De Nieuwe Stem. Jaargang 11(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 591] [p. 591] T.W.L. Scheltema Verzen Gedichten: ogenblikken Van zóo'n verheviging Des levens, dat ze flikkren Of onze ziel verging. Indien niet zo geboren, Gevallen op 't papier Dan was het vers verloren Voordat het viel. De woorden komen zuiver Uit diepten, onbewust, Een vuurgloed, die niet blust Dan in een heil'ge huiver. 8 januari 1954. [pagina 592] [p. 592] Hier zit ik Hier zit ik, middeleeuwse clerc Maar alles op te schrijven Terwijl ik in de groene kerk Uren lang mag verblijven. Insecten geven mij een prik Beproevend mijn bloedwarme ik Vogels verschaffen mij muziek Voor mijn gebrekkige lyriek. En bomen wuiven koelte aan Dat 'k niet verschroeiend zal vergaan Bloemen asemen wierookgeur En voor het altaarkleed de kleur. Wie onder rijke zakenmensen Kan zich een beter leven wensen? 19 juni 1954. [pagina 593] [p. 593] Vogelbezoek Het hele schouwspel van de bonte vogelschaar Is weer vanmorgen langs mij heen getrokken Elk hunner bood geluk dat werd aanvaard. De winterkoning kwam reeds vroeg zich vergewissen Of 't veilig hangend huis waarin zijn kroost Zich wiegelend en hongrig groeien zag Nog aan de boom hing tussen 't groene loof, Zong zijn bevinding uit in 't schetterlied Dat altijd blijde stemt ondanks herhaling. De lijster, bruine rug en spikkelborst, Kwam toen met korte rukken van zijn lichaam En hippend trippen van zijn slanke poten Zijn deel van 't uitgestrooide brood verorbren, Ook onderweg een regenworm verschalkend Die zich, zacht trillend, nauwlijks zichtbaar De hongerige vogel openbaarde. Het echtpaar van de rode kardinalen Beide met prachtige kuiven uitgedost, Hij, één rode schittering, zij bescheidener Van kleur, zich in 't struweel verschuilend, Streek toen ook neer op het verlokkend voedsel. Was er ook niet de drieste grijze vogel Met kralenogen steeds spiedend in 't ronde Wiens naam, om zijn geluid, duidlijk ontleend Aan dat der kat, omdat hij mauwen kan, Reeds vroeg van de partij, enkle seconden Snel pikkend, gretig te verslinden? De rode lijster, schuw wat, met zijn zwarte kop Gedroeg bedeesder zich zijn aandeel niet te missen. De draaihals, schaterlachend, bleef onzichtbaar. Toch zou 'k zijn spotgeluid niet gaarne derven. Zelfs zijn de blauwe gaaien wellekom Ondanks hun slechte naam als nestenrovers En zo verliep de helderblauwe morgen Onder de groene koepel van de bomen Slechts zelden door straatrumoer geschonden. 2 juli 1954. Vorige Volgende