| |
| |
| |
Helma Wolf-Catz
Een verlichte vrouw
Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken van Zuylen, de latere Belle de Charrière, is geboren in 1740 op het kasteel Zuylen. We lezen overal dat de familie Van Tuyll alleen de zomermaanden op het slot te Zuylen vertoefde en de rest van het jaar in Utrecht aan de Kromme Nieuwe Gracht. Het najaar van 1740 zal dus ongetwijfeld een prachtig najaar geweest zijn met een onvergetelijk herfstige sfeer rondom Zuylen, waar de rode wingerd klom tegen de muren. De omvangrijke moerbeiboom, eens behorend tot het domein van Frank van Borsselen en Jacoba van Beieren, stond in een der hoeken van het park. In het kasteel zelf moet het tamelijk donker geweest zijn, want omstreeks 1750 eerst heeft Diederik van Tuyll, de vader van Belle, het slot laten moderniseren. Ongeveer zoals het toen werd kunnen we het nu ook nog zien liggen dichtbij de Vechtbrug. Het oorspronkelijke middeleeuwse slot dateert echter uit de 13de eeuw. De verbouwing in de tijd, dat Belle van Zuylen ongeveer tien jaar was en de andere zes kinderen van Tuyll reeds geboren, werd de bouwmeester Jacob Marot opgedragen. De vier hoektorens zijn gebleven, de gevels en de ramen zijn veranderd. De trapgevels en toppen verdwenen, hiervoor kwam een rechtlijnige bekroning met gootlijst. De ingang werd verplaatst, een gedeelte van de slotgracht werd gedempt, het poortgebouw hield zijn 16de eeuwse karakter. Schilderijen van Moreelse, Cuyp, Honthorst, Bloemaert e.a., gobelins met de in die tijd gebruikelijke romantische bostaferelen ontworpen door Maximiliaan van der Gucht, en geschilderde portretten van de Van Tuylls, de Vicqs, Van Lokhorsts en vele voorvaderen sierden toen reeds de muren. In de zalen brandden de kaarsen in de kristallen kronen want feest in het slot te Zuylen en gastvrije ontvangsten waren er aan de orde van de dag. Ook werd er muziek gemaakt en gezongen. Belle's moeder was muzikaal, gul, gastvrij, stammend uit het intelligente patriciërsgeslacht de Vicq uit Amsterdam, afkomstig uit
de Zuidelijke Nederlanden. Belle's vader bekleedde vroeg vele hoge posten in 's lands bestel als gecommitteerde ter Staten-Generaal, Rentmeester-Generaal der Domeinen in de Provincie Utrecht enzovoort. Nauwelijks zestien jaar trouwde Belle's moeder haar vader, een meisje nog, emotioneel en vol ontzag voor de ernstige diplomaat die Diederik van Tuyll op zijn vierendertigste jaar al was. Opziend naar hem, terwijl hij haar gulle lach, haar lust tot
| |
| |
leven nooit heeft kunnen ontberen. Dit is in ‘a nutshell’ het milieu, dat Isabella maakte tot wat haar stempelde tot de joyeuse, energieke, hartstochtelijke jonge vrouw die zij later werd. De geschiedenis van het slot is een open boek. Er is geschreven hierover door Van Lennep en Hofdijk en Moes en Sluyterman. Deze laatsten geven zeer uitgebreid de geschiedenis weer met mooie oude illustraties en pentekeningen van verschillende tekenaars uit die jaren. Verder wijdt Jongsma zich eraan en prof. Ter Kuile aan de bouw van het kasteel in zijn ‘Kastelen en Adellijke Huizen’.
De omgeving dan waarin deze kunstenares, schrijfster in de eerste plaats, musicienne en schilderes opgroeide, is er een van verfijning en eruditie. Haar genialiteit is mogelijkerwijs gesproten uit de jonge kunstzinnige moeder vermengd met het bloed van de veel oudere vader. De erfelijke factor in de genialiteit is onbepaald, maar dat er een is wordt wel aangenomen.
‘Over haar leven,’ zegt prof. P. Valkhoff in De Gids in 1928, ‘is veel geschreven, over haar werk weinig.’
De reden ervan is waarschijnlijk niet alleen dat Belle de Charrière in het Frans schreef, maar ook dat zij werk schreef, dat men rustig moet proeven, waar niet de fantasie de hoofdtoon voert, doch de precisie, de fijne geest en de strekking, al zijn het dan geen tendensromans. Bovendien was haar leven romantisch, vooral omdat het, indien men er niet in doordringt, nog romantischer lijkt. Om tot de jeugdgeschiedenis, die vooral bij deze schrijfster een rol speelt, terug te keren, moet men weten, dat Isabella de oudste was van de zeven kinderen van Tuyll, van wie een meisje drie maanden na de geboorte stierf, en de oudste zoon Reinout bij het zwemmen in de Vecht op achttienjarige leeftijd verdronk. Echter vinden wij geen andere rudimenten hiervan dan misschien de altijd durende aanwezigheid van het vergankelijke en het innig gevoelde medelijden voor de schepselen door al het werk van Belle van Zuylen heen. Dat is meer een onderbewust reageren op een jeugdige confrontatie met de dood dan een bewuste. Bewust wordt hier slechts melding van gemaakt in een later aangetekend postscriptum onderaan een brief, die zij voordien op haar zestiende jaar aan deze broer Reinout schreef. Deze brief met aantekening is overgenomen door Sainte Beuve in zijn Portraits des Femmes. Een brief over vriendschap en liefde, waarin wij kennis maken met een zeer vroegrijp meisje. ‘Dat het bitter is te schreien over de dood of medelijden te hebben met onze eigen smartelijkheden,’ schrijft zij. En in het postscriptum: ‘Hijzelf heeft mij dat eerste ver- | |
| |
driet doen ervaren.’ Met haar broer Willem, dol op de jacht, en de preutse op zeer jeugdige leeftijd gehuwde zuster Marie had ze geen contact, evenmin met haar broer Vincent met wie ze desondanks Plutarchus leest. Echter wel met Ditie (Diederik) haar vier jaar jongere broer, de latere zeeofficier. De enige aan wie zij een enkele keer in haar brieven de Hollandse aanhef ‘mijn lieve Ditie’
schrijft en tegen wie ze Hollandse gezegden gebruikt. (Die zij later als Zwitserse wel bezigt als zij verontwaardigd of zeer ontroerd is.) Als kind was ze heel blijmoedig, ongedurig, zeer levendig en schrander. Men vindt dat uitgebreid beschreven in het werk, waar Godet twintig jaar aan besteedde. Men vindt dit eveneens allemaal in beknopte duidelijke vorm in de inleiding tot de voortreffelijke vertaling van Caliste van Victor E. van Vriesland. Caliste is haar meest roerende roman. Ook Geoffrey Scott schrijft over deze tijd op zijn eigengereide en toch zo fijnzinnige wijze waarin de donkere Hollandse sfeer lichter is en het licht meer schijnt als op een aquarel dan in andere boeken.
Belle van Zuylen begon te schrijven tussen haar elfde en haar dertiende jaar. Ze schreef aardige kinderverzen en een enkele zoals die voor haar moeder die Godet overneemt. Op haar drieëntwintigste jaar schreef ze anoniem Le Noble, een hekeldicht over de adel, waarvan ieder dacht dat de schrijfster Belle van Zuylen zou zijn en dat voor haar vader vooral een wat pijnlijke situatie schepte.
Het is bij benadering gezien met de ogen van die tijd een zeer vrijmoedige en onbevooroordeelde zienswijze. De oude edelman baron d'Arnonville, die bezwijmt van ontsteltenis van het feit alleen, dat zijn dochter een mésaillance wil doen met de jonge ridderlijke edelman Valaincourt, die slechts vijfendertig jaar in de adelstand is verheven in plaats van eeuwen en niet over voldoende kwartieren in zijn wapen beschikt als zouden het ducaten zijn in zijn zak, is erg vermakelijk beschreven. Wat cliché is de onontbeerlijke broer die trouwt om het geld met een gebochelde vrouw. Deze satire heeft romantische gedeelten over de vlucht van Julia, de hoofdpersoon, met haar ridder. Eindigend na de vergiffenis van Julia's vader als zij gehuwd na haar vlucht terugkeert met de Valaincourt, schrijft Belle van Zuylen: ‘Julia was gelukkig en haar zoons waren geen Maltezer Ridders.’ Een echt jeugdstuk dus, hekelend, wat cliché, romantisch en toch ook weer geestig.
Maar het grote talent van Belle van Zuylen komt pas tot rijpheid in haar brieven en in haar zelfportret. Brieven o.a. aan haar vriend Boswell, een Schot van hoge afkomst die in Utrecht studeerde. Ook de
| |
| |
brieven aan Ditie, over de schilderkunst, aan haar leermeester La Tour, en aan haar nicht en vriendin Mme d'Athlone zijn van betekenis. Het begint echter eerst recht bij de briefwisseling met d'Hermenches, die zelf een verfijnde pen had en een vriend van Voltaire was. Op haar twintigste jaar begon de vriendschap met deze veel oudere d'Hermenches, hij was achtendertig en dan komt de romantiek. Zij ontmoette hem op een bal, in Den Haag, deze Don Juan, de briljante Zwitserse edelman, die als commandant van de geallieerde troepen in de Nederlanden gelegerd was. Bekend is hun geschiedenis van twee als het ware voor elkaar geschapen zielen. Een paar dat elkaar niet kon weerstaan en toch heeft moeten weerstaan. Zij niet alleen gedwongen door de zeden van die tijd, maar ook ‘par excellence de coeur’, hij was gehuwd. En hij, omdat hij bij een jonge freule Van Tuyll niet die kans kreeg, die bij de Parijse adel van die dagen wat men noemt ‘en vogue’ was, hoewel men uit zijn brieven, die soms scherp en soms wat ‘sophisticated’ zijn toch wel weer het gevoel krijgt, dat hij zeer gesteld was op zijn ‘adorable Agnes’, zoals hij haar bij voorkeur bij haar tweede naam noemde. En in ieder geval door deze jarenlange correspondentie (die nog bij tijd en wijle in haar huwelijk werd voortgezet en vijftien jaar in het geheel duurde) een schier onverbrekelijke binding aan haar behield. Deze brieven waarvan de elf eerste vertaald zijn door mr. Marie Anne Tellegen en N. Kessler ('33) komen van een aarzeling van een jongemeisjesangst, een spelletje vol pruderie tot openhartige bijna analytisch verfijnde bekentenissen. Ze worden gedragen door een altijd verlangende ondertoon dat eens nog het leven met d'Hermenches door wat voor wonder dan ook anders zal worden. Ook als zij door toedoen van d'Hermenches verloofd raakt met zijn wat oudere vriend de graaf de Bellegarde is het d'Hermenches die ze het liefste schrijft, is hij het
eigenlijk door en in brieven aan de graaf zelf. In de brieven aan Boswell, aan Ditie, er is altijd sprake van d'Hermenches. Later is gebleken, toen hij toch te elfder ure gescheiden en gehuwd was met een jonge vrouw, en Belle van Zuylen met de Charrière, dat hij geen afstand kon doen van deze brieven. Het belangrijke ervan ook en vooral is, dat deze brieven soms over hun verhouding tot elkaar reppen, doch meestal over alles wat haar beroert, en dat is zeer veel. Sociale noden, familiegeschiedenissen, scherpe observaties van mensen en toestanden, en ook de grote liefde voor hem, voor deze briljante Don Juan, die vaderlijk vermaant en doet. Een beetje de vos, die de passie preekt, maar zelf wel weet dat hij niet in de schaduw kan staan van zijn ‘adorable Agnes’. Men zou kunnen zeg- | |
| |
gen, dat de brieven in deze tijd geschreven zouden kunnen zijn, dat zij alle de deugden dragen als openhartigheid en eerlijkheid tegenover zichzelf en toegewijde liefde voor de ouders. Ze zijn zo vrijmoedig zonder vrijpostig te zijn of opdringerig. Ze hebben vaak de sfeer van een ‘paradise lost’ of zelfs een paradijs in de tuin van Zuylen of Middachten waar Belle van Zuylen bij haar familie logeert en waar veel oude vrienden en familieleden in de zomer bijeen zijn. Zonder de geliefde man, die ergens is als achtergrond, als de uiteindelijke droomvervulling. En toch zijn de brieven soms nuchter, melancholiek, troosteloos en wat bitter of ironisch. Maar alle worden gedragen door dezelfde vurige ziel en ingetoomd door dezelfde fijn besneden pen. Wel is Isabella dikwijls bang, dat men haar geheim bemerken, haar bestraffen, maar ook verraden zal. En zij voelt, dat dit indien zij toegeeft de eerste stap is naar dat ene grote, dat nu eenmaal liefde heet. Het zou ondoenlijk zijn in kort bestek de vele facetten van deze brieven weer te geven en de ontwikkelingsgang van de jaren 1760-1775. Misschien is hun grootste charme de zomeravonden van Zuylen,
de uren in de tuin, een schemering van bestemd verlangen naar dat ene wonder gemengd met het vergankelijke, datgene wat men eeuwig noemt. Zeker is het in deze sfeer het onbewuste wijsgerige dat ons goed doet en interesseert. Van een van de vele voorbeelden van een der vele brieven is hier een kort stukje, dat eigenlijk niets belangrijks heeft, maar waarin Belle van Zuylen schrijft over het onderwerp dat haar zovele malen is ter harte gegaan. Ook in haar zelfportret Zélide, dat een wonder is van analyse vooral voor die tijd, en in haar belangrijke brieven aan Boswell (in Boswell in Holland 1763-1764, edited by Frederick A. Pottle 1952) vindt men hetzelfde gevoel voor de vergankelijkheid der dingen verankerd. Maurois schreef in '55 over James Boswell en Belle van Zuylen in zijn ‘Portraits’. Men moet met kennis van zaken en onderscheidingsvermogen voor zichzelf uitmaken in hoeverre dit een getrouwe weergave is van Belle van Zuylen in deze fase.
En zij schrijft dan aan d'Hermenches:
‘Donderdag middernacht, 14 februari 1765.
Alleen een half velletje wit papier, een gedeelte van een brief van mijn moeder is het enige dat mijn cassette oplevert; het doet er niet toe, laten we het vol schrijven, ik heb het beloofd, en ik denk te veel aan U op dit ogenblik om U niet te schrijven. Misschien denkt ge ook op dit ogenblik aan mij; gij soupeert met dames en gij denkt dat gij
| |
| |
meer van mij houdt dan van een van hen; of te wel ge komt thuis en gezeten in het hoekje bij de haard ben ik het, die gij in de andere hoek zoudt willen zien zitten. Ik zal U troeven, beste d'Hermenches, mijn haard heeft Uw vuur nodig, mijn kamer is warm, ik zou U voor één uur de plaats van mijn kamermeisje willen geven en op mijn gemak met U praten. Maar wie weet of ge niet juist vandaag verliefd geworden zijt? Het is niet noodzakelijk, doch ondanks Uw vleiende woorden, die ik graag wil geloven, zoudt ge toch heel goed kunnen souperen met een vrouw die ge meer bemint dan mij. Uw vleiende woorden, d'Hermenches, behagen gelijkelijk mijn hart en mijn eigenliefde; het zou vergefelijk zijn zich te laten verblinden. Overdrijf nooit een woord, dit zou bedrog zijn want ik neem alles letterlijk op, en ik geloof als een evangelie dat Uw grootste genoegen in Parijs is, een kleine schrifture vanuit Utrecht....’
Sybil Scott (de echtgenote van Geoffrey Scott, die The Portrait of Zélide, de uitgebreide studie over Belle van Zuylen, schreef) vertaalde in 1925 in het Engels Le Noble, Mrs. Henley, Lettres écrites de Lausanne en Caliste ou Suite des Lettres écrites de Lausanne. (Waarom zij Caliste niet begint waar het in het oorspronkelijk begint, en dit vastknoopt aan de voorafgaande brieven, is mij niet bekend.) Noch de uitgave met inleiding van Sainte Beuve, noch die van Godet, noch de Nederlandse van Van Vriesland zijn zo. In het Engels is de vertaling dichterbij het moderne maar daardoor ook minder in de geest van die tijd, o.a. ook omdat de Engelse taal niet het gij of U kent, alleen het ‘you’. Geoffrey Scott zegt in de inleiding, die hij bij deze vertaling schrijft, o.m.: De achtergrond van Belle van Zuylens verhalen is de achtergrond van haar eigen leven, de meningen van haar heldinnen zijn haar meningen, hun onaanpasselijkheden, haar onaanpasselijkheden. In het leven zelf was ze trots en gesloten maar in haar romans vertelde ze haar geheimen zonder wroeging. Haar verbeeldingen stonden als een doorzichtig scherm tussen haar en de wereld. Nadat de jonge Mme de Stael Belle de Charrière van haar jongste vriend Benjamin Constant had beroofd, zegt Scott, schreef zij door, droge dode boeken, en stierf.
Haar Lettres Neuchâteloises en Caliste schreef zij, toen ze Benjamin Constant reeds kende, maar uit alle biografieën krijgen we de indruk, dat zij Caliste schreef - en dat wordt ook als Benjamin Constants overtuiging weergegeven - na een zeer triest avontuur met een Geneefse leeghoofd, die zij overschat. Is Caliste echter niet tegelijkertijd
| |
| |
zo ontroerend omdat zij Constant al kende? In dit vervolg op Lettres écrites de Lausanne (met als hoofdpersoon Cécile) komen de gevoelens van de kinderloos gebleven Belle de Charrière zeer bijzonder mooi tot uiting. Elke raad, altruïstisch maar in diepste wezen vol van de moederlijke binding aan haar kind, is fijntjes en raak. Het is een even groot genot Mme de Charrière's Caliste in de vertaling van Van Vriesland te lezen als in het oorspronkelijke. Mme de Charrière, zegt Scott, was altijd in staat haar personages te doen ‘lopen met voldoende gratie’ naar een bepaald punt dat van belang was in hun leven. Daarna verlaat ze hen gewoonlijk en we mogen de veronderstellingen maken, die we willen over het vervolg van Cécile's romance, het einde van Mrs. Henley's huwelijk of de toekomst van Caliste's ongelukkige liefde. De grote wereld is beschreven, het probleem gesteld, de karakters duidelijk gemaakt, hoe het allemaal afloopt blijft bijna zo onzeker in de litteratuur als in het leven. En hij zegt verder: de litteratuur, die ze schreef was nauwelijks iets op zichzelf staands, maar een deel van Zélide's leven.
Of dat nu helemaal juist is? Om een vergelijkend standpunt te horen zou men een van de eerste schrijvers over haar als Sainte Beuve wederom, Philippe Godet, prof. Valkhoff ('28) of Van Vriesland ('42) moeten horen. Sainte Beuve zegt daarentegen van Cécile: ‘Het verhaal eindigt schijnbaar niet maar het eindigt toch.’ In zijn introductie van Caliste (uitgave 1845) citeert hij een uitspraak van een zekere Mlle Pauline de Meulan, een kenster van het werk van Mme de Charrière, waarmee hij het eens blijkt te zijn. Nl.: ‘Caliste is een van die composities van de hoogste moraal evenals deze een der meest originele en geestige is, die sedert lange tijd zijn geschreven.’ In Godet lezen we nog, dat Cécile en Caliste behalve door de eigen gevoelens van Mme de Charrière geïnspireerd zouden zijn door Rose Corneliè Louise Röell, dochter van Guillaume Röell, die in hetzelfde jaar geboren is als Belle van Zuylen en in hetzelfde jaar overleden te Lausanne, gehuwd met een Zwitserse. Zijn dochter Rose Corneliè Louise huwde op latere leeftijd eveneens een Zwitser. Godet beschrijft haar als een allerliefst meisje, dat in briefwisseling stond met Mme de Charrière. Deze brieven zijn helaas niet bewaard. Godet heeft de grootste bewondering voor Mme de Charrière en haar gehele werk. Hij vertelt ook hoe Caliste en ander werk werden ontvangen. Zijn wijze van beschrijven en van zien is zo doorspekt met allerlei wetenswaardigs, dat men er niet genoeg van lezen kan. Aan het ‘mystère’, het onopgeloste mysterie dat Caliste deed geboren worden, wijdt hij een apart hoofd- | |
| |
stuk. De Lettres de Lausanne zijn geschreven in 1785 en Caliste in 1787. Ook in Mrs. Henley (1784) wordt het lot geschilderd van een gevoelige, levendige vrouw, gehuwd met een al te kalme echtgenoot. Een tegenhanger van de beide echtgenoten in Le Mari Sentimental van Samuel de Constant, een oom
van Benjamin, dus een broer van baron Constant d'Hermenches. In haar Lettres trouvées dans la Neige (1793) wisselen een Fransman en een Zwitser van gedachten over de revolutie. Haar Honorine d'Userche (1796) behandelt in zijn filosofieën de invloed van de geest op de materie. In de Marianne van de Lettres Neuchâteloises, schrijft Valkhoff, vinden we geheel en al de oprechte menslievendheid van Belle van Zuylen terug, zoals we Mme de Charrière terugvinden in de moeder van Cécile. ‘En wat is,’ zegt hij later, ‘de roman Caliste anders dan een ontroerende aanklacht tegen de levenslafheid, de bijgelovige gehechtheid aan conventies, de eigenlijk dodende gehoorzaamheid aan ouderlijk egoïsme.’ Uitgebreid bespreekt prof. Valkhoff ook Les Trois Femmes, En hoewel hij dit werk in artistiek opzicht niet zo kan bewonderen als om zijn sociale elementen, geeft hij hieruit een prachtig fragment. Het gesprek van Josephine met haar jonge meesteres de morgen na de ontdekking van haar nachtelijk samenzijn met Henri. En hij schrijft verder over Mme de Charrière: ‘Had het lot gewild, dat Belle van Zuylen met een Fransman was gehuwd en in Parijs was komen wonen, dan zou ze daar een plaats hebben ingenomen even belangrijk als Mevrouw Du Deffand, met wie men haar vergeleken heeft, Mevrouw Geoffrin of Mevrouw Necker.’ En Van Vriesland, die beter dan wie ook deze roerende moederlijk opvoedende tederheid weet weer te geven noteert in zijn inleiding tot Caliste:
‘De Histoire de Cécile, de kleine briefroman die aan Caliste voorafgaat en waarmee het samen de Lettres écrites de Lausanne vormt, getuigt van een meesterlijke intuïtie in wat het hoofdbestanddeel van het werkje is: een schets der wijze, waarop men een dochter van een jaar of zestien zou moeten opvoeden. Ook Sir Walter Finch et son Fils William (Genève 1908),’ gaat hij verder, ‘behandelt in romanvorm het paedagogisch probleem; een vader geeft zijn zoon allerlei raad, totdat hij den volwassen leeftijd heeft bereikt. Hij geeft hem geen leefregels - daaraan gelooft hij niet - maar een schat van eigen waarnemingen en overdenkingen, welke de zoon later op de juiste wijze zal waarderen.’
Wat Valkhoff e.a. over haar politieke geschriften en raadgevingen in de jaren 1787-1797 schrijven is zeer belangrijk om te lezen, maar
| |
| |
het zou te ver voeren dit aan te roeren. Het zou eveneens ondoenlijk zijn in dit kort bestek op meer werk van Mme de Charrière in te gaan. Zelfs om aandacht te besteden aan haar lang niet onverdienstelijk schilderwerk, de kunst die zij vooral beoefende in haar Hollandse tijd. Of aan haar muziek, waaraan dr. Titia Geest (van Gorcum '55) een gedeelte wijdt.
Belle van Zuylen was een zeer verlichte vrouw in haar tijd met filosofische gedachten en een beschouwende geest. Zij vond de bron van haar verbeelding niet in het oneigene, maar in de innigheid van menselijke gevoelens, die zij etste met een scherpe naald en waarvan zij een uitzonderlijk goed vertolkster was.
|
|