beweren, dat voor een religie niets gevaarlijker is dan een systeem dat de geloofswaarden wil behoeden! Het gaat Brockmöller er dus om vorm en inhoud van het westerse Christendom te scheiden. Maar beide zijn in de loop van de tijd zo vergroeid, dat men zich afvraagt wat er overblijft als men de ‘vorm’ verwerpt. En zijn de overblijfsels dan van die aard dat ze nog christelijk genoemd kunnen worden? Of zijn het enkele zeer vrijzinnige, algemeen menselijke, humanistische waarden geworden die we in het ‘voorchristelijk Christendom’ ook al tegengekomen zijn en die men ook uit andere levensbeschouwingen kan destilleren?
Wanneer dus straks het zoeken naar rechtvaardigheid en geluk weer een andere gedaante aanneemt, mogelijk op een wijze die Vestdijk in zijn Toekomst der Religie beschrijft, dan lijkt het mij een ongeoorloofde uitbreiding van het begrip ‘Christendom’ ook die nieuwe vorm van religie daarnaar te benoemen.
Tenzij men dit streven zelf christelijk zou willen noemen!
Brockmöllers pleidooi voor een gewijzigd en vernieuwd Christendom, gegrond op bovenstaande argumenten, lijkt me dan ook een poging om wat verloren gaat te laten voortleven door de naam ervan over te dragen op iets anders. Bovendien toont deze vernieuwingstendens die er op neer komt dat men terug moet keren tot het oorspronkelijke ‘bijbelse’ Christendom, gebrek aan inzicht in de psychologie van de niet- en de niet meer gelovende. Maar dat is een andere kwestie.
Het traditionele Christendom heeft dus, volgens Brockmöller, z'n rol uitgespeeld en in onze overgangsperiode naar een nieuwe beschavingsvorm zal het Christendom zich ook hebben te wijzigen. Het moet niet in de fout vervallen waaronder het in het verleden heeft geleden: eerst het nieuwe bestrijden en tegenwerken, om naderhand toch tot de erkenning van dit nieuwe over te gaan.
Aan het einde van de Middeleeuwen en het begin van de Renaissance, toen een nieuw levensgevoel baanbrak, verzette de Kerk zich met alle macht tegen deze ontwikkeling, met gevolg dat er een grote kloof ontstond tussen de verschillende cultuurelementen zoals de wetenschap en de godsdienst, een kloof, die tot op heden niet overbrugd is.
Niet alleen echter ten opzichte van de wetenschap was de Kerk achterlijk, hoewel ze later schoorvoetend van haar conservatisme is terug gekomen, ook in maatschappelijk opzicht stond ze aan de behoudende kant, waardoor ze zich de haat van de mindere man op de hals haalde en haar invloed in de arbeidende klasse verloor. De be-