De existentiële philosophie denkt vanuit het leven over het denken en het leven en het is dan ook niet verwonderlijk dat de grenzen tussen litteratuur en wijsbegeerte hier gaan vervagen. Het litteraire bezigzijn blijkt hier wijsgeriger dan men dacht en de philosophie meer litterair dan men wilde weten. Beide blijken au fond te zijn een poging tot zelfinterpretatie van het menszijn. Zelfinterpretatie ook tot in de meest fantastische en speculatieve verbeeldingsthematiek.
Wie iets verbeeldend stelt, meent dat het verbeelde eigenlijk een menselijke mogelijkheid zou moeten kunnen zijn en dat toch eigenlijk ook al een beetje is.
Litteraire existentie is verdubbeld bestaan, de zin ervan is tot mensduiding naar boven, dat is tot bovenuit-duiding te komen. Het is de tour de force van het zichzelf aan de eigen haren omhoog trekken, een tour de force welke mislukt en gelukt tegelijk. De mens is inderdaad het enige schepsel aan wie het gelukt zich tot op zekere hoogte aan de eigen haren omhoog te trekken. Deze mogelijkheid treedt op in en met de bestaansverdubbeling en met het feit dat de een de bestaansverdubbeling van de ander kan meemaken, doordat de schrijver schrijft.
De lezer volgt echter het trapezewerk van de schrijver vanuit een veilige plaats, hem treft slechts indirect de Prometheïsche bestraffing welke de schrijver in en met zijn verscherpte bestaansverdubbeling ondergaat en waaraan hij soms bijna ondergaat. Deze paradoxale dynamiek verleent aan het schrijverschap zowel een verhoogd gevoel van vrijheid als van tragische gebondenheid; het laatste is er juist door het eerste.
Wat is nu de zin van het feit dat de schrijver zijn tweede levensreis objectiveert en dus niet alleen maar monologisch fantaseert?
De mens is wezenlijk een op weg zijnde, een naar het eigen diepste zelf op weg zijnde, deze existentiaal brengt met zich mede dat de mens zichzelf voortdurend heeft te interpreteren. Het voortdurende levensontwerp eist een voortdurende interpretatie van eigen zijn en eigen situatie. De mens als mensheid en de mens is wezenlijk geval van mensheid en menselijkheid, eist dat deze interpretatie wordt gecommuniceerd. Interpretatieve noodzaak betekent noodzakelijk mededeling en dus objectivatie van het proces der interpretatie in de vorm van een bestaansrapport. Existentie is dialectische eenheid van zijn en zeggen, van leven en levensrapportage. Zich niet zeggend zijn, zich niet in bestaansrapporten neerleggend zijn, is een verloren gaand zijn. Wat wij bezitten aan cultuurschatten is het geheel van bestaansrap-