur, in de verf van het kozijn, in de streken van de bloempot, in de facetten der bladeren, kortom overal een wemeling van kleurvlakjes, die aan het geheel een sensatie van wonder, van mysterie mededelen. Men gaat aanvoelen dat in de schilder bij alle scherpte van waarneming toch een bevreemding, een verwondering over het zo-voor-hem-staan van de dingen heeft geleefd.
Door die diepe gemoedshouding achter de scherpe realistische weergave ontstond een harmonie tussen geest en stof. Want uitvoerigheid van beschrijving alleen heeft voor de kunst weinig waarde. Eerst als er een omzetting in de schilder heeft plaats gevonden, als de indrukken verwerkt zijn tot een nieuwe éénheid, en als dan in die éénheid een voorname geestes-gesteldheid zich belichaamt kan men van een groot kunstwerk spreken.
Dit is nu het geval met 't ‘Park in de Winter’. De persoonlijke vorm schrikt misschien sommigen af, die positiviteit van overtuiging met hardheid verwarren. In dit schilderij een sensatie van serene helderheid, die in iemand rijst als hij de bomen zo straf met hun ontbladerde takken tegen de winterlucht en de witte grond ziet afsteken. De dennen, de stammen en de struiken staan uiteen in een stellig ruimte-besef. Daarbij sluit zich de heldere vorm-bepaling en de straffe uitbeelding van de afrastering links of het ruimtelijk achterinstaan van het prieel aan. Grote schilders zijn door een karakteristieke stijl altijd herkenbaar, door een eigenheid die zich overal in doorzet. Zo ziet men ook hier weer een behandeling van de takken en twijgen, een beweging, en een modelé die verwant zijn aan de kleurwemeling in de ‘geranium op de vensterbank’. Ook in de kleurbehandeling heeft Bremmer een typische keuze. Zonder geraffineerdheid bewaart hij een zuiver toongevoel zowel in het grijzere winterstuk als in de kleurigere geranium, terwijl toch de kleuren er helder en positief in staan.
Hoe ongelooflijk lang en diep Bremmer aan zijn onderwerp emotioneel gebonden is, blijkt uit het portret, dat hij schilderde van een arm mens, een vatenspoeler. Al in 1925 maakte hij een uitvoerige tekening van dit model, naakt en ten voeten uit. De vaste lichamelijke uitbeelding van het asthenische lichaam, de uitgemergelde benen en uitgelopen voeten werd ook toen al overheerst door een sfeer van tragiek, een wanhopige uitdrukking in het gezicht, zonder een zweem van melodrama. In 1933 schilderde hij een olieverfportret van dezelf-