Amsterdam, 28 mei 1956
Zeer waarde heer Huysmans,
Zoëven heb ik door de radio - en helaas dus slechts uit de verte - de hulde gevolgd U ter gelegenheid van Uw 85ste verjaardag gebracht.
Na dat vele kan deze enkele stem slechts ijl klinken, maar ik zou desondanks toch niet willen, dat de mijne in dat koor ontbrak.
Ik zou het vooral daarom niet willen, omdat ik een accent wilde leggen op een feit dat in de radio-uitzending ten onrechte m.i. ontbroken heeft en waarop gij alleen in Uw dankwoord hebt gezinspeeld, dat is op Uw jongste stappen die bedoelden de breuk in de arbeidersbeweging, in 1914 ontstaan, te helen. Ik vrees dat, zoals de zaken nu staan, die beoogde verzoening een illusie zal blijken - ik vrees dat de bestaande socialistische partijen in het Westen inmiddels te diep in de burgerlijke maatschappij verankerd geraakt zijn - neem b.v. Mollet en Algerië - om zelfs nog te begrijpen wat het socialisme vóór 1914 voor ogen stond. Maar ik ben anderzijds te zeer historicus om niet te weten dat de uitdrukking ‘zoals de zaken nu staan’ wel degelijk betekent dat zij straks zo niet anders zullen, dan toch kunnen staan.
En in elk geval doet dit niets af aan mijn bewondering voor Uw verziendheid van blik en wijdheid van geest, verziendheid en wijdheid altijd al zeldzaam, maar dubbel zeldzaam, ja misschien wel nooit voorgekomen bij iemand van Uw leeftijd.
Vandaar mijn oprechte wens dat gij nog lang gespaard moge blijven voor dat wat in diepste kern Uw strijd altijd gegolden heeft, - de vrede. De vrede, die, zoals gij het zelf in Uw slotwoord zo juist hebt gezegd, daarom zo begerenswaard is, omdat hij en hij alleen een ieder de mogelijkheid van ontplooiing zijner gaven kan bieden.
Met nog eens mijn gelukwensen en hartelijke groeten,
gaarne Uw
J. ROMEIN.