| |
| |
| |
Exlibris
Dr. H.J. Prakke, De groepskrantjes der opkomende voorhoede. Van Gorcum, Assen, 1956.
‘Stiefkinderen der publicistiek’ luidt de ondertitel van dit geschrift, dat handelt over de pers van de vrije jeugdbeweging en vooral over de scholierblaadjes van omstreeks het begin van deze eeuw. Het zijn vooral de kwekelingen van de Haarlemse Rijkskweekschool waar aandacht voor wordt gevraagd. Als wij zien dat uit dit milieu mannen als Theo Thijssen, Prof. Banning en Koos Vorrink zijn voortgekomen en als wij bedenken, dat de leerling der Groningse normaalschool, Prof. Casimir, er ook bij betrokken was (om enkele namen te noemen), dan wordt het ons wel duidelijk dat die jeugdblaadjes het speelterrein zijn geweest waarop typische Nederlandse stromingen van later hun eerste oefeningen hebben gehouden.
Een boekje als dit geeft een stukje geschiedenis van die onderstromingen, van die in hun tijd onbelangrijk schijnende idealistische groepjes, die later langs allerlei wegen zich doen gelden in de vorming van specifieke mentaliteiten en soms van geestelijke bewegingen die ook in de politiek hun invloed uitoefenen. Zij behoeven in hun begintijd niets uitzonderlijk geniaals of zelfs maar boeiends te bezitten om toch van belang te zijn voor het begrip van wat heeft meegewerkt tot het ontstaan van huidige verhoudingen en gezindheden. Door het doen herleven van zulk een nabij verleden dat doorwerkt tot in onze dagen, heeft Dr. Prakke ons toch wel iets interessants gegeven.
O.N.
| |
B. van Gelder, Neem en lees. Leer- en leesboek voor Gymnasium, Lyceum, H.B.S., Kweekschool en voor zelfstudie. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
De schrijver is leraar aan het Coornhertlyceum te Haarlem en heeft dit boek samengesteld, zoals het is gegroeid uit zijn lessen over het vak bijbelkennis. Neemt men dit in de strikte zin van het woord, dan betekent het, dat het voornaamste uit de bijbel geordend wordt medegedeeld. Over dat voornaamste kan men nog van mening verschillen, maar m.i. heeft een leerling die dit voornaamste in zich heeft opgenomen, een behoorlijke en gevarieerde bijbelkennis. Tevens heeft hij of zij dan een indruk van de bijbeltaal gekregen aan de hand van onderscheiden vertalingen. Het vak blijft precair, gezien de mogelijke uitleggingen naar de geloofsschakeringen. Sommigen zullen er te veel distantie van de ‘bijbelse boodschap’ in ontwaren, anderen een kritische houding missen als bijvoorbeeld bij het auteurschap van de paulinische brieven. Een catechisatieboek is het in elk geval niet geworden. En op vragen die snuggere jongens of meisjes ongetwijfeld zullen stellen, kan geen leerboek over deze stof bij voorbaat een antwoord geven. Maar daarvoor is er dan een leraar, die overigens meestal een predikant is, wat dit vak toch weer zijn eigenaardige stempel opdrukt.
O.N.
| |
Dr. J.W. Bezemer, De Russische revolutie in westerse ogen. J. Meulenhoff, Amsterdam, 1956.
Wie niet anders weet, zou bij lezing van dit levendig en vlot geschreven verhaal van het eerste jaar der Russische revolutie zoals deze zich voltrok in de ogen van westerse waarnemers, niet licht tot de conclusie
| |
| |
komen, dat dit boek een proefschrift is. Misschien zouden de bijna zeshonderd aantekeningen, de uitgebreide bibliografie en het personenregister de lezer op het spoor kunnen brengen; in elk geval krijgt hij wel de overtuiging, dat deze doorwrochte studie het resultaat is een naarstig onderzoek van zeer verspreid materiaal. Des te meer is de schrijver te prijzen en moet de voor de contemporaire geschiedenis geïnteresseerde lezer hem er dankbaar voor zijn, dat zulk een leesbaar en uitermate boeiend geschrift te voorschijn is gekomen.
Voor het merendeel van de toen in Rusland verblijvende diplomaten, militairen, journalisten, zakenlieden, voor de politici en agenten die zich met opdrachten naar Petrograd en Moskou begaven, was de revolutie en werd het al meer en meer een catastrofe, zoals zij van aanvang af al voor de aanhangers van het oude Rusland was. Met een mengsel van verbijstering, scepsis en wensdromerij sloegen zij het verloop van de revolutie gade, waarvan liberalen en socialisten in het begin dachten en hoopten dat zij zich zou voltrekken in de richting van hun westerse beginselen en idealen. De grootste bezorgdheid van deze ooggetuigen en hun lastgevers was het uitvallen van Rusland uit het front van staten die in die tijd in het westen een worsteling op leven en dood voerden tegen de Duitse legers. De ontwrichting van het Russische front dreigde het westen noodlottig te worden. Enkele diplomaten koesterden van het begin af al niet veel hoop, dat Rusland onder een nieuw regime toch nog in staat zou zijn de oorlog zelfs krachtiger dan te voren voort te zetten, daar zij enig begrip hadden van de oorlogsmoeheid van de Russische bevolking en derhalve ook van de soldaten. En het geforceerde zomeroffensief van 1917 gaf hun gelijk. Deze oorlogsmoeheid alsmede het verlangen van de Russische boeren naar landverdeling werden de hefbomen waarmee de aanvankelijk nauwelijks getelde groep overtuigde en consequent op hun doel afstevenende meest linkse socialisten, de bolsjewiki, het gehele maatschappelijke bestel in Rusland omverwierpen om het naar hun bedoeling om te zetten. Een deel van deze ooggetuigen probeerde in te grijpen in de gang van zaken. Er waren maar enkele waarnemers, meest Amerikaanse journalisten waaronder John Reed de bekendste is geworden, die zin zagen in wat voor de meerderheid slechts een chaos was. Met de vrede van Brest - Litowsk in maart 1918 werd definitief de hoop van het westen dat Rusland nog voor het oorlogsfront behouden zou kunnen worden, opgegeven. Rusland gaat
dus zijn eigen koers, die van de nieuwe machthebbers. Een boek dat ons inzicht verdiept in wat er zich heeft afgespeeld in het eerste jaar van de grootste revolutie in de laatste eeuw met de verst om zich heengrijpende gevolgen.
O.N.
| |
Wolfgang Leonhard, De Revolutie laat haar Kinderen gaan. Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1956, 395 blz.
Wolfgang Leonhard was nog geen veertien toen hij in 1935 met zijn moeder uit Berlijn via Zweden emigreerde naar de Sowjetunie. Hij kreeg de daar gebruikelijke communistische opvoeding en ontwikkelde zich, ondanks de arrestatie van zijn moeder in de vreselijke ‘zuiveringsjaren’ en haar daarop gevolgde jarenlange gevangenisschap en verbanning, tot een betrouwbaar en bekwaam lid van het
| |
| |
partij-kader. Een cursus aan de Kominternschool ergens diep in Rusland - want het was in de oorlogsjaren - ter voorbereiding van latere politieke activiteit in Duitsland, voltooide zijn opleiding. In 1945 behoorde hij tot de kleine groep Duitse communisten, die onder leiding van Ulbricht naar Berlijn vertrok om het politieke leven in communistische zin op gang te brengen. In de volgende jaren was hij in verschillende functies betrokken bij de ontwikkeling van de Sowjet-zone van Duitsland. Zeer langzaam groeide in hem de twijfel aan de menselijke rechtvaardigheid van de stalinistische methodes en dogma's. In 1949 tenslotte, na de breuk van Tito met Stalin, keerde Leonhard de Duitse stalinisten de rug toe en nam de wijk naar Belgrado. Tot zover gaan de memoires van deze nu vierendertigjarige jonge man.
Hebben we hier te maken met een dier vele bekeerlingen die na (wanneer en waarom dan ook) genoeg te hebben gekregen van het communisme zich vervolgens, soms ineens, soms geleidelijk, tot zijn ergste vijanden ontwikkelen?
Voorlopig moet het antwoord op die vraag ontkennend luiden. De schr. keerde immers niet het communisme als zodanig, maar het communisme in zijn stalinistische vorm de rug toe en voor zijn eigen tegenwoordig bewustzijn althans brak hij met het stalinisme terwille van het marxisme-leninisme. Het is zeker geen toeval, dat hij voor zijn vlucht de gevaarlijke weg over Praag naar Belgrado koos in plaats van in Berlijn zelf eenvoudig van de Oost- in de Westzone te stappen. Het is waar: of hij op de duur deze houding zal willen of kunnen volhouden, kan niemand, hij zelf ook niet, zeggen. Het enige waar men in dit opzicht zeker van kan zijn is dat de schr., die nu in het vrije Westen vertoeft, onder zware druk zal komen te staan van hen die zijn afzwering van het stalinisme als een eerste stap zullen willen zien, waarop de beslissende nog zal dienen te volgen. En die druk moge dan al niet bestaan uit gedwongen ‘zelfkritiek’, concentratiekamp of gevangenis, de druk van eer, roem en geld is aangenamer, maar even gevaarlijk, zo niet gevaarlijker juist door dat aangename.
Doch hoe dit zij, wij menen dat in het bijzondere van zijn bekeringsgeschiedenis tot dusver ook het blijvend-bijzondere - en niet slechts toevallig-actuele - van zijn boek is gelegen. Hij schetst ons de toestanden in de S.U. voorzover die tot zijn kennis gekomen zijn, niet met de in gal gedoopte pen van de renegaat, maar met de redelijke kritiek van de ketter. En die kritiek zal in dit geval een elk onderschrijven die niet verblind of gedwongen het bewind van Stalin uit diens laatste tien jaren ongezien heeft aanvaard. Wat de schr. op dat bewind tegen had is op blz. 356 in acht punten met prijzenswaardige precisie en nuchter idealisme saamgevat.
Het gevolg is dat men veel van hem kan leren, al beperkt zich dat dan schijnbaar - maar pleit dat niet voor 's schrijvers betrouwbaarheid? - in hoofdzaak tot een weergave van hoe het ginds placht toe te gaan bij de opleiding van een ‘apparatsjik’. Maar hoe onthullend is dat niet óók voor hen die heus niet zonder reden meenden er toch wel iets van te weten.
De vertaling tenslotte, van F. Kool, lijkt goed, voorzover men daarover dan kan oordelen zonder vergelijking met het origineel. Dat de ‘bij’ haar
| |
| |
bezigheid gestaakt heeft, toen het er om ging de titel van het origineel bij de vertaling te vermelden - hij luidt: ‘Die Revolution entlässt ihre Kinder’ - is wel niet de schuld van de vertaler. De enige kennelijk onjuiste vertaling die wij hebben opgemerkt is ‘Nationaliteiten-politiek van Stalin’ (blz. 355) waar bedoeld moet zijn diens ‘nationalistische’ politiek. Van Stalin's nationaliteiten-politiek uit de jaren '20 immers (‘nationaal naar de vorm, socialistisch naar de inhoud’) kan men niet zeggen, dat zij een ‘volkomen verlaten van de socialistische beginselen betekent’. Met zijn nationalistische politiek uit de jaren '40, waarin alles wat Russisch was reeds daarom beter was dan alles wat elders was, stond het anders. Uit de context blijkt trouwens duidelijk dat de schr. dit laatste bedoelde.
J.R.
| |
Aan D.M.G. Koch op zijn vijfenzeventigste verjaardag van zijn vrienden. N.V. Uitg. W. van Hoeve. Den Haag-Bandung 1956, 68 blz.
In dit boekske zijn door F.E.A. Batten en D. de Vries eenentwintig korte beschouwingen en schetsjes verzameld, die allen op Koch en zijn bijna vijftigjarige werkzaamheid in Indonesië betrekking hebben. De schrijvers volgen hier in alfabetische volgorde: Fred Batten, J.F.H. Alb. de la Court, Ch. G. Cramer, J. de Kadt, S. Koperberg, Jef Last, Ies Levij, mevr. de wed. T. Mangunkusumo, W. Middendorp, Rob Nieuwenhuys, E. du Perron-de Roos, S.A. Reitsma, G.J. Resink, J.W.E. Riemens, J.H. Ritman, Jan en Annie Romein, M. Vastenhouw, J.H.W. Veenstra, Dirk de Vries, Willem Walraven, W.F. Wertheim.
De verleiding uit enkele daarvan hier het een en ander te citeren is even groot als onze ruimte beperkt is. Wij moeten volstaan met de lectuur van dit ‘album amicorum’ aan al diegenen onzer lezers aan te bevelen die in Koch en zijn werk belangstellen.
Wie die raad volgt zal niet bedrogen uitkomen, want bij elkaar geven zij zowel van die man als van dat werk zoal geen volledig, dan toch een duidelijk beeld. Gebroken, vergeleken bij de levensschets die Dirk de Vries ter gelegenheid van Koch's zeventigste verjaardag schreef, maar in die gebrokenheid uiteraard veelzijdiger ook.
Kortom, een goed voorproefje dit bescheiden geschenk voor de lezing van Koch's eigen gedenkschriften die bij deze zelfde gelegenheid en bij dezelfde uitgeefster zijn verschenen en waarop wij nog hopen terug te komen. Wij twijfelen er niet aan of velen zullen naar die gedenkschriften in hun geheel grijpen, waarvan zij in de laatste jaargangen van ons blad reeds een aantal fragmenten hebben gelezen.
J.R.
| |
André George, Parijs. N.V. Uitgeverij W. van Hoeve, 's-Gravenhage/Bandung. Nederlandse vertaling door Pierre Dubois.
Wie van plan is Parijs te gaan zien of zijn kennismaking met Parijs te vernieuwen en uit te breiden - wat altijd mogelijk en interessant is - kan zich van te voren al vertrouwd maken met wat hij straks te zien krijgt door dit boek. Vooral door zijn overvloed (ruim 200) van fotografische illustraties, die zich uitstrekken over het actuele, artistieke en historische Parijs, welke categorieën in de regel in elkaar overgaan. Daarbij komt ook nog een tekst van iemand die Parijs kent als zijn broekzak, zo
| |
| |
gemakkelijk vlecht hij het artistieke en historische aspect door de bezienswaardigheid heen. De meeste foto's beslaan een gehele pagina en ze laten Parijs zien bij zonneschijn en regen, bij nacht en overdag, zijn gebouwen, straten, interieurs, zijn parken, tuinen, riviergezichten in en aan de periferie van de stad. Een kat op een muur in Ménilmontant behoort evenzeer tot de Parijse sfeer als de Champs-Elysées. Het is een plezier op zich zelf, al bladerende in het boek, de verscheidenheid van gezichten op Parijs langs z'n ogen en herinnering te laten gaan en bij lezing der tekst beseft men nog steeds te weinig te hebben gezien en te hebben geweten van wat men zag. De musea komen er goed af, maar er is ook een grote verscheidenheid van en zij behoren tot de belangwekkendste. De tekst van het boek is geschreven uit het gevoel van verademing dat de stad het misschien grootste gevaar dat ze bedreigde, in de laatste oorlog van luchtbombardementen, vrijwel ongedeerd is ontkomen. En als men bedenkt wat deze stad waarom de magie van een overrijk verleden als een fluidum hangt als monument van beschaving betekent, dan kan men zich de angst voor het lot der stad voorstellen. De tekst lijkt vlot vertaald en wij vergeven de vertaler dat hij adellijke binnenhoven laat ‘uitgeven’ op prinselijke muren.
Het geheel is een kostelijk boek dat de toekomstige en tot herhaald bezoek bereide reiziger naar Parijs zal boeien. Het is geen gids om al sight-seeënd in de hand te houden. Men kan het beter eerst goed in zich hebben opgenomen, men kan er zich ook na het bezoek nog mee vermeien. Op het zo aardige boek over Parijs van wijlen J. Tersteeg: ‘Lutetia’ heeft het 't voordeel van zijn rijkdom aan foto's maar dit laatst genoemde hoeft hierdoor nog niet terzijde te worden gelegd.
O.N.
|
|