| |
| |
| |
Kort bestek
Winkelhaken bij krantlezen
I. Vetgedrukte dubbele kop: Paus verdedigt recht van defensieve oorlog. Het betreft de kerstboodschap van Paus Pius X. Zou deze kop het meest karakteristieke uit de kerstboodschap weergeven? Of het meest gewenste i.v.m. de nieuwe Amerikaanse politiek? Of de paus heeft het aldus simplistisch gezegd, dan vereisen zulke woorden uit deze mond commentaar. Of het werd niet zo gezegd, dan vereist wat er wel gezegd werd, des te meer commentaar, bij aanhouden van deze kop. Of, de kop van het bericht deugt niet.
II. Klein berichtje rechts onderaan uiterste hoek: Kern Bundesheer bestaat uit Wehrmachtsveteranen. De Westduitse minister van Defensie heeft het parlement op vragen van een lid meegedeeld, dat 31 van de 38 generaals der Westduitse bondsrepubliek werkzaam zijn geweest bij de Duitse generale staf onder Hitler. Van de 237 kolonels in het leger zijn er 100 vroeger officier geweest bij Hitlers generale staf.
Kunnen wij onze tijd niet bijhouden, dat wij aan zo'n berichtje blijven haken? Is het teveel verleden, vergeven en vergeten om als een vetgedrukt schrikbericht over hedendaags bondgenootschap in aanmerking te komen? Kan het nog net het onderste hoekje halen zonder eraf te vallen? Moeten wij bij zo'n opmerking weer horen: let liever op het grote gevaar uit het Oosten! Maar Rusland is onze bondgenoot niet. Aan onze bondgenoten zal men ons kennen en ook of wij ons ermee veilig voelen, schouder aan schouder voor dezelfde zaak. Zou een serie interviews wat zijn: gesprekken met hooggeplaatste bondgenoten? Ook dat zou natuurlijk paizig en poezig kunnen uitvallen, maar let op de Schmisse, in- en uitwendig.
III. De Europese federalisten hadden een discussieavond, afdeling Den Haag. De inleider zei dat het vrije Westen een voet tussen de deur moet krijgen in het Oosten. Hoewel geen voorstander van militaire tussenkomst, vindt spreker toch, dat men, wil men werkelijk iets bereiken, niet voor het minste geringste risico moet terugschrikken. Vermenigvuldigt men deze stemming met evenzoveel gelijkgestemde afdelingen in Europa, dan zullen wij, nu juist het uiterste beleid vereist is om een panische of demonische of hysterische explosie in ons werelddeel te voorkomen, weldra aan een wereldoorlog toe zijn. Gelukkig maar dat Amerika er ietwat wijzer over is gaan denken dan de inleider die misschien een Haagse stoottroep zou wensen.
| |
| |
IV. Valt er van Nehroe niets te leren? Of, kan men zich in vier regels van hem afmaken? Zijn rede voor de Verenigde Naties was sterk filosofisch getint, zegt een overzichtschrijver. Maar... ‘de gedachten die erin vervat zijn, staan in regelrechte tegenspraak tot onze opvatting, dat de militaire paraatheid de beste verdediging is van de vrede tegen aanslagen van expansieve naties. Men kan slechts hopen, dat deze opvatting ook de grondslag zal blijven van de Amerikaanse politiek, al liggen er nieuwe ontwapeningsvoorstellen in het verschiet’. Kan men zonder lichtvaardigheid zo onomstotelijk ‘deze opvatting’ als axioma handhaven? Moet men niet op zijn minst ook een andere visie, èn andere middelen, van álle kanten overwegen? En, van een andere kant gezien, hebben Rusland, Engeland, Frankrijk met hun militair optreden werkelijke voordelen behaald, of zich werkelijke nadelen op de hals gehaald? Ziet het Westen zijn crediet in Azië versterkt door ‘Suez’? En is het geen teken voor ons, wanneer Nehroe, sprekend namens niet zo weinigen in de wereld, verklaart, dat de wijze waarop de wereld in de laatste twee drie maanden heeft gereageerd op wat zij als euveldaden beschouwt, z.i. een der gezondste thans waarneembare kentekenen is?
| |
Het hemd is nader dan de rok - maar niet altijd
Kort na Sinterklaas is bij wijze van surprise in Weesp een vrij huis aan een Hongaars gezin aangeboden, compleet met inrichting en al. En mejuffrouw Klompé, de minister van maatschappelijk werk is er bij komen kijken, hoe de Hongaar wel keek.
Een kniesoor die er tegen is dat wat ook aan wie ook cadeau wordt gedaan, dachten we eerst. Maar later op de avond begonnen we er toch zelf over te kniezen...
Wij herinnerden ons dat het met de door Hitler verdreven Joden toentertijd minder vlot was gegaan, dat sommigen daarvan aan de grens waren teruggestuurd en dat men in één geval van de grens af het lijk had kunnen zien van de man die zich uit wanhoop om zijn weigering had verhangen.
Wij herinneren ons ook dat de door Franco verdreven Spanjaarden hier op een heel andere manier, d.w.z. helemaal niet werden ontvangen.
En daarna bedachten we dat de woningtelling van dit jaar aan het licht had gebracht dat er een tekort is van 258.000 woningen op een totale voorraad van 2.533.000, of anders gezegd dat er op elke tien woningen nog één zou moeten worden bijgebouwd.
| |
| |
Toen kregen we bovendien nog het verhaal te horen van een Nederlander die - neen, geen huis, zelfs geen woning aangeboden kreeg - maar toch kans had, de bofferd, er een te mogen betrekken. Drie kamertjes zonder ameublement uiteraard.
Hoe groot het gezin was? Vader, moeder en acht kinderen. Dan zijn drie kamers niet veel, had iemand hem gezegd. Toch wel, had hij geantwoord, wanneer je met z'n tienen tot dusver gewoond hebt op één kamer en een kabinetje...
Neen, lezer, hij zit er nog, de kans ging niet door. Een volgende keer misschien. Moed houden maar.
Laten wij hopen dat de minister gelijk zal krijgen met haar opmerking, dat wij onze eigen mensen niet moeten vergeten. Zij kan daar meer aan doen dan een onzer.
Alle nonconformisme moet tegenwoordig op zijn tellen passen. Daarom zeggen wij bij voorbaat: alleen kwade trouw kan hieruit lezen dat wij tegen redelijke hulp aan uitgeweken Hongaren zijn.
| |
Verraderlijke historie
Onder hen die tegen de gang van zaken in Hongarije hebben geprotesteerd is ook onze minister-president.
Sprekend over de episode met generaal Maleter die de Russen arresteerden toen hij over de aftocht van hun troepen kwam onderhandelen, zei dr. Drees dat men ver in de geschiedenis terug moest gaan, om een dergelijk verraad te vinden.
Het geval Maleter had plaats in de nacht van 3 op 4 november '56. Is 22 oktober '56 ‘ver terug’? Toch onderschepten op die datum Franse straaljagers het vliegtuig dat met vijf Algerijnse leiders van Rabat naar Tunis vloog waar zij zouden deelnemen aan besprekingen tussen de sultan en de Tunesische premier Habib Bourguiba.
Wij kennen de mening van dr. Drees over deze krijgslist niet, maar wel die van de openbare mening in Azië. Daar geldt dat als het verraad, waarvoor men ‘ver in de geschiedenis terug moet gaan om iets dergelijks te vinden’. Maar hier in Europa begrijpt men dat zo niet - als 't om maar - Algerijnen gaat.
En is 28 maart 1830 ver terug? Toen liet onze generaal De Kock de Javaanse vorstenzoon Diponegoro, de leider van de Javaanse vrijheidsoorlog die sinds 1825 woedde, bij zich komen om te onderhandelen - liet hem gevangen nemen en verbannen.
Het Javaanse voorval is aan het Hongaarse identiek. Het verraad in de historie blijkt een verraderlijke historie.
| |
| |
| |
Het front wordt breder
Ruim honderd Nederlanders die in het openbare leven een rol spelen hebben zich tot de K.V.P., de P.v.d.A., de A.R., C.H. en de St. Ger. Partij gewend met het volgende adres in zake Nieuw-Guinea.
Met verontrusting hebben wij geconstateerd, dat het vraagstuk van de bepaling der betrekkingen tussen Nederland en West-Nieuw-Guinea noch van de zijde der regering, noch van die der volksvertegenwoordiging, noch van die der politieke partijen de kritische aandacht ontvangt, die het verdient.
In bijzondere mate heeft ons verontrust, dat de politieke partijen - met uitzondering van de Communistische Partij Nederland - zich bij gelegenheid van de jongste verkiezing van leden der Tweede Kamer nauwelijks met de Nieuw-Guinea-kwestie beziggehouden hebben, en dat de grondwetswijziging, die tot vermelding van Nederlands Nieuw-Guinea als deel van het Koninkrijk geleid heeft, tot stand gekomen is zonder dat door openbare gedachtenwisseling het belang dezer aangelegenheid in het volle licht is komen te staan.
Wij voelen ons gedrongen om aan onze verontrustheid uiting te geven, omdat wij telkens weer ervaren, dat vele Nederlanders van verschillende godsdienstige en politieke richting het standpunt, dat de Regering, de volksvertegenwoordiging en de meeste politieke partijen ter zake innemen, en wel zonder dat naar buiten veel van voorafgaande bezinning op haar vele facetten blijkt, noch delen, noch zelfs begrijpen. Op de vraag, welke status West-Nieuw-Guinea behoort te hebben, kunnen ondergetekenden geenszins allen een duidelijk antwoord geven, laat staan, dat zij zich op alle andere aspecten van het Nieuw-Guinea-vraagstuk bezonnen zouden hebben. Wij zijn ons echter allen er van bewust, dat Nederland ten deze staat voor een ernstig en acuut probleem, een probleem, hetwelk de verhouding van ons land tot Indonesië raakt, invloed oefent op de positie van Nederland in de volkerengemeenschap en haar organen, en in ons land vanwege zijn economische en ethische implicaties een gevoel van malaise te voorschijn roept.
Ook naar onze mening is het belang van de inheemse bevolking van Nieuw-Guinea iets, waarmee men bij de bepaling van de status van het land in zeer hoge mate rekening heeft te houden. Wij stellen er prijs op in dit verband te verklaren, dat wij aan de bereidheid van de in Nieuw-Guinea werkende Nederlanders om vóór alles het belang der bevolking te dienen niet twijfelen, en dat wij voor niemand onder-
| |
| |
doen in waardering voor hetgeen zij tot stand brengen. De opvatting echter, dat voortzetting van het Nederlandse bewind over Nieuw-Guinea in zijn huidige vorm haar rechtvaardiging vindt in een zedelijke roeping, wijzen wij af. Integendeel, wij betwijfelen, of het officiële Nederlandse standpunt politiek houdbaar en het vasthouden er aan moreel te verantwoorden is, hoewel wij deze twijfel niet allen op dezelfde grond koesteren en ten aanzien der alternatieven niet eenstemmig zijn.
Het Nieuw-Guinea-vraagstuk is niet een van die vraagstukken van politieke aard, waaromtrent in Nederland de meningen volledig uitgekristalliseerd zijn. Om allerlei redenen echter is meningsvorming thans urgent, hoe moeilijk zij ook wegens de gecompliceerdheid van het vraagstuk te bereiken is. Naar onze mening zou het aanbeveling verdienen om een veelzijdige en diepgaande studie van het vraagstuk toe te vertrouwen aan een commissie, waarin verschillende politieke partijen vertegenwoordigd zijn en waarin tevens deskundigen (op het terrein van de problematiek der technisch onderontwikkelde gebieden, op dat van bestuursbeleid en -administratie, op dat der internationale betrekkingen en organisatievormen, op dat der economie en dat der sociale zorg en godsdienstige verzorging enz.) zitting hebben, omdat wij te doen hebben met een nationaal vraagstuk, waarmee wij niet in het reine zullen komen, indien wij traditionele wegen bewandelen.
Wij veroorloven ons daarom U het verzoek te doen om, in samenwerking met andere politieke partijen, zulk een gemengde commissie in het leven te roepen en haar opdracht en mogelijkheid te geven om op niet te lange termijn een openbaar of voor publicatie bestemd rapport uit te brengen, waarin het Nieuw-Guinea-vraagstuk geanalyseerd wordt en advies wordt gegeven omtrent de voor Nederland en Nieuw-Guinea meest wenselijke gedragslijn.
w.g. Prof. dr. G.C. Heringa, mej. mr. W.M.W. van Lanschot, ds. S.J. Popma, prof. mr. J.J.M. van der Ven.
Wij hebben, de beperkte ruimte ten spijt, dit stuk in zijn geheel afgedrukt, omdat dat, voorzover ons bekend, nergens elders gebeurd is - typerend genoeg overigens - en de inhoud ons belangrijk genoeg voorkomt om voor het nageslacht te worden bewaard.
Wij verheugen ons uiteraard in deze verbreding van het front, waarop wij met een kleine groep gelijkgezinden al sinds meer dan tien jaar nu als vereenzaamde wachtposten hebben gestaan, het front van hen die er op aandringen uit de failliete inboedel van het kolonialisme te
| |
| |
redden wat er nog te redden valt en van de ‘ereschuld’ nog af te doen wat er nog af te doen valt. Doch die juist daarom overtuigd zijn dat zulks zeker niet uit de poging kan bestaan de resten van dat kolonalisme, onder welk mom dan ook, te handhaven.
Wij betreuren het ook niet al te zeer dat de initiatiefnemers van dit rekwest er blijkbaar niet in geslaagd zijn, ook ons en de anderen die allang van die mening zijn, op een enkele uitzondering na te bereiken. ‘Getrennt marschieren’ is nog altijd verantwoord. Op voorwaarde dan dat er een ‘vereint schlagen’ op volge.
| |
Jammerlijk slot
In ons novembernummer van '56, blz. 665, hebben wij onder de titel: ‘het etgroen van de tramstaking’ het door een vijftigtal vooraanstaande Amsterdammers aan de gemeenteraad gezonden adres opgenomen, waarin er op werd aangedrongen de ontslagen tramstakers weer in gemeentedienst op te nemen.
Gedateerd 30 november ontving prof. Donkersloot die het stuk gestuurd had het volgende summiere bescheid, ondertekend door burgemeester en secretaris:
‘Naar aanleiding van het door U en anderen aan de Gemeenteraad op 10 oktober 1956 gezonden adres, houdend het verzoek, de wegens de staking in maart/april 1955 ontslagen gemeenteambtenaren wederom in gemeentedienst aan te stellen, berichten wij U, dat de Gemeenteraad in zijn vergadering van 31 oktober 1956 heeft besloten, dit adres voor kennisgeving aan te nemen.’
Jammerlijk slot voor een tragedie die naar klassieke trant met een katharsis, een loutering van het gemoed, en niet met een uitgeblazen nachtkaars behoort te eindigen. Jammerlijk slot ook voor de ambtstermijn van de burgemeester die, toen hij tien jaar geleden zijn ambt aanvaardde zeker niet gedacht zal hebben dat het overbrengen van deze trieste boodschap een van zijn laatste ambtsdaden zou moeten zijn.
|
|