De Nieuwe Stem. Jaargang 11(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 579] [p. 579] Guus Valleide Verzen I Mijn hand is het bekneld zijn zo gewoon dat hij niet meer verlangen kan als een vogel omhoog te slaan in de middag en de uiterste zoom van de vrijheid 's nachts te beslapen Mijn voeten, vrouwen met een verleden, praten met gedempte stemmen en gebaren als zachte schetsen over de voordelen van het definitieve De mond die aan de vorm van een bonbon denkt, aan de droogte van het jaargetijde en schaduw zoent die mond noem ik de mijne Soms, een uitgestorven strand bewandelend, waar de duinen genieten de zee slaapt met de maan als een blonde pluk in zijn oksel word ik opeens mijn hart gewaar Gedachten stuiven voor mij uit vage veelzijdige rendieren, aan de einder schuldig omziend voor zij ontrouw worden aan mijn handen mijn vastgebonden lippen en mijn voet en overlopen naar mijn bloed [pagina 580] [p. 580] II Dit is ons levende psalmboek (wijzend op de groene papegaai) hij teert op wijsheid hij drinkt veel jenever en heeft 's nachts dromen met kalkwitte veertjes mijn droom is een kleur die enkel in de tropen bloeit en dan nog zelden of om met een jonge danser eén avond lang te wiegelen op de punt van een schoen jansje in een hollands drama sloeg haar schort voor haar gezicht ik sla mijn gezicht voor mijn schort ik ben een wolf ik slaap en eet en sluip laat voor een venster Vorige Volgende