De Nieuwe Stem. Jaargang 11
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 641]
| |||||||||||
E. Smedes
| |||||||||||
[pagina 642]
| |||||||||||
een dergelijke schouwburg ontbrak, zal dit liturgisch drama in de samenkomsten der gemeente voorgelezen zijn. Wanneer we dan ook de eerste drie evangeliën kritisch lezen, constateren we, dat er een duidelijke naad te voelen is tussen het historisch bedoelde deel en dit mysteriespel. Immers de profeet, die als een zwervend prediker te voet langs de stoffige wegen van Galilea wandelt en die zo nu en dan gebruik maakt van een vissersboot, wordt plotseling spectaculair als hij Jeruzalem nadert. Als een Messias doet hij zijn intocht op een ezel gezeten, de menigte legt zijn klederen en groene boomtakken op de weg en roept: ‘Hosanna, de Zoon Davids. Gezegend is hij die komt in de naam des Heren.’ De ene scène volgt op de andere tot de apotheose: de opstanding en de hemelvaart. Mijn verdenking werd het eerst gewekt door de intens ontroerende scène in Gethsemané, die in de loop der eeuwen tienduizenden malen afgebeeld werd en in proza of dichtvorm herhaald. Men kent het verhaal: in de grootste angst bidt Jezus dat hem deze drinkbeker voorbij zal gaan, onderwijl een vergeefs beroep doende op zijn leerlingen om met hem te waken. Wanneer we nu echter de kritische methode der geschiedwetenschap toepassen, vragen we: hoe wéét de schrijver dit alles, hoe kán hij dat weten? Immers degenen die dit hem hadden kunnen verhalen.... slapen! Het geheel wordt onbegrijpelijk, maar krijgt ineens een diepe zin, wanneer we dit verhaal zien als een scène in een toneelspel. Dan zien we op de achtergrond de acht discipelen slapen: in het midden de drie meest geliefde leerlingen en op de voorgrond de hoofdpersoon in gebed, dat wil, technisch gesproken, zeggen: die een monoloog houdt. Ook de naam Gethsemané is welbewust gekozen, want dit betekent: oliepers. En evenals de olie op die plaats geperst werd, zo werd de Christus hier door doodsangst geperst. Hij zweette zelfs bloed, volgens de evangelist Lukas. Het inzicht, dat er in de evangeliën een heilig drama verborgen is, werd reeds omstreeks 1900 verdedigd door J.M. Robertson in zijn ‘Christianity and Mythology’ en andere werken. Hij zag terecht, dat het verhaal van de laatste maaltijd, het verraad, het proces, de kruisiging een transcriptie is van een mysterie-drama, opgevoerd in de samenkomsten van een sekte. Tot hiertoe kan ik hem volgen, maar wanneer hij zich te buiten gaat aan speculaties omtrent een oude Palestijnse zonnegod Jozua van de stam van Epraim e.d. en aan allerlei beweringen, zonder ander ‘bewijs’ aan te voeren dan verre analogieën, verlaat hij m.i. het terrein der werkelijkheid. Hij ontkent de historiciteit van de joodse profeet Jezus de Nazoreer, want zo meent hij - en | |||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||
terecht - in de evangeliën hebben we in hoofdzaak te maken met de leer omtrent de mysteriegod Jezus Christus. Hij doet me echter denken aan een schaakspeler wiens koning in gevaar verkeert en die nu het bedreigende stuk uit het raam gooit onder het motto: zo is het veel eenvoudiger. Inderdaad, het is zo veel eenvoudiger, maar het is geen schaken meer. Voor een historicus bestaat het buitengemeen fascinerende probleem juist in de vraag: hoe kon de mutatie tot stand komen van een joods profeet tot een hellenistisch mysteriegod? De enige methode, die we hier kunnen volgen, is die van de historische wetenschappen, namelijk het zich volzuigen met de literatuur uit die tijd en dan te trachten in de huid te kruipen van de eerste christenen en door hun ogen te zien en met hun psyche te reageren. Deze methode stelt de zwaarste eisen aan ons kunnen, omdat deze hellenistische religie van de godmens voor ons besef veel verder ligt en moeilijker te bereiken valt dan b.v. de vroomheid der joodse psalmen. Wij hebben onmiddellijk toegang tot b.v. ‘Gij Heer zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht’ of ‘De Heer is mijn Herder, mij zal niets ontbreken’ of tot ‘Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde’ en zovele andere uitspraken, maar wanneer we de ontboezemingen omtrent het geloof in de godmens lezen, de vele gewrongen redeneringen van Paulus c.s., dan vragen we ons af: waarom hadden die mensen niet genoeg aan het joods geloof? Deze onnodige gecompliceerdheid kunnen we bijna niet volgen. Maar het is in alle gevalle te proberen: ut desint vires, tamen est laudanda voluntas. Het staat inderdaad vast, dat eerstehands kritische onderzoekers als wijlen Ch. Guignebert. hoogleraar in de geschiedenis van het christendom aan de Sorbonne. wijlen de geniale onderzoeker A. Loisy, hoogleraar in de godsdienstgeschiedenis aan het Collège de France, R. Bultmann, hoogleraar te Marburg, en vele andere autoriteiten de historiciteit van Jezus zonder meer aanvaarden. F. Cumont maakt ons in zijn bovenaangehaald werk duidelijk, dat wij in religieus en cultureel opzicht de oudheid in een geheel scheefgetrokken perspectief zien. Wij zien Rome en altijd weer Rome, Roma aeterna, het eeuwige Rome. Immers, terwijl Griekenland verarmd en uitgeput is, Italië ontvolkt en de noordelijke provincies vrijwel barbaars zijn in het begin van de keizertijd, profiteren Klein-Azië, Syrië en Egypte van de Romeinse vrede. Hier in het Oosten lag het centrum van de religie, van kunsten en wetenschappen, van industrie en rijkdom. De schepping van een geweldig orientaals rijk leefde in de fantasie van de eerste heren der wereld, b.v. Antonius en Caesar. | |||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||
Deze die, evenals veel later Napoleon, bezeten was door Alexander de Grote, streefde deze na en Nero heeft er ernstig aan gedacht zijn residentie naar Alexandrië te verplaatsen. Onder Augustus en zijn opvolgers heerste Rome en dwong tot staatkundige orde, maar hij administreerde de onderworpen volken niet. Ze zijn eerder onder protectoraat gesteld dan geannexeerd. De praktische geest der Romeinen deed hen uitstekende militairen en juristen worden, maar de grote geleerden en filosofen waren orientalen. Vandaar dat de Romeinse goden wel de Gallische en de Germaanse konden verdringen, maar dat zij zelf onttroond werden door de goden van Egypte en Azië. De goden der Grieken zijn onsterfelijk en leven in eeuwige jeugd en vreugde op de Olympos, maar de goden van de Oriënt lijden, sterven en staan weer op. Vandaar dat deze culturen een priesterlijk karakter dragen. De geleerden zijn clerici. In de tempels werd ook de studie van astronomie, wiskunde, medicijnen, filologie en geschiedenis beoefend. Wanneer we nu met deze kennis toegerust de Handelingen der Apostelen lezen, vragen we ons met stijgende verbazing af: waar blijft nu eigenlijk Alexandrië? Het was de tweede stad des rijks en een brandend middelpunt van cultuur en religie, maar we lezen niets van de spreiding van het christendom naar deze stad, die oneindig veel dichter bij Jeruzalem lag dan Klein-Azië, Griekenland en Rome. Even in het voorbijgaan wordt Alexandrië genoemd in Hand. 18:24 v.v. en het begin van hoofdstuk 19, wanneer bericht wordt, dat een jood uit Alexandrië, Apollos, naar Efese kwam, een vurig, welsprekend man, wèl onderricht in de Schriften. Maar hij deugt toch niet helemaal, want hij kent alleen de doop van Johannes de Doper, terwijl Paulus de Heilige Geest tot zijn beschikking had. We hebben dan ook het recht de eindredacteur er van te verdenken, dat hij Apollos en Alexandrië hier niet kon schrappen, omdat deze in de brieven van Paulus genoemd worden. Nu heeft wijlen professor Martin DibeliusGa naar voetnoot1) verondersteld dat dit boek lange tijd op de vrije boekenmarkt zwierf, voordat het in de canonieke schriften van de Kerk opgenomen werd, zodat het blootgestaan heeft aan weglatingen, toevoegingen en vervalsingen. Daar het overduidelijk is, dat het jonge christendom al vroeg naar Alexandrië gebracht moet zijn, wel in dezelfde tijd, waarin het Antiochië, de derde stad des rijks, bereikte, hebben we het recht de eindredacteur van welbewuste vervalsing te betichten. Hij moet een imperialistische roomse Romein geweest zijn, die geen concurrent | |||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||
van Rome duldde. Evenals het politieke Rome zijn economische rivalen Carthago en Corinthe tot de grond toe verwoestte, op verwante wijze veegde de eindredacteur de rivaal Alexandrië van de kaart. Want deze stad was gevaarlijk, eiste immers de leiding van de kerk voor zich op. Want in Mattheus, alléén in Mattheus, wordt ons de vlucht van Jozef, Maria en Jezus naar Egypte verhaald en de volle zwaarte der Schrift geeft hieraan de grootste autoriteit, doordat geciteerd wordt van Hosea 11:1: ‘Uit Egypte riep Ik Mijn Zoon.’ Alexandrië had dus verreweg de primeur, want de Kurios zelf was daar als kind geweest. Maar dat is onverdragelijk, want Rome moet de leiding hebben. En zo construeert men als stichters der Kerk de christelijke Romulus en Remus, namelijk Petrus en Paulus. Dit is echter niet voldoende, want in navolging van Cato ten opzichte van Carthago wordt de eindredacteur bezield door dezelfde vernietigingswil: ‘Tenslotte ben ik van mening dat Alexandrië verwoest moet worden.’ En hij heeft het klaargespeeld ook. Daarom verzwijgt hij ons ook vanwaaruit de gemeente te Rome gesticht werd. Maar wij weten, dat Italië voor zijn voeding geheel en al afhankelijk was van Egypte. Zodra de zuidenwinden begonnen te waaien, voeren reusachtige vloten graanschepen van Alexandrië naar Ostia, de haven van Rome. Toen de nieuwe godsdienst voet gekregen had in Alexandrië, ligt het voor de hand aan te nemen, dat slaven, zeelieden, kleine kooplieden en immigranten de nieuwe leer naar Rome gebracht hebben. Maar dat mag niet en daarom wordt gezwegen. De eindredacteur heeft er overigens niets op tegen te vertellen, dat de leer via Filippus en de Moorse eunuch naar het verre Ethiopië gebracht wordt. Maar Egypte? Dat nóóit! We hebben dus in de Handelingen te doen met een drieluik, waarvan het linkergedeelte afgerukt en verbrand is. In het midden de Passie, de opstanding en de eerste gemeente, op het linkerluik de spreiding naar Alexandrië en Rome en op het rechterluik de weg van Paulus via Antiochië, Cyprus, Klein-Azië, Macedonië, Griekenland naar Rome. Het linkerluik is welbewust vernietigd. | |||||||||||
II. Johannes de Doper als de vermenselijkte Upuant.Op zoek naar de oorsprong van het oerchristelijk liturgisch drama wendde ik mij dus naar Egypte. Bolland en zijn leerlingen hebben terecht gezien, dat we in Alexandrië moeten zijn, maar ik verschil inzoverre met hen van mening, dat ik de kunstenaar vooraf laat gaan aan de gnosticus. Eerst komt de gloeiende lava van de scheppende | |||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||
kunstenaar en daarna de gestolde, afgekoelde lava van de redenerende filosoof. Nu geeft ons het mysteriespel van Osiris zovele paralellen, dat we het waarschijnlijk mogen achten, dat de christelijke kunstenaars, die het draaiboek samenstelden, daaruit overgenomen hebben wat zij konden. Gelukkig behoeven we ons niet te behelpen met algemene vaagheden omtrent dit rituele drama van Osiris, omdat het op een steen gegrift is. Heinrich Schäfer publiceerde hierover een artikel in het tijdschrift ‘Untersuchungen zur Geschichte und Altertumskunde Aegyptens’ (1905). De titel luidt: ‘Die Mysterien des Osiris in Abydos unter König Sesostris III nach dem Denkstein des Oberschatzmeisters I-cher-nofret im Berliner Museum’. Deze is dus tijdgenoot. Sesostris III heerste in het Middenrijk, dat duurde van circa 2300 v. C. tot circa 2000. Dit is de klassieke tijd van Egypte, waarin bouwkunst en literatuur bloeiden. Uitingen daarvan zijn religieuze en biografische geschriften, inschriften, sprookjes, fabels en liederen. De schepping van het Osiris-drama uit oudere gegevens, de vormgeving daarvan past dus wel in deze tijd. Priesters en vele leken voerden dit Osiris-drama op: zijn leven, zijn intocht, sterven en opstanding. Schäfer vergelijkt dit met de christelijke feesten van Advent tot Pinksteren, die ook een groot drama vormen. In het kort komt het hierop neer:
| |||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||
Dat de Alexandrijnse kunstenaars, die het christelijk draaiboek samenstelden, gebruik gemaakt hebben van het meer dan 2000 jaar oude Osiris-drama behoeft niet verder betoogd te worden. De evidentie ligt er dik boven op. Ook is het duidelijk, dat ik mij vergist had door het christelijk liturgisch drama te laten beginnen met de feestelijke intocht in Jeruzalem: ik had namelijk de voorloper vergeten! En wat maakt mij attent op deze fout? Het Osiris-drama! Dit feit doet wel de deur dicht, zou ik menen. Het is zonder meer duidelijk, dat dit drama de oudste laag der evangeliën vormt en dat de voorloper daarvan een onafscheidelijk deel is, blijkt wel uit het feit, dat ook hij in alle evangeliën voorkomt. In dit christelijk drama doet het heidendom - ik herhaal: heidendom! - een grote sprong vooruit, want de boomgod Osiris wordt vervangen door de mens-god Jezus Christus en de dier-god Upuant door de gemythiseerde mens Johannes de Doper. Het blijkt dat de christelijke kunstenaars zich zo dicht mogelijk aan hun voorbeeld gehouden hebben, immers de jakhals is een woestijndier.... Johannes komt uit de woestijn. De jakhals leeft van de voortbrengselen derwildernis.... Johannes leeft van sprinkhanen en wilde honing. De jakhals is grof behaard en geel | |||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||
tot bruingeel gekleurd.... Johannes is gekleed in de bruingele huid van het woestijndier, de kameel, en omgord met een lederen riem. Upuant vertrapt een kronkelende slang.... Johannes vertrapt de Farizeën, het adderengebroed. Dit kunnen geen toevalligheden meer zijn. De massa was in oude tijden veel minder gedisciplineerd dan tegenwoordig en zo moest voor de vorst een voorloper uitgaan om ruim baan te maken. Zelfs in de Romeinse tijd gingen voor de hoogste autoriteit de dragers der fasces uit, een bundel roeden, waartussen een bijl stak om ruim baan te maken en weg te ranselen wie niet gauw maakte dat hij wegkwam. Op dezelfde wijze ging voor de god Osiris de woedend blaffende, huilende en jankende jakhalsgod vooraf om de weg vrij te maken. Het evangelie naar Marcus begint dan ook direct in het eerste vers van hoofdstuk I aldus: ‘Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus. In de profeet Jesaja is gezegd: “Zie, Ik zend mijn Boodschapper voor Uw aangezicht; Hij zal uw weg bereiden. De stem van een die luid schreeuwt in de wildernis: Bereidt de weg voor de Heer, maakt zijne paden recht.” En in de vervulling daarvan verscheen Johannes de Doper in de wildernis.... Johannes was gekleed in kemelshaar met een lederen gordel om zijn middel en hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. En hij proclameerde: Na mij komt iemand, die machtiger is dan ik en ik ben zelfs niet waard om neer te knielen en zijn sandalen los te maken!’ Op dit punt moet Markus wel het oudste zijn, want Mattheus heeft al nieuwe scènes voor het drama overgenomen, namelijk de geboorte van Jezus uit een maagd, het bezoek van de drie astrologen, de heilige drie koningen uit het oosten, de vlucht naar Egypte en de kindermoord in Bethlehem. De kunstenaars zaten intussen niet stil en een van hen dichtte de prachtige scène van de herders in de velden en de zingende engelen: Ere zij God in den Hoge en vrede op aarde onder de mensen, waarin Hij Zijn welbehagen heeft. Lukas geeft ons dit sober verhaalde, machtige dichtwerk. Deze dichters verstonden de kunst met uiterst geringe middelen een maximum van expressie te bereiken en de verbeelding van miljoenen te doen ontgloeien. Het blijkt, dat de wildernis een essentieel element vormt van deze mythe et pour cause! Want alle vier evangelisten accentueren dit onderdeel. De vertalers hebben dit niet begrepen, omdat ze de samenhang met Upuant niet zagen. Alleen de Leidse vertaling was wakker genoeg om hier nattigheid te voelen. De Statenvertaling geeft: De stem des roependen in de woestijn; de Lutherse: Er is een stem des | |||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||
predikers in de woestijn. De vertaling van prof. Brouwer: De stem van een, die daar roept in de wildernis. De vertaling van Canisius: De stem van een roepende in de woestijn. De Nieuwe Vertaling: De stem van een, die roept in de woestijn. Maar de Leidse geeft: ‘Hoort! In de woestijn klinkt het: baant de weg voor den Heer, effent zijn paden!’ De Leijenaars wisten het inderdaad weer beter! In het Grieks staat nu eenmaal: foonè bo - oontos en het werkwoord bo a oo drukt in de eerste plaats natuurgeluiden uit: het huilen en loeien van de storm, het bruisen en donderen van de golven, daarna het ongearticuleerde luid schreeuwen van de mens en dan pas het gearticuleerde roepen. Nu is Johannes de Doper in deze mythe de menselijke jakhals. Hij blaft en jankt niet meer, maar hij huilt en brult en loeit, terwijl hij uit de wildernis stormt en de menselijke samenleving binnenspringt en eerst dan wordt zijn loeien tot gearticuleerd luid geroep. Een benadering van de eigenlijke situatie zou dus ongeveer zo moeten luiden: Hoeoe oe -ieieie -ie op zij daar! op zij! Maakt plaats! Ruim baan voor de Kurios! De passage is overigens ontleend aan Jesaja 40 vers 13: ‘Een stem des roependen in de woestijn: bereidt de weg des Heren, maakt recht in de wildernis een baan voor onze God’ (Statenvert.). Het is nu geoorloofd de vraag te stellen: ontleende deze Deutero-Jesaja dit beeld ook aan het oeroude Osiris-mysterie en met name aan de figuur van Upuant, de Voorloper? Merkwaardig is ook te zien, hoe de historische Johannes de Doper in de evangeliën bewerkt wordt tot de mythische voorloper. In het eerste hoofdstuk van Markus vinden we in de verzen 2 en 3 de mythische Johannes, in 4 en 5 de historische figuur, die de doop van het berouw proclameerde tot vergeving der zonden en heel Judea ging tot hem en zij werden gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden. En in vers 6, 7 en 8 ontmoeten we weer de mythe omtrent de kleding en het eten van de voorloper en de voorspelling, dat een veel machtiger dan hij komen zal, die met de Heilige Geest zal dopen. De mythe en de historie zijn dus twee strengen geworden die samen het touw van de evangeliën gevlochten hebben. Dit geldt niet alleen voor Johannes, maar ook voor Jezus. Want het is duidelijk, dat hier van een totaal onverwachte zijde de historiciteit van Jezus aan de orde is. Ik kan me voorstellen, dat de leerlingen van, Bolland en v.d. Bergh van Eysinga hier teleurgesteld zullen zijn, maar ik kan hier werkelijk ook niets aan doen. Ik loop hier te grasduinen in de Osiris-mythe en daar licht me plotseling een Upuant een beentje en ik val op mijn neus. | |||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||
Ik wrijf het zand uit mijn ogen en zie nu voor me liggen een onweersprekelijk argument voor de historiciteit van de Profeet Jezus de Nazoreer. We hebben hier een illustratie voor ons van de uitspraak van Bergson: ‘Het verstand zoekt de dingen, maar vindt ze niet en de intuïtie vindt de dingen, maar zoekt ze niet.’ De historiciteit van Johannes wordt natuurlijk door niemand betwist omdat Flavius Josefus in zijn Ant. XVIII, 5, 2 hem beschrijft, maar.... Joh. predikt bij de Jordaan. De mythe van de wildernis en de wildeman gekleed in de huid van het woestijndier, de kameel, vermeldt hij uiteraard niet. De Egyptische mythe veroorzaakt dan weer de joodse omtrent Johannes als de profeet Elia, die wederkomen zou. Jackson en Lake (‘The Beginnings of Christianity’) schrijven dan ook terecht: ‘Zodra men in Jezus de Messias was gaan zien, ging men Joh. als Elia de voorloper beschouwen’ (ik citeer hier deze aanhaling uit dr. P.D. van Royen: ‘Jezus en Johannes de Doper’, 1954). De Egyptische mythisering, die hieraan voorafging, zagen ze echter niet. En dat is ook begrijpelijk, omdat deze mythisering halverwege is blijven stilstaan. De boomgod Osiris werd voorafgegaan door de jakhalsgod Upuant en zo zou de mensgod Jezus Christus als voorloper moeten hebben een lagere mensgod. Dit was onmogelijk en zo beperkte men zich oorspronkelijk tot de woestijnwildeman en voegde daaraan toe de wederkomende Elia. Ook deze houd ik dus voor een schepping van de joodse Diaspora in Alexandrië. We zijn nu in staat als met een microscoop na te gaan hoe een historische persoonlijkheid ingesponnen wordt in het glinsterend net van de mythe. En het is dus geoorloofd te concluderen, dat ook de profeet Jezus op verwante wijze ingesponnen werd en wel zo grondig, dat hij als concreet mens bijna uit het gezicht verdween. Uit het feit dat Josephus hem niet vermeldt, mogen we concluderen, dat de grote scharen, die de evangeliën ons beschrijven, tot de mythe behoren. Johannes was blijkbaar een massaleider, die groot opzien baarde, terwijl Jezus een paranormaal begaafde genezer was, tot wie ook veel mensen om hulp kwamen. Maar dit was toen, evenmin als nu, een spectaculaire massabeweging. Johannes schijnt een extravert geweest te zijn en Jezus een introvert. Zijn raad: als gij bidt, doet dat dan in uw binnenkamer en sluit de deur af en de daarmee samenhangende: wat u in het oor gefluisterd is, verkondig dit van de daken, zijn typisch introvert. Immers een extravert wordt niets in het oor gefluisterd, want hij heeft geen innerlijk oor, het functioneert althans bijna niet. Conclusie. We mogen aannemen, dat, toen het oer-joodse christen- | |||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||
dom zich verbreidde, men niet alleen de wijk nam naar Antiochië, maar zeer zeker ook naar het dichterbij gelegen Alexandrië. Hun mare van de opgestane Messias viel daar op de vruchtbare bodem der gnostiek, met het gevolg, dat Jezus onmiddellijk ge-Osiriseerd werd. Daar Osiris een heraut en voorloper had in Upuant, moest deze nieuwe Osiris ook een voorloper en heraut hebben: Johannes de Doper, gemythologiseerd als de vermenselijkte jakhals, het woestijndier. Daar Johannes een historische figuur is, belet ons niets ook aan te nemen, dat Jezus een historische figuur was. Beiden werden ingesponnen in het glinsterend net van de mythe. Het verhaal van Lukas in de Handelingen der Ap. moet ook het een en ander behelsd hebben omtrent de spreiding van het jonge christendom naar Alexandrië, maar de eindredacteur heeft dit in zijn Romeins-Rooms imperialisme geschrapt. Ik ben het dus geheel eens met wat Loisy schrijft op blz. 105 van zijn ‘Introduction’ inzake de eindredacteur: ‘Cette apologie d'intérêt général, d'esprit quasi politique, écrite probablement à Rome, comme l'ouvrage de Luc, et dans l'esprit de la communauté romaine, a chance de n'être pas l'oeuvre d'un individu risquant de lui-même une idée, qui fera ou qui ne fera pas son chemin; l'on dirait plutôt une oeuvre concertée, et le fait que l'oeuvre authentique de Luc a disparu sans laisser de trace s'explique mieux ainsi. Cette oeuvre ne devait pas être fort répandue et probablement ne l'était - elle que dans le milieu romain. Le livre authentique aura été systématiquement remplacé par le livre frelaté. C'est tout au plus si Marcion, vers l'an 140, a eu vent de la fraude et a pu s'en prévaloir pour refaire à sa guise l'évangile, sans se soucier aucunement des Actes. L'on peut donc soupçonner le rédacteur des Actes d'avoir appartenu au personnel dirigeant de la communauté romaine. Il a écrit l'histoire apostolique telle que la conçoit l'épitre de Clément et l'indice est d'autant plus à retenir que cette épitre ne se présente pas comme une oeuvre personelle, mais qu'elle a été rédigée et expédiée au nom de la “communauté de Dieu domiciliée a Rome”. Cette épitre a l'esprit et les tendances qui dominaient alors dans la communauté romaine, esprit et tendances qui se trouvent être précisément ceux qui se remarquent dans les Actes.’ (Ik cursiveer. S.) Dr. Dibelius bijt dus lang niet zo diep in de tekst als Loisy. Zowel Loisy als bovengenoemde constateren beiden dat de Handelingen Egypte en Alexandrië negéren, maar ze onderzochten niet waarom. Ik meen er goed aan te doen deze lacune aan te vullen. Het Romeins-Roomse imperialisme heeft zoveel mogelijk zowel de Hande- | |||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||
lingen als de evangeliën vervalst. De reformatoren der 16e eeuw hebben zich naar hun beste weten bevrijd van dit Roomse imperialisme, maar zij konden maar half werk doen. De taak van het Vrijzinnig-Protestantisme is nu dit werk voort te zetten en geheel en al te breken met deze Roomse wil tot macht. De Nederlandse Hervormde Kerk, die Vaticaantje wil spelen, benoemt in zijn domme machtswil alleen professoren die de leer van de onfeilbaarheid der Heilige Schrift ondertekenen. Dat zelfs de Koninklijke Academie der Wetenschappen deze quasi-wetenschap accepteert is een schandaal, zoals ik zal aantonen. Deze zogenaamde hooggeleerde heren dogmatiseren vrolijk over teksten en vinden het niet nodig deze eerst eens met de kritische methode der geschiedwetenschap op hun echtheid te onderzoeken. En dat heet dan wetenschap! De heren blazen zich op, slaan zich op de borst en roepen: de kerk spreekt! Maar de kerk kletst! De theologischce studenten worden volgestopt met filosofie en dogmatiek maar horen niets omtrent de kritische methoden der geschiedwetenschap. Vooral het Nieuwe Testament is taboe! Men zet de klok enige eeuwen terug. noemt dit gedoe wetenschap en imponeert blijkbaar de Koninklijke Academie van Wetenschappen, die er beter aan deed op zijn hoede te zijn voor de theologische professoren: het zijn niet allen koks, die lange messen dragen. De geestelijke revolutie staat op het punt door te breken. Plotseling vliegt een vlag wapperend omhoog en waait breeduit boven het saaie, verzuilde, conformistische Nederland: de vlag van het NONCONFORMISME. |
|