De Nieuwe Stem. Jaargang 11
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 594]
| |
J.B. Charles
| |
[pagina 595]
| |
regende nog steeds, toen ik, dicht langs de gevels lopende, weer voor een boekwinkel stond. Club du Livre Religieux, Renseignez-vous... Nu, die renseignementen lagen in de etalage. Ik zocht een stuk papier in mijn zakken en schreef meteen de titels, vlak onder mijn neus, op, die ik nu in het net overneem. De inlichtingen hadden niet duidelijker kunnen zijn. Les apparitions de Notre Dame à... aan wie of waar, dat kan ik niet lezen, er ligt een ander boek half overheen. Dat is niet zo erg, want ik kan verzekeren dat zij nergens ooit verschenen is. Dat zou trouwens ook helemaal onjuist van haar geweest zijn. Dit is het ogenblik waarop ik dat knipsel uit Neues Deutschland kan gebruiken. Het moet in mijn tas zitten. Hier heb ik het, het gedicht van Nazim Hikmet.
Auf dem XX. Parteitag erschien Genosse Lenin,
stand lächelnd eine Zeitlang an der Tür,
betrat, kurz befor es anfing, den Saal,
setzte sich auf die Stufen
enzovoort. Zie je nu wel dat er toenadering groeit tussen Rome en Moskou? Nee jongens, Lenin is óók niet verschenen. Het zou ook onjuist van hem geweest zijn, zich pas weer op die XX. Parteitag te laten zien. Keren wij terug naar Notre Dame. Het boek dat er overheen ligt is La vie exemplaire de Philippe PETAIN. Welja! Geschreven door generaal Hering. Toemaar. Daarnaast ligt Thérèse Neumann, la stigmatisée, en daarnaast Le drame de l'Afrique du Nord et la conscience chrétienne. Ik ben niet benieuwd naar dit christelijke geweten. Ik loop door. Het is augustus en het is kwart voor negen in de ochtend. Mist het nu of motregent het? Een coup de rouge, dat kan nu langzamerhand wel. | |
De koude MachtsuebernahmeEr is niet alleen een koude oorlog, er heeft ook al een koude Machtsübernahme plaatsgevonden. De vrijheid in West-Duitsland verschilt maar weinig van die in de DDR. Men zou van de Westduitsers kunnen zeggen, dat zij vrijwillig onvrij zijn, omdat zij zich de Adenauer-regering langs de democratische weg van vrije verkiezingen zelf hebben aangedaan. Psychologisch verschilt de verkozen onvrijheid weinig van | |
[pagina 596]
| |
de opgelegde. De sado-masochistische Duitser wil stevig geregeerd worden en tegelijk een massa, machtig zijn. Hoe dan ook. In augustus 1956 vonnist het Constitutionele Hof te Karlsruhe dat de Westduitse communistische partij anti-constitutioneel van aard en activiteit is, en derhalve verboden moet worden. Ik zal na de verschijning van de volledige proces-stukken op deze zaak terugkomen, maar kan niet nalaten nu reeds iets op te schrijven. Vijf jaar lang hebben de elf rechters voor deze uitspraak zitten dubben. Binnen enkele uren na de uitspraak waren de partijbureaus bezet, de archieven inbeslaggenomen en verscheidene communisten gevangen. De sociaal-democraten niet alleen hebben terstond dit vonnis gevonnist. De zeker niet socialistische of communistische ‘Spiegel’ (een uiterst burgerlijk blad) noemt de uitspraak door de Bondsregering van het Gerecht ‘abgezwungen’. Het vonnis is 400 bladzijden lang. Het lijkt dus bijna meer een roman dan een vonnis. Een van de opgaven, waar deze roman mee moest zien klaar te komen, was de moeilijkheid, dat de te verbieden partij in Potsdam, 1945, door de vier bezettingsmachten als een der democratische partijen werd gelicencieerd en dat ook in 1949, na de totstandkoming van de Grondwet, de KPD een der mededingende politieke partijen bleef. De Adenauer-rechters komen niet erg gelukkig klaar met dit punt. Een merkwaardige vondst is deze: ‘Jawel, maar in Potsdam werd aan het begrip democratie slechts een negatieve, namelijk tegen het nationaal-socialisme gerichte, inhoud gegeven.’ De heren rechters voelen wel, dat zij toch minstens één novum van na 1945 en 1949 moeten opbrengen. Dat is dan dit: ‘Mit dem Angriff gegen das “Adenauer-Regime” beabsichtigt die KPD zugleich einen Angriff gegen die freiheitliche demokratische Grundordnung’. Let scherp op! Ditzelfde bezwaar kan in de toekomst best ook tegen andere politieke partijen worden aangevoerd die tegen Adenauer zijn! De Kölnische Rundschau en de Bonner Rundschau, bladen die met Adenauer en kardinaal Frings zeer nauwe betrekkingen onderhouden, publiceren begin september 1956 op dezelfde dag gelijk gestemde hoofdartikelen van hun correspondent Robert Ingrimm, die in journalistenkringen van Bonn nogal opzien gebaard hebben. Zij bevatten niet voor misverstand vatbare aanvallen op andere kranten, die kritisch staan tegenover de politiek van het regime van Bonn. Ingrimm geldt als de voornaamste spreekbuis van de rechtse CDU-vleugel en als een speciale propagandist van de Bonnse kanselier. De Kölnische Rundschau is de opvatting toegedaan ‘dat het KPD- | |
[pagina 597]
| |
verbod scherts blijft, als men het niet gebruikt, om de bedrijvigheid van de cripto-communisten stop te zetten.’ ‘Lächerlich zou het zijn, als men zou nalaten, de nu geslagen bres binnen te dringen....’ ‘Wat voor de KPD geldt,, moet ook voor haar vermomde helpers gelden.’ En de Kölnische Rundschau laat het niet bij deze verklede ‘helpers’. Het blad wordt erg concreet en schetst zeer nauwkeurig de kring van personen, die zij met rechterlijke goedkeuring verder wil opofferen aan het politie-regime van Bonn. Woordelijk luidt het:
‘Waaraan herkent men de helpers der KPD? Aan hun daden kan men hen herkennen. Geven wij vier voorbeelden: het verdragen van de dienstweigering uit een diep religieuze overtuiging is in Engeland, in Zwitserland en in Amerika een oude, geëerbiedigde instelling. Geen regering is daar dwaas genoeg om er nog een agitatie bij te dulden, die zich ten doel stelt, jonge mannen von lumpiger Veranlagung aan te raden zich voor Fahnenflucht bij zo'n secte aan te sluiten. Wie deze campagne in woord en geschrift uitoefent, handelt blijkbaar uit andere drijfveren dan uit die van een vroom geweten. Tweede voorbeeld’ (dit slaat op de wandaden van Amerikaanse soldaten, ook in de Nederlandse pers vermeld, en op de kranten die erover hebben durven uitwijden). ‘Wie in de overigens betreurenswaardige verkrachting van een jong meisje, dat 's nachts in het stadspark rondzwerft in plaats van thuis in haar bed te liggen, een reden vindt om met kopletters tegen het leger van een bondgenoot stemming te maken, maar tegelijk arglistige aanvallen door binnenlandse vechtersbazen op juist de soldaten van hetzelfde leger in het kleinste lettertype verstopt, dient in het openbaar een vreemde macht, die men niet hoeft te noemen. Ten derde: Wie zich sedert jaren onvermoeibaar moeite geeft, de oostelijke toegangen der vrije wereld voor het rode leger open te houden, wie zelfs de oppositie van de Duitse sociaal-democraten tegen de dienstplicht (die overigens niet zeer gemeend is en voornamelijk propaganda is tegenover de kiezers) onvoldoende vindt’.... ‘wie de kinderziekten van de nieuwe strijdkrachten gebruikt, om hun aanzien te ondergraven, die schaart zich aan een bepaalde zijde en die bespaart iemand de moeite, eerst nog te onderzoeken, warum ihm die Morgenthau-Amerikaner die Herrschaft über Rotationsmaschinen und Funktürme zugeschanzt haben’. (Men moet, geloof ik, aannemen dat hier met de finesse van een Goebbels en een Fritsche gesneerd wordt | |
[pagina 598]
| |
op het feit, dat de bezettingsmachten in 1945 de dagbladdrukkerijen en de radiofabrieken aan duidelijk niet-foute gezelschappen toevertrouwd hebben; vergelijk met hetgeen hier te lande met De Telegraaf gebeurde; de uitdrukking ‘Morgenthau-Amerikaner’, zwaar anti-semitisch belast, slaat op het Amerika van Roosevelt, dat nu gelukkig voor een ander Verenigde Staten plaats gemaakt heeft. - Ch.). ‘Ten vierde: Wie er naar streeft de geografische lijn, waarlangs aan beide zijden een Truppenverdünnung vorzunehmen wäre, zo te verschuiven, dat zij niet over de Oostgrens van het Duitse Rijk loopt, maar dwars door Duitsland heen’ (Dit is dus een bedreiging tegen degenen die voelen voor Edens tweede plan van Genève 1955, van de gedemilitariseerde zone tussen de DDR en West-Duitsland. Ch), ‘diegene werkt ongetwijfeld voor de Sowjetunie. En daarom zij het nogmaals gezegd: het KPD-verbod zou een onwaardige scherts zijn, als men zich de schaamteloze bedrijvigheid van de vermomde dienaren van Moskou nog verder liet welgevallen.’ Zover de ‘Kölnische Randschau’. Men kan werkelijk zeggen, dat hij duidelijke taal spreekt. Met het KPD-verbod is een tijd van politieke willekeur en van de meest reactionaire onverdraagzaamheid begonnen. Maar waarom werd dit hoofdartikel van de ‘Kölnische Rundschau’ niet in de hele wereld bekendgemaakt? Waarom niet tenminste door oud-illegale en door sociaal-democratische bladen? Men zou kunnen beweren, dat het met de vervolgingen wegens hoogverraad van Adenauers principieelste tegenstanders, of zij communisten zijn of enkel maar petitie-ondertekenaars, wel los zal lopen. Omdat er immers rechters zijn in de Bondsrepubliek, die tenslotte strafbaarheid en strafmaat zullen vaststellen. Maar iemand, die met zo'n geruststelling komt, is een oplichter. Het grote gevaar van deze heksenjacht zit hem namelijk in de toe te passen voorlopige hechtenis; het directste gevaar, dat al deze leden van vrouwencomité's en derde-wegverenigingen bedreigt, is, dat zij ‘preventief’ langdurig kunnen worden en zullen worden opgesloten. De voorzitter van de Freie Deutsche Jugend, Jupp Angenfort, zat twee jaar in het Huis van Bewaring voor zijn vonnis gewezen werd; zo ging het verscheidenen en zo zal het velen gaan. Opgemerkt moet nog worden, dat de Duitse rechters in deze gevallen niet de gehele in voorarrest doorgebrachte tijd aftrekken van de straf die zij uitdelen. Hoe zullen de politieke tegenstanders het in deze preventieve hechtenis hebben? Daarover hoeven wij geen illusies te koesteren. De bewaarders zullen zeer zeker geselecteerd zijn uit ‘betrouwbare’ elementen. Dat zijn, in Adenauer-Duitsland, na de | |
[pagina 599]
| |
Kalte Machtsübernahme, rechtse, Duitse gevangenbewaarders van het soort, dat onderdrukt Europa maar al te goed heeft leren kennen. In Sleeswijk-Holstein is al een groots opgezet begin gemaakt van communistenvervolging. Alle leden van de KPD kregen het bevel, zich op de politiebureaus te melden voor zgn. politiële identificatiemaatregelen. Zij werden van alle kanten gefotografeerd en hun vingerafdrukken werden genomen. Verscheidenen kregen de mededeling, dat tegen hen een onderzoek zal worden ingesteld wegens voorbereiding van hoogverraad. | |
De melkboerDe Oost-Duitse dr. Friedrich Karl Kaul, behalve advocaat, o.a. in dit KPD-proces, schrijver van hoorspelen, novellen en detectivestories, vertelt het volgende humoristische verhaal. In 1952 reist hij naar Dortmund, om de FDJ te verdedigen. Er is zo'n tekort aan hotelkamers, dat hij met zijn West-Duitse collega, de sociaal-democratische dr. Schröder, in één kamer moet slapen. Voor het inslapen houden de twee advocaten nog een politiek gesprek, dat door Schröder wordt beeindigd met de woorden: ‘.... in elk geval wens ik in een land te leven, waar ik weet dat, als er 'smorgens vroeg om 5 uur aan de deur geklopt wordt, de melkboer daar is en niemand anders!’ Daarop draait hij zich om en begint te snurken. Maar om 5 uur wòrdt er hard op de deur geklopt! Kaul doet open. Er staat politie, die hem onder een knullig voorwendsel arresteert; men wil kennelijk zijn verdediging van de FDJ verhinderen. Hij gaat mee, maar wekt eerst zijn collega. ‘Schröder!’ roept hij, ‘wakker worden! de melkboer!’ | |
Bladzijde uit een futuristisch geschiedenisboekDe 1e juli 2... begon men met de tenuitvoerlegging van het verdelingsverdrag en op 31 december had zich alles voltrokken. De vroegere drie noordelijkste provincies vormden het calvinistische koninkrijk Fries-Saksen; Overijssel, Gelderland, Limburg en Brabant kwamen onder de wereldlijke heerschappij van de Bisschop van Nijmegen; Zeeland kreeg het stuk Zuid-Holland tot en met de Linkermaasoever erbij en werd volgens de plannen het conservatief-vrijzinnige graaf- | |
[pagina 600]
| |
schap; de rest van het vroegere Nederland ging samen de socialistische Raden-Republiek Holland vormen. Al voor de volksverhuizingen helemaal hadden plaats gehad, proclameerde men in Fries-Groningen een koning. Van een er goed uitziende, niet opvallend schrandere, zeker ook niet domme, jonge ongehuwde boer in Rottevalle (Friesland) kon worden nagegaan dat hij een afstammeling was van een eveneens nimmer gehuwde dochter van de opperstalmeester van de laatste Oranje, Koenraad. Het land zag zich deze vorst en het nieuwe koninklijke huis maar net niet ontgaan: de toekomstige vorst had juist have en goed verkocht aan een gereformeerde boer uit Alphen a.d. Rijn, omdat hij, als lid van de vrijzinnig-doopsgezinde gemeente te Rottevalle, zelf meende te moeten emigreren naar Zeeland. Het strokartongilde evenwel (toen het machtigste in Fries-Groningen) ontdekte deze kandidaat, achtte hem bruiken handelbaar en vond hem bereid naar de pas gestichte Gereformeerde Staatskerk voor Fries-Groningen over te gaan. Toen een professor van de Gereformeerde Universiteit te Groningen in een door het strokartongilde betaalde en verspreide brochure op bekwame wijze had aangetoond, dat het een Raadsbesluit Gods was, dat in plaats van de trits God, Nederland en Oranje gesteld zou worden God, het Land en Rottevalle, stelde zich de Synode achter de kandidaat, waarmee de strijd beslist was aleer er nauwelijks was gestreden. ‘Rottevalle’, zoals Piebema dus eerst genoemd werd, verraste zijn volk - bij deze verrassing zou het gedurende zijn hele gezegende regering blijven - door Gods Raadsbesluit, althans tenminste de leuze, te wijzigen. Hij nam bij zijn kroning de naam Oranje aan, zodat alles opeens veel gemakkelijker in het gehoor lag. De vlag werd een oranje dundoek, met daarin een wit Saksisch paard uitgespaard.Ga naar voetnoot1) In het Bisdom Nijmegen stond, zoals duidelijk zal zijn, van het begin af vast, wie de heerser werd. In de Raden-Republiek Holland merkten de burgers weldra dat hun regering uit een zevenmanschap bestond, dat zich het Centrale Comité noemde en zich in Amsterdam vestigde. Zeeland koos zich een professor van de Erasmus Universiteit (die, gelegen als zij was in Rotterdam-Zuid, bij het graafschap Zeeland behoorde) tot graaf. De man werd gekozen om zijn vriendelijke uiterlijk, zijn witte haar en zijn ethische stemgeluid, maar het volk zou spoedig | |
[pagina 601]
| |
voelen hoezeer het zich vergist had. Graaf Evert van Charlois was op ethische wijze zo aggressief en in zijn bescheiden vriendelijkheid dermate ijdel, dat hij zijn onderzaten in grote ellende zou storten. Zo was de situatie toen.... Hier eindigt de bladzijde helaas. | |
Meine Liebe zu diesem BerufEen gesprek dat een journalist heeft met een majoor van het nieuwe leger van Bonn. Een nieuwe soldaat is hij niet, antwoordt hij blijmoedig op de gestelde vragen, hij heeft in 1926 eindexamen gedaan en ging de volgende dag, noch mit dem schweren Kopf der Prüfungsfeier, door de kazernepoort. Een ander beroep had hij nooit gehad en kon hij zich voor zichzelf ook niet voorstellen. Hij stamt namelijk uit een oude ‘Soldatenfamilie’, vandaar seine Liebe zu diesem Beruf. Voor iemand uit een oude soldatenfamilie komt alleen een beroep in aanmerking waarbij je meestal in de frisse lucht bent. Na de oorlog en na zijn krijgsgevangenschap (de lieden uit de oude soldatenfamilies sneuvelen aanzienlijk minder gauw dan de boerenjongens en de kantoorbedienden die ze, als het er opaan komt, het vuile werk laten opknappen) wil hij met zijn gezin naar Zuid-Amerika, maar dan hoort hij dat Bonn weer een leger krijgt, dus die emigratie is niet nodig. Hij kan zijn leven tòch nog in een rijbroek, in de frisse lucht, een flink eind boven boerenlummels en op kosten vàn die boerenlummels, in zijn geliefde Heimat slijten. Hoe komt het, vragen de journalisten met voorzichtige ironie, dat die jeugd zo weinig voor de militaire dienst voelt, die zo geheel en al het leven van de majoor uitmaakt? Luiheid! zegt de majoor. En lafheid, om zich die Hammelbeine langziehen zu lassen! |
|