De Nieuwe Stem. Jaargang 11
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
U Win Tin
| |
[pagina 528]
| |
ontwikkeling doorgemaakt. Het heeft een hoge prijs betaald voor zijn nieuwverworven onafhankelijkheid: in de eerste jaren van zijn bestaan is het land bijna te gronde gegaan aan een burgeroorlog en tegelijkertijd heeft het ook de aanvallen moeten doorstaan, van een agressieve buitenlandse macht - de Kwomintang-troepen van nationalistisch China. Het heeft alles grote inspanning gekost, doch ondanks dat zijn toch de politieke, economische en sociale toestanden in voldoende mate vernieuwd en verbeterd. Burma's strijd tegen alle ontbindende krachten, zowel interne als externe, was zeer gevarieerd gedurende deze acht jaar.
Toen op het politieke toneel het gordijn opgetrokken werd, op 4 januari 1948, stond het land als een hechte eenheid achter de Anti Fascist People's Freedom League (AFPFL)Ga naar eind1), geïnspireerd, gesticht, georganiseerd en verstevigd door Aung San en zijn medewerkers, die later vermoord werden door een leider van een rechtse groepering. Als eerste dissonant deed zich een communistische opstand voor, toen de republiek nog slechts drie maanden oud was - op 27 maart 1948. Als voorspel tot de gewapende opstand zette de White Flag Communist PartyGa naar eind2) in januari door het gehele land een krachtige campagne in tot massale omwenteling. Het centrale comité van de Communistische Partij concentreerde zich intussen op de arbeiders in Rangoon, door wier toedoen de AFPFL-regering aan de macht was gekomen. Het door de communistische partij gesteunde All-Burma Trade Union Congress, dat enige invloed had bij de vakbeweging in Rangoon, slaagde er dan ook in, stakingen teweeg te brengen bij de Burma Oil CompanyGa naar eind3), bij houtzagerijen en scheepswerven. Intussen nam in februari een communistische afvaardiging onder leiding van Thakin Than Tun deel aan de Zuidoostaziatische Conferentie van Democratische Jongeren in New Delhi, en werd in Calcutta het Al-Indiase Communistische Congres bijgewoond door een Burmese delegatie; naar verluidt hielden de leden van deze laatste geheime samenkomsten met leden van de Indiase communistische partij, die hun moed en vastberadenheid inspraken voor het onmiddellijk ten uitvoer brengen van het revolutionaire programma na hun terugkeer in Burma. In die tijd werd ook de Pyinmana Conferentie gehouden, bijgewoond door ongeveer vijf en zeventig duizend boeren. De leiders der Communistische Partij en buitenlandse waarnemers, zoals correspondenten en Indiase communisten, waren daarvan diep onder de indruk. | |
[pagina 529]
| |
In de overheidsdiensten begon ontevredenheid te borrelen, een beroering die op een staking dreigde uit te lopen. De gehele pers begon bovendien een campagne tegen de regering en tegen de Socialistische Partij in het bijzonder, doordat leden van deze partij drie Burmese dagbladen, die een socialistische leider van immoreel optreden hadden beschuldigd, uitgeschakeld hadden. De AFPFL-regering was zich goed bewust van deze kritieke situatie en probeerde daarom tot een vergelijk te komen. Zij ontvouwde haar programma voor de Communistische Partij, maar die wilde daar niet van horen. Zij kon zich dit ook permitteren na de krachtige aanmoediging van de Pyinmana Conferentie, waar gebleken was dat het volk achter haar stond, terwijl tevens duidelijk was dat zij aanhangers kon werven uit alle klassen van arbeiders en landbouwers, uit de middenstand en zelfs uit een overigens onbeduidende groep van de rijke bourgeoisie. Op 27 maart, tijdens een bijeenkomst ter herdenking van de VerzetsdagGa naar eind4), gehouden op het Bandulaplein in het hartje van Rangoon hield Thakin Than Tun een bijzonder dreigende redevoering, waarbij hij het volk openlijk aanspoorde om in opstand te komen tegen de regering. Op de avond van diezelfde dag verdween hij met zijn medewerkers en vanaf dat ogenblik maakten de communisten zich meester van dorpen, steden en districten in diverse gebieden als Pegu, Insein, Hanthawaddy, Toungoo en Sagaing. Zij beschikten in het Pyinmana gebied, dat lange tijd hun bolwerk was geweest, over vele aanhangers. Deze stootten met verrassende snelheid door in de districten Pegu, Toungoo, Myinggyan en Bassein. Aanvankelijk behaalden zij al vechtend enige successen en begonnen zij hervormingen aan te brengen in de gebieden die zij veroverden. Deze communistische opstand vormde het culminatiepunt der binnenlandse moeilijkheden. Overheidsdiensten en studenten gingen in staking, en zelfs begonnen enkele studenten en leden van het overheidspersoneel ondergronds werk te verrichten. De publieke opinie schommelde heen en weer tussen de beide partijen. In China verbeterden de communisten hun posities. Onder deze omstandigheden verwachtte men dan ook niet anders dan dat de communisten in Burma de macht in handen zouden nemen. Alsof dit alles nog niet genoeg was, ging op dat moment een afdeling van het verzetsleger uit de oorlogstijd, de People's Volunteer Organisation (PVO), ook over tot gewapende tegenstand tegen de regering. Deze PVO was opgericht door Generaal Aung San. Na VJ- | |
[pagina 530]
| |
dag zag Burma zich namelijk voor een ernstig probleem geplaatst, gelegen in de noodzaak om een leger van verzetsstrijders, die een leidende rol hadden gespeeld in het uitdrijven van de Japanners, op de juiste wijze te ontbinden. Voor het merendeel van deze mannen moest men een nieuwe bestemming vinden; teneinde hun enthousiasme in banen te leiden die de zaak van het land ten goede zouden komen, hevelde Aung San de troepen over naar de voor dit doel nieuw opgerichte PVO, en zo was er in praktisch alle kleine en grote steden een afdeling van deze organisatie te vinden. Na verloop van enige tijd begonnen zich hier tekenen van bandeloosheid te vertonen. Hun gerichtheid schommelde heen en weer al naar gelang de politieke atmosfeer. Er ontstond rivaliteit tussen twee groepen, de ene socialistisch en de andere communistisch, zoals ook de rivaliteit tussen beide partijen in de AFPFL zeer duidelijk aan de dag trad. Even voordat de communisten ondergronds begonnen te werken traden PVO-leden op als bemiddelaars tussen hen en de AFPFL. In mei 1948 boden zij bemiddeling aan, vastgelegd in een plan aangeduid als ‘Linkse eenheid’. Dit programma was opgesteld in samenwerking met socialisten en die communisten, die tegenstanders waren van gewapend verzet. Het werd openbaar gemaakt door Eerste Minister U Nu in zijn hoedanigheid van President van de AFPFL. Maar kort daarop publiceerde de PVO zelf een tegenprogramma met een voorbehoud, dat eenheid van de linkervleugel niet bereikt kon worden zonder deelname van zowel Red als White Flag communisten, die in feite in een strijd tegen de regering gewikkeld waren. De AFPFL weigerde ronduit om dat voorbehoud in overweging te nemen. Daarna begon het ondergrondse verzet van de PVO. Temidden van deze strijd ontstond er in het leger, waar sinds het moment dat het gevormd was een tendentie tot partisanenactiviteit binnengeslopen was, een stemming van weifeling. En zo kon het dan ook gebeuren dat in augustus 1948, vlak nadat de PVO-leden tot verzet waren overgegaan, twee bataljons van de Burma Rifles begonnen te muiten. Tegen die tijd, in een dergelijke chaotische situatie, werd het bovendien duidelijk dat de regering nog een oplossing zou moeten vinden voor het probleem van de Karen National Defence Organisation (KNDO), die in een snel tempo een reële bedreiging begon te worden. De Centrale Organisatie van de Karens was na de tweede wereldoorlog gevormd. Zij werd beheerst door nationalisten en grootgrondbezitters. | |
[pagina 531]
| |
Tijdens de dagen van politieke opstandigheid tegen de Britse heerschappij had deze organisatie zich voorstander betoond van een dominionstatus. Zij had de algemene verkiezingen voor de constituerende vergadering in 1947 geboycot en enige tijd daarna de KNDO opgericht. Omstreeks augustus 1948 begon zij een opstand die enorme afmetingen aannam, en een nieuwe moeilijkheid vormde die alle problemen van de regering, reeds verstrikt in een warnet van zorgen, overschaduwde. De eerste Europeanen die in Burma kwamen hebben geconstateerd dat de Karens verlegen en bescheiden zijn en dat ze voortdurend in vrees leefden voor de Burmese overheersers. Velen van hen zijn in de vorige eeuw overgegaan tot het Christendom en wel tot de American Baptist Mission Church. De meeste Karenleiders die in opstand kwamen tegen de centrale regering waren afkomstig van het bij de Universiteit van Rangoon aangesloten Judson College, waar zij, onder het bestuur van Christelijke zendelingen, gedurende hun gehele studietijd afgezonderd van de overige Burmezen, geleefd hadden. Over het algemeen zijn de Karens het meest westers georiënteerd. Omdat ze Christenen zijn, voelen zij zich eenzaam temidden van een volk dat een andere cultuur en een ander geloof heeft. En niet alleen van de overige Burmezen verschillen zij, maar ook van de Buddhistische Karens, die in ontwikkeling bij hen ten achter staan en niet actief deelnemen in het politieke en sociale leven. Karenvrouwen zijn de beste verpleegsters en vroedvrouwen en voor de oorlog behoorde dan ook het merendeel van het verplegend personeel in de overheidsziekenhuizen tot de Karens. De mannelijke Karens namen voor de oorlog, evenals de Chins en Kachins, veelal dienst in het Britse leger en waren daar de beste soldaten. Op sociaal en politiek gebied waren zij dus de andere minderheden ver vooruit. Voor de oorlog kregen zij het grootste aantal zetels die gereserveerd waren voor de diverse bevolkingsgroepen in het Huis van Afgevaardigden. Bovendien waren de Karenleiders merendeels landheren die het gevaar voelden aankomen van nationalisatie van de grond door de Socialistische regering. Daarbij kwam dat er een wrok ontstaan was doordat Christelijke Karens tijdens de Japanse bezetting wreed behandeld waren door een aantal kortzichtige, opgewonden leden van de Burmese vrijheidslegers, die hen beschuldigd hadden van pro-Britse gezindheid. De Burmese leiders beseften inmiddels dat het vestigen van normale betrekkingen tussen Burmezen en Karens van overwegend belang | |
[pagina 532]
| |
was voor de strijd tegen de Japanse overheersing. Om dit te bereiken hebben mannen als Aung San en Thakin Than Tun zich veel moeite getroost, maar sommige Karens, met de ondervonden wreedheden nog vers in het geheugen, bleven wrokken. Tenslotte was er het groeiende nationale bewustzijn, dat in Burma door de tweede wereldoorlog aangewakkerd werd. Bij de Karens veroorzaakte dit een vurig verlangen naar een eigen afzonderlijke staat. Bij hun streven zagen zij echter over het hoofd, dat in de meeste districten waar zij een meerderheid hadden, ook Burmezen gevestigd waren. Een andere factor was nog, dat de Jeugdorganisatie der Karens afwijkende inzichten was toegedaan. Ook deze organisatie was ontstaan onder leiding van Aung San, een man die verdraagzaam was ten opzichte van alle groepen der bevolking en die respect had voor de Karen jongeren, die, verzameld in de genoemde jeugdorganisatie, schouder aan schouder met de overige Burmezen tegen de Japanners gevochten hadden. De organisatie begaf zich ook op politiek terrein en verkreeg na de oorlog een aanzienlijke invloed. Zij vereenzelvigde zich met de Centrale Organisatie van de Karens. Toen deze laatste echter de algemene verkiezingen voor de Constituerende Vergadering boycotte en zich voorstander betoonde van een dominionstatus, scheidde de Jeugd-organisatie zich af, hoewel ze niet voor een algehele gelijkstelling was van de Karens en de Burmezen en wel de noodzaak inzag van een aparte Karen staat. Maar in tegenstelling tot de Centrale Organisatie was men zich ervan bewust dat een Karen staat alleen gevormd kon worden door het samenvoegen van die gebieden waar de Karens de meerderheid hadden, en geloofde men dat welke vorm men zich van deze aparte Staat ook voorstelde, het toch geografisch niet mogelijk zou zijn onafhankelijk te zijn van de Unie van Burma en dat een bestaansvorm binnen de Unie wederzijds tot voordeel zou strekken. En zo waren er dus twee groepen, waarvan de een loyale steun verleende aan de regering en de ander rebelleerde en vastbesloten was zich van de Unie van Burma af te scheiden en op die manier een aparte staat te vormen. De regering besloot nu, af te wijken van de grondwet en stelde in 1948 een commissie in tot onderzoek naar regionale autonomie. Als resultaat van dit onderzoek werd in 1952 de Wet op de Karenstaat aangenomen en kwam twee jaar later deze staat tot stand. Heden ten dage echter zijn nog steeds diverse groepen Karens in opstand. (Slot volgt) |
|