de fameuze, vernoemde Kanarische- en Madeirasteek.
Een gele, gammele auto voert ons een eindje langs de kust, richting Candelaria. We zijn de eersten niet, die ingewijd worden in de brodeerkunst, de taximan kent de weg.
- Het is bij mijn abuela te doen, zegt hij. Bij zijn grootmoeder. Hij is de zoon van een visser. We kunnen niet tot bij het lage matbruine huisje aan zee rijden en waden een eind door het zand.
Bij een draai van het pad blijven we plots staan.
- De zee, zeggen we tegelijk.
Vreemd. Acht dagen lang hebben we niets anders gezien dan water en hier, van op dit platte duin, ontdekken we de ‘zee’.
Het is inderdaad een andere, we kunnen er niet op neerzien. Ze is geen element rond een bewegende boot, geen water, maar ‘mar’, zee, de zee. Binnen drie uren staan we opnieuw boven haar om met koelgewassen oog deze strook zand te zien opslorpen tussen het blauw van de golven en dat van de wazige berg.
Grootmoeder heeft voor ons de klassieke houding uitgezocht bij de opvoering van zee-opera's; op de drempel zit ze een rood net te verstellen. Haar blik treft me, hij is vochtig als weende ze zonder tranen. Ze lacht en tatert en heeft niet meer verdriet dan wij, maar haar ogen zijn die van een sentimentele tragédienne.
Marcel vertelt me wat er te zeggen valt, ik vertaal en het is de dochter, die voor ons zal werken. Zal. Want we moeten zelf het te bewerken laken meebrengen en wat linnen voor de servilleta's. Zij zijn te arm om dit materiaal te kopen, werken alleen op bestelling. Binnen ligt in een antieke kast een familiemodel zorgvuldig opgeplooid, een eenvoudig, stijlvol stuk werk met rustig verspreide bloemen.
- Tela de Flandes, moeten we bezorgen.
Ik kan niet nalaten te zeggen dat we uit Flandes komen. Uit Vlaanderen, dat men hier nog door zijn lijnwaad kent, zal Marcel volgende reis het kloeke weefsel meebrengen. We bezegelen deze ontroerende afspraak met een glaasje witte droge wijn, die een nasmaak heeft van champagne.
Aan deze ‘inlanders’ is het niet verboden een hand te geven. Ze krijgen er twee. Onze chauffeur wordt door moeder bedacht met een drietal verse pulpos, inktvisjes, die hij tussen een paar groene blaren wikkelt en in zijn koffer sluit. Moeders zijn nooit leeggegeven.
Langs amandelbomen, die juist uitgebloesemd zijn, voert Ventura ons terug aan boord; we zullen onze dorst lessen in de bar.