De Nieuwe Stem. Jaargang 11(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 525] [p. 525] Cristiaan Herbers [Gedichten] Ach, dat het was gebleven Een magisch droomsymbool: Een rozig schelpezweven Met zilvrig aureool. Toen ik mij zelf verzaakte In doffe tweezaamheid, Stond het daar plots als naakte, Morbide menslijkheid. Had het niet kunnen blijven Mijn zwevend wel en wee; Een rythmisch stuwend drijven In mijn inktvissenzee? [Aanschouw het lichaam] Aanschouw het lichaam, star en uitgeteerd, In 't witte laken van het koude bed. De grote dood, die genadeloos regeert, Heeft heel de kamer overhoop gezet. En waar hij greep met zijn fatale hand, Daar vielen alle dingen uit elkaar, Volkomen zinloos en uit elk verband: Een geldtas, water, pillen, band en schaar. Zelfs op het schilderijtje aan 't behang, Met scheepjes, water en een bleke maan, Is d'horizon zo eindloos diep en lang, Dat achter hem geen ding meer kan bestaan. [pagina 526] [p. 526] [Ik weet niet hoe het gebeurde] Ik weet niet hoe het gebeurde, Dat ik een mierenhoop Plots uit elkander scheurde In mijn fatale loop. Gehurkt ben ik gaan zitten En uit de woestenij Nam ik van een mier haar witte, Hartstochtelijk gekoesterde ei. Ik wilde alleen maar eens kijken, Hoe mieren feitelijk zijn. Kan ook zo'n insect iets doen blijken Van menselijke pijn? Ik zag het met brandende ogen, Het torkelde over het mos, Liep circels, spiralen en bogen En raakte verloren in 't bos. Vorige Volgende