De Nieuwe Stem. Jaargang 12
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Ex librisDr. Ernst Jones, Sigmund Freud's leven en werk, Wereld-Bibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1956, 362 bl.In '53 verscheen het eerste deel van de lang verwachte levensbeschrijving van Freud, geschreven door zijn leerling Jones, die zelf een vermaard psychiater in Engeland is. De verwachtingen werden niet teleurgesteld. Onder de geleerden-biografieën belooft Jones' werk een vooraanstaande plaats te zullen innemen. Allereerst doordat hij er tot dusver op bizonder gelukkige wijze in geslaagd is het voornemen tot uitvoering te brengen - de kerntaak inderdaad bij het beschrijven van een man van wetenschap - waarvan hij in zijn woord vooraf getuigt, n.l. de ontwikkeling van Freud's denkbeelden in verband te brengen met diens levenservaringen en persoonlijkheid. Maar niet minder, omdat hij van zijn bevindingen in dit opzicht een boek gemaakt heeft dat een ieder die in zijn medemensen belangstelt van begin tot eind geboeid zal lezen. En zeker als het een medemens geldt die zoveel voor zijn medemensen gedaan heeft. Dat eerste deel behandelt de eerste vier-en-veertig jaar van Freud's leven, de jaren van vorming en de grote ontdekkingen (1856-1900), zoals de ondertitel van de Nederlandse vertaling luidt. Het Engelse origineel heeft inplaats van die ondertitel een motto van Tiresias: ‘en de waarheid zeggen die misschien niemand geloven zal’.Ga naar voetnoot*) Had de vertaler de moeite genomen even na te slaan wie deze Tiresias geweest is, hij zou, denken wij, dat op zichzelf reeds hier zo buitengemeen toepasselijke woord niet hebben weggelaten. Tiresias immers was de befaamde Thebaanse waarzegger, volgens een der mythen door de goden met verlies van het licht zijner ogen gestraft omdat hij de geheimen der goden aan de mensen geopenbaard zou hebben, dezelfde ook die volgens een ander verhaal in de geschiedenis van Oedipus de waarheid aan het licht bracht. En kan de betekenis van Freud wel kernachtiger worden samengevat? Heeft ook hij niet een waarheid gesproken die in de beginne althans niemand geloven wilde, ook hij niet een geheim omtrent de mensen aan de mensen geopenbaard en ook hij tenslotte niet de waarheid in de geschiedenis van Oedipus aan het licht gebracht? Het is hier intussen de plaats niet over het werk zelf uit te wijden. Wij moeten volstaan met de lezer op te wekken het ter hand te nemen: hij zal er geen spijt van hebben zolang niet de behoefte aan inzicht en het vermogen tot genot in hem gestorven zijn. Hij kan het intussen evengoed deze vertaling van Per Olafson doen. Even goed of zelfs beter, want de lectuur vergt enige inspanning die men niet nodeloos behoeft te vergroten door een vreemde taal. Onze bezwaren tegen de vertaling zijn immers slechts gering in aantal en slechts op één punt van belang. Als we ze hier noemen is het in de hoop dat spoedig een tweede druk er profijt van kan trekken. Het ‘ideeën’ (blz. 188), Engels ‘ideas’, kunnen wij beter door ‘voorstellingen’ vervangen. Niemand immers, zelfs Meynert niet, heeft ooit zo mechanisch gedacht dat ideeën in de zin van gesystematiseerde en complexe ‘denkbeelden’ als gehecht aan bepaalde hersencellen moesten wor- | |
[pagina 63]
| |
den gedacht. ‘Incidenteel’ (blz. 195) beter: ‘toevallig’ in dit verband. Ernstiger is dat de Nederlandse editie het register mist dat het oorspronkelijk wel heeft. Want al hebben we hier dan met een uitermate leesbaar boek te maken, het blijft toch ook een wetenschappelijk werk. D.w.z. de lezer moet toch in staat zijn om, laat ons zeggen, Freud's verhouding tot Breuer nog eens op zichzelf te beschouwen en hoe zal hij de ruim dertig plaatsen waarop in dit boek van Freud's mentor en vakgenoot sprake is kunnen terugvinden zonder hulp van een bladwijzer? Wij betreuren dit verzuim te meer, omdat het zou kunnen zijn, dat hierdoor het debiet van de vertaling ten gunste van het origineel zou verkleinen en dat zou ons spijten, zowel om de vele arbeid die in de vertaling steekt als om het loffelijk initiatief van de W.B. voor dit boek, dat voorlopig de Freud-biografie zal blijven, ook het Nederlandse publiek te winnen. J.R. | |
Pers, propaganda en openbare mening. Een bundel opstellen door vrienden en leerlingen aangeboden aan prof. dr. Kurt Baschwitz ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag op 2 februari 1956, H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 191 blz.In tegenstelling tot andere feestbundels waarvoor zich alleen een kleine kring van vakgenoten interesseert, hebben wij hier met een boek te maken, waarin ook een breder publiek belang zal stellen, aangenomen dat er door middel van de pers voldoende propaganda voor gemaakt wordt om de openbare mening te bereiken. De luttele regels, die hier volgen, willen daartoe een bescheiden bijdrage leveren. De samenstellers hebben gebroken met de in deze gevallen gewoonlijk alfabetische rangorde der auteurs. En dat is goed. Na een ‘ter inleiding’ van Baschwitz' Nijmeegse ambtgenoot Slichting volgen eerst de historische bijdragen. Prof. Forbes ontdekte een nieuwe kant aan het steeds veelzijdiger wordende vak dat men perswetenschap, publicistiek of ook wel de theorie der massa-communicatie noemt. Hij vertelt nl. op onderhoudende wijze over 18e en 19e eeuwse populair-wetenschappelijke voorlichting. Hoe levendig - en betrouwbaar - die kon zijn, leert ons een uitvoerig citaat uit de ‘Conversations on chemistry’ van Jane Marcet van 1805, een der best geslaagde specimina van het genre. De bekende Belgische historicus Th. Luyckx schrijft over de Orangistische pers in België van 1830-1842. Het is een grondige studie geworden van het pas langzamerhand verblekende Groot-nederlandse ideaal in Vlaamse, maar nog Franstalige liberale bourgeoiskringen. De ‘Messager de Gand’ die deze boodschap het langst volhield, verdween niet voor de laatste dag van 1856, al dient men er wel bij te weten dat zij haar bestaan alleen zo lang kon rekken door steun uit het Noorden. D.H. Couvée voert ons weer iets verder in de geschiedenis terug door te schrijven over de ‘Nieuwsgaring van de eerste courantiers’. Om de vraag hoe deze tot stand kwam te beantwoorden heeft de schrijver de jaargang 1624 van een aantal in Amsterdam, Antwerpen, Frankfurt a. Main, Berlijn en Hamburg verschijnende kranten onderzocht. Als resultaat van zijn onderzoek stelt de schrijver dat er reeds zoveel samenwerking en uitwisseling onder de courantiers bleek te bestaan, ‘dat het ontstaan van persbureaus - die in het midden der vorige eeuw opkwamen - ‘als de lo- | |
[pagina 64]
| |
gische voortzetting van deze ontwikkeling kan worden gezien’. Historisch is ook het opstel van H. Daalder over de strijd van de ‘Press Lords’ tegen Stanley Baldwin als leider der conservatieven in de jaren 1929-'31. Het stuk is o.a. van belang omdat het impliciet de veel voorkomende maar onjuist gebleken mening bestrijdt als zou ‘de’ pers maar iets behoeven te willen om het ook te zien gebeuren. Zó eenvoudig blijkt het nooit. Met de historie, maar dan met de hedendaagse houden ook de artikelen van P.N. Devolder, Maarten Schneider, J. Barents en J. Presser zich bezig. De eerste bespreekt ‘Strategie en tactiek van de communistische propaganda’, de tweede vergelijkt politieke propaganda in het algemeen in heden en verleden, Barents' bijdrage is een ironisch-wijze bespiegeling over de snelheid en alomvattendheid van de moderne communicatie-middelen waarvan die beide eigenschappen de ermee bedoelde ‘efficiency’ wel eens in het tegendeel zouden kunnen doen omslaan. Presser tenslotte zet zijn elders begonnen studie over het negervraagstuk in de Verenigde Staten hier voort met een analyse van het ‘report on the South. The integration issue’, bijvoegsel van de N.Y. Times van 13 maart 1956. Schrijver constateert met voldoening dat de verhoudingen ginds wezenlijk aan het verschuiven zijn. Wanneer wij van de zes verdere bijdragen niet reppen, wil dat niet zeggen dat zij zonder belang zijn, slechts dat de ruimte ons geen verdere uitweiding toestaat. Al met al een bundel waar de jubilaris trots op kan zijn, die niet de eerste pionier van dit vak ten onzent was, maar wel degeen die de tenten zijner voorgangers door een soliede barak heeft vervangen. J.R. |
|