| |
| |
| |
Pramoedya Ananta Toer
Corruptie (II)
De ervaringen van de laatste tijd holden mij innerlijk uit. En als remedie daartegen klokte de drank fles na fles snel door het keelgat. Nooit had ik vroeger de drank aangeraakt - vroeger, in de schoot van mijn gezin, temidden van vrouw en kinderen.
In de avonden wanneer het hart zich zo verlaten voelde en ik het huis niet uit durfde zat ik niet zelden uren te peinzen en te roken in de salon. Dit was ik nu, temidden van mijn overvloed en rijkdom, dat was ik, bewust van mijn komende val. Dit was ik, gedoemd om een zwerver te zijn van gevoel tot gevoel, van angst tot angst. En ook dit was ik, elk ogenblik bereid die roep die ik inwendig hoorde te volgen. Dat was ik.
Met een wrevelig gevoel liep ik naar mijn plymouth. Even later knersten de wielen over het grint en verdween de wagen in het verkeer. Plotseling vroeg de chauffeur voor mij, zo onbeleefd als het maar kon: Van wie is deze wagen eigenlijk, pak?
Jij ook al, mopperde ik.
Ik ging vroeger prat op het bezit van een wagen. Het was nu voor het eerst dat ik er niet voor uit durfde te komen. Ik antwoordde dan ook: Van de dienst natuurlijk.
Dat dacht ik ook al, zei hij kalm, het moet wel een dienstauto zijn. Hij gaf gas en de auto vloog over de weg die tamelijk breed was. De woorden die zo berustend uitgesproken waren bedroefden mij ten zeerste. Hij had nog nooit eerder naar de bezitter van de auto gevraagd die hij chaufferen moest. Zijn vraag was een onderdeel van het geheel der afgelopen gebeurtenissen.
Waar gaan we heen, pak? vroeg hij. Zijn stem klonk lusteloos. Ik begreep niet waarom hij vandaag zo anders deed. Ik boog me naar hem toe en fluisterde op even flauwe toon: Rechts-af.
Het vermoeden kwam maar al te gerede bij me op dat hij onder een hoedje speelde met de andere beambten. En als dat zo was dan was hij een goede informatiebron die veel zou kunnen vertellen over het nieuwe leven dat ik leidde, mijn huis, mijn nieuwe vrouw, mijn relaties, mijn overspeligheid - kortom, alles. Wanneer ik er de moed toe bezeten had, had ik hem zeker op het hoofd geslagen zodat wij ergens tegen op waren gereden en als verkeersslachtoffers waren omgekomen. Maar een dergelijke moed bezat ik niet. En wat ik vroeger als moed
| |
| |
had beschouwd was niets anders geweest dan de hartstocht die zich door niets meer liet weerhouden. Dit inzicht deed me nog beter begrijpen dat ik eigenlijk alleen maar een pakhuis vol begeerten was. Ik had mezelf graag getroost met de idee dat ik in de grond beter dan andere misdadigers was, dan de moordenaars of verraders, ja tijdens de bezetting had ik zelfs nooit meegewerkt om de terugkeer van het Nederlandse gezag te vergemakkelijken. Maar een dergelijke troost gaf geen blijvende gemoedsrust, naar ik vaak genoeg had ondervonden niet langer dan vijf minuten tot een dag.
Elke dag moest ik de meest doeltreffende maatregelen nemen om de ineenstorting uit te stellen. En deze keer kon men mij met een groots gebaar een bankbiljet van 250 rupiah uit de enveloppe zien halen en het de chauffeur, vlak naast zijn oor, toesteken.
Hier, pak aan. Om rijst te kopen voor thuis, zei ik.
Hij vatte het met de rechterhand aan, bekeek het even en stopte het een moment later in zijn zak. Dank U wel, zei hij. Mijn vrouw zal blij zijn met zo'n geschenk net zo groot als mijn salaris. Heel veel dank, pak.
Ik wierp mij diep achterover in de kussens. Wat was het heerlijk om een grote auto te hebben en ook nog in staat te zijn een chauffeur te betalen. Zo'n mooie wagen, zo vol staatsie, zo rustig, zacht en wiegelend - als in een droom. Ik sloot de ogen. Ik durfde het verkeer niet gade te slaan, terwijl twee, drie maanden terug, hetzelfde verkeer mijn voortdurende aandacht had omdat ik weten wilde wie mij alzo zagen.
Mijn hersens werkten weer. Ik moest achter de gedachten van deze verd... chauffeur zien te komen.
Wat zeggen ze over me? vroeg ik terwijl ik me naar hem overboog.
Over U?
Ja, zei ik aanmoedigend.
Wie bedoelt U?
Wie dan ook.
De mensen op kantoor?
Ja, de mensen op kantoor.
Hm, ach, niets pak, ik heb er nooit iets van gehoord.
Dat antwoord versterkte mijn vermoedens dat hij werkelijk iets van me wist.
Ik zou hen eigenlijk beter kunnen behandelen, zei ik daarop, maar zij begrijpen mijn goede bedoelingen niet.
Hm.
| |
| |
Wat zeggen ze over mij persoonlijk? vroeg ik opnieuw.
Hij bleef mij het antwoord geruime tijd schuldig. De onzekerheid waarin hij verkeerde was hem aan te zien. Hij voelde zich in het nauw gedrongen. Om zijn gevoel van kleinheid te vervolmaken herhaalde ik mijn gul gebaar. Ditmaal was het met een bedrag van vijfhonderd.
Denken ze dat ik corrupt ben?
Ik weet het niet, pak.
Ik weet dat jij van die valse vermoedens een heleboel afweet.
Heus, ik weet niets, pak.
Ik zal jou niets doen. Vertel jij maar over wat je gehoord hebt. Dat is alles. Spreek maar recht uit.
Hij wilde echter maar niet loskomen. Voor een restaurant liet ik hem stoppen. Ik nodigde hem tot een gezamenlijke maaltijd. En toen de bestelling kwam, begonnen we te eten. Hij at onwennig en verlegen, maar ik nam een zo vriendelijk mogelijke houding aan zodat zijn tegenzin tenslotte afnam.
Wat zeggen ze over mij? vroeg ik opnieuw nadat hij zijn portie had verorberd. Hij glimlachte, het hoofd gebogen houdend en begon toen langzaam: U wordt werkelijk van corruptie verdacht.
Wat voor bewijzen voeren zij daarvoor aan?
Het huis in Bogor, zeggen ze. De auto. De relatie met vreemde bedrijven. En het leven op grote voet en zo royaal.
Nu was er een aanleiding om met de goedkope verdediging die ik zolang voorbereid had voor de dag te komen. Ik liet eerst een zelfverzekerde lach horen en zei daarna:
Ze zijn nogal makkelijk met hun beschuldigingen van corruptie. Soms hoeft een oppasser maar een ring te kopen om hun te doen denken dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Mijn buurman - een mandoer - liet bij de besnijdenis van zijn zoontje een dansgezelschap optreden. Er waren heel veel gasten en de volgende dag al kon men dergelijke verdachtmakingen te horen krijgen.
Ja, het is vandaag de dag inderdaad een tijd van verdachtmakingen, beaamde de chauffeur. En ik voelde me iets verlicht.
En wat mij aangaat... Als de mensen wisten hoe het met mijn ouders gesteld was...
Ik wachtte op een vraag van hem, maar die deed hij niet. Ik was wel gedwongen verder te spreken.
Mijn ouders waren rijk, ze bezaten kalkbranderijen en tegelfabrieken in Djokja en Gunung Kidul. En mijn grootvader... Ik wachtte weer op een vraag, die maar niet kwam. Weet je wat hij was?
| |
| |
Natuurlijk niet, pak.
Hij was een rijke tani in Purwokerto.
In Purwokerto zijn inderdaad veel rijk tani's.
Tweehonderd hectare sawahs had hij.
O.
De mensen hebben het mis wanneer zij mij van corruptie beschuldigen.
Natuurlijk hebben ze het mis.
Nu was het mijn beurt om vragen te stellen en zo'n goede gelegenheid als zich nu voordeed zou ik niet zomaar voorbij laten gaan.
Wat zullen ze tegen me doen?
Ze willen een onderzoek instellen.
Ik begrijp het nu. Dus jij doet daar ook aan mee?
Hm, hm. Ik wist eigenlijk niets, pak. Ik was bang voor ze en dus...
Het heeft geen zin! Ik lachte verachtelijk. Zij denken dat ik corrupt ben! Ik liet opnieuw mijn verachtelijk lachje horen.
De chauffeur veegde zijn mond af. Hij wist niet meer waar hij zijn ogen laten moest.
En ik bleef in de aanval: Het heeft geen zin om mijn gangen na te gaan. En hoe is het met jou?
Hoezo, pak?
Verdenk jij mij ook?
Hij begon te stotteren, slikte haastig zijn speeksel in, gluurde even van onder zijn wenkbrauwen naar me terwijl hij het hoofd gebogen bleef houden.
Neen, pak, neen. Heus niet.
Zij hoeven in feite niet met beschuldigingen te werken. Zij kunnen naar de politie gaan en mij aangeven. Dat zou gemakkelijker zijn, snauwde ik. Ik was er zeker van dat mijn gessnauw de ongerijmde verdenkingen zou doen verdwijnen. Zij zouden de moed niet hebben met een aanklacht bij de politie te komen omdat zij zelf het contact met de politie en de overlast die er het gevolg van zou zijn vreesden. Zouden ze er echter, ondanks alles, toch toe overgaan, dan was het met me gedaan. Ik bemerkte dat de chauffeur in mijn eerlijkheid begon te gegeloven.
Ze mogen het geld in de kas nagaan en wat verdwenen is zou ik dan gebruikt kunnen hebben. Maar zo zal het niet zijn, chauffeur, niet ik houd de kas, maar de kassier. En wanneer er gefraudeerd mocht zijn, kan slechts de kassier het gedaan hebben.
De chauffeur keek me aan. Toen sprak hij: Pak, wanneer ik zoveel geld had geërfd, zou ik niet meer werken.
| |
| |
Ik schrok in het begin wel van zijn gezegde. Toen ik echter begreep dat hij over zichzelf sprak en helemaal niet over mij, repliceerde ik met: Chauffeur, chauffeur - je weet immers ook wel dat rijkdom maar weinig nut heeft zonder positie. Dat is nu werkelijk iets dat ik van mijn ouders heb geleerd. Omdat deze les mij tot een overtuiging is geworden - wel, is dat de reden dat ik ambtenaar ben geworden.
Hij knikte, vol eerbied, schaamte en vrees tegelijk. Mijn welslagen bemerkende voelde ik me opgelucht.
Morgen zou hij over mijn goedheid vertellen, overmorgen zou hij de waarheid van de verdenkingen die zijn kameraden koesterden betwijfelen en de dag daarop zou hij mij verdedigen.
Maar voor mij tekenden de dagen die komen gingen, de wankele, zich steeds duidelijker af. Het kon niet.
Men kan werkelijk niet van zichzelf vergen dat men met een reeks leugens de macht bestrijdt van de feiten. Op dit ogenblik wist men de feiten nog niet, de werkelijkheid die mijn leven was, mijn hele leven van tegenwoordig.
Ik zou zo nu en dan graag bij je thuis komen.
Hij keek verheugd. Ik begreep dat het een eer was voor zijn familie.
Wanneer u dat wilt, graag. Wanneer komt U?
Morgen of overmorgen. Zodra ik tijd heb zal ik het je berichten.
Ik keek op mijn horloge. Het bleek dat ik voor de club der overspelers een paar minuten over tijd was. Maar dat kon enige uren uitstel lijden, dacht ik. In dergelijke situaties is er altijd een tijd van wachten en een tijd van laten wachten. Nu moest eerst de chauffeur bezig worden gehouden. Chauffeurs waren wel de ergste wezens die men zich denken kan. Zij waren de oorzaak van elke val die de groten maakten. Hij zou ook de oorzaak van de mijne kunnen zijn. Ach, hoe ik mij ook wenden of keren mocht, de wereld werd hoe langer hoe enger. De benen van de schaar die mij in tweeën zou knippen kwamen voortdurend dichter bij elkaar. Het beste zou zijn meteen een villa te kopen op de Puntjak. De administratie van de grond was daar in andere handen en men kon er niet bespionneerd worden. In Djakarta een zaak opzetten. De wagen zou de afstand van de Puntjak tot Djakarta verkleinen. En de mensen zouden het spoor bijster worden. Of, ik kon tuin en sawahs kopen. Ze door mensen uit de desa laten bewerken tegen de helft van de oogst, en de zaak was voor elkaar.
In de auto nam mijn onrust nog toe. Vroeger zou ik als ik er de macht toe gehad had, het publiek gedwongen hebben naar mij te kijken in mijn nieuwe auto. Nu bestierf ik het van angst dat de men- | |
| |
sen zouden weten dat dit mijn eigen wagen was. Vroeger had ik er plezier in wanneer ik oude vrienden tegenkwam, nu was het tegendeel waar. Ook zij waren mogelijke informatiebronnen. Wanneer ik over een gewapende macht beschikt had, zou ik ze een voor een hebben moeten doden wilde ik dat niemand ter wereld meer zou kunnen getuigen van mijn afkomst. Ach, zoveel mensen waren mij plotseling vijanden geworden. Het was alsof duizenden al mijn gedragingen bespiedden. En misschien werd ik al, zonder dat ik het wist, waarheen ik me ook begaf, gevolgd door politiespionnen of bandieten. Ik voelde me hoe langer hoe meer als een kind dat zijn uiterste best doet zijn rapport onder de ogen van zijn ouders vandaan te houden. Maar tenslotte herinneren de ouders het zich en vragen er naar.
Toen de auto gestart werd keek iemand naar binnen. Ik schrok geweldig, vooral toen hij zijn mond opendeed: Ha, een auto heb je dus ook al nu. Hm, een grote heer zo te zien.
Als ik me niet geschaamd had, had ik de chauffeur het bevel toegeschreeuwd zo snel mogelijk gas te geven. Maar de man aan het autoraam was een vriend van vroeger, een paar jaar geleden. Ook van hem hing mijn welzijn af. En ik wilde met ziektekiemen niets te maken hebben. Dus: Neem me niet kwalijk maar ik heb geen tijd, zei ik. En de auto ronkte verder.
Dit was mijn benauwde wereld. Dit mijn hart dat voortdurend beefde van angst en wantrouwen. Waarom moest ik steeds in angst en wantrouwen leven? Vroeger, toen ik nog op school zat zei de onderwijzer altijd dat de mens geboren was om gelukkig te zijn. Ach ja, was dit geluk? Was dit het?
Ik keek door de achterruit. Mijn vroegere kameraad keek mij nog altijd na met een gezicht dat niets uitdrukte. Misschien was hij wel geschrokken. Wat was dat? Ik durfde bijna niet meer te kijken. Daar liep mijn vrouw met mijn vier kinderen. Ja, ze zagen er inderdaad armoediger dan vroeger uit. Maar zij beefden niet, zoals ik nu. Zij bezaten het goed van de eenvoud des harten. Zij waren niet het slachtoffer van hun eigen hartstochten. En mijn hartstocht - die zweeg pas onder dwang. Ik was slechts een zwakke slaaf die hem onderdanig was. Mettertijd voelde ik dit steeds sterker. Het zuivere gevoel van een ouder tegenover zijn kinderen kon niet bedrogen worden met de door hem verkregen grootheid. Ach, het was niet dat ik ze niet erkennen wilde als mijn kinderen - niet dat ik ze niet kennen wilde - niet dat ik hun onderhoud niet betalen wilde, maar hoe moest ik dat alles aanleggen? Op welke manier? Ik keek nogmaals naar mijn vrouw en mijn
| |
| |
vier kinderen. Ze kwamen mij voor als andere wezens, die niets met de wereld te maken hadden, met hartstocht en met andere begeerten. En toen zij achter de stenen huizen verdwenen die langs de hele weg stonden, kon ik weten dat de weg terug nog open lag voor me, maar dat ik alleen de moed miste om terug te keren. Ik durfde niet! Durfde niet. En hoe langer het duurde hoe minder ik durven zou. Hoe ouder ik werd hoe laffer ik me tegenover de werkelijkheid gedroeg en hoe minder geneigd deze te aanvaarden als mijn onvervreemdbaar bezit. Ik wist steeds minder waar ik eigenlijk thuishoorde in deze maatschappij. En welke waarde heeft een mens nog die geen banden meer heeft met zijn maatschappij? Welke waarde heeft hij nog! En ik wist mijn eigen plaats niet. Ik, die me vroeger voortdurend bewust was van mijn menszijn, die steeds het goede had gediend, wist toen ook wel dat ik in een hoekje van de maatschappij thuishoorde, waar ik de wijsheid bezong.
Somt hoorden de mensen mijn lied, zij luisterden ernaar en beaamden het. En ik was tevreden. Tenslotte was ik vroeger niet anders dan een zanger en iedere avond volgzaam beluisterde ik de melodie, die opsteeg uit de dienst der wijsheid.
Nu was het lied verstomd. De zanger was niet tot zingen meer in staat! Hij kon het niet meer omdat hij verkozen had andere dingen te doen en zijn vermogen tot zingen was hij voor altijd kwijt, ja, het lied zelf. Ik wist het nu: terwille van het geld en de weelde had ik alles verloren. Ook de idealen van mijn ouders en hun opvoeders waren verloren gegaan! Restte slechts de mogelijkheid om een nieuwe weg in te slaan, maar hierbij stond mijn ouderdom mij in de weg. Mijn moed nam steeds meer af.
Mijn paleis verschafte mij geen innerlijke rust meer. Sutidjah, die met den dag mooier werd, ook niet. Ja, de laatste tijd was zij gewoonlijk zelfs de oorzaak van de droeve en sombere gevoelens voortkomend uit de ouderdom die als het ware steeds sneller werd beroofd van zijn kracht en vitaliteit. Vroeger kon ik het me niet voorstellen wanneer ik in een boek las dat de grond onder iemands voeten wegzonk. Ik die nu iemand was die zich aan corruptie schuldig maakte, voelde nu hoe toepasselijk de vergelijking was op mijn huidige toestand. Ook de nacht bracht het moede lichaam geen verkwikking. Al te vaak schrok ik wakker uit boze dromen en sprong dan uit bed om een glas water te drinken. Soms weigerde het lichaam alle dienst en kon ik pas na een uiterste krachtsinspanning mijn benen gebruiken. Ik keerde dan naar de wastafel terug om mijn hoofd met water af te koelen.
| |
| |
Daarna stapte ik weer in bed. En het jonge vrouwelijf naast me verergerde mijn bitterheid steeds meer.
Het vastlopen van de gedachten deed soms het verlangen opkomen om alles op te pakken en in gruizels neer te smakken. Maar ik koesterde nog hoop op mijn behoud, ik hoopte nog het genot van al mijn goederen te smaken en het gevolg was dat ik zelfs niet met een bord wierp.
Waarheen ik me ook begaf, ik had steeds een mes op zak. Ik wilde niet zomaar gevangen worden genomen en tot een schouwspel voor het publiek worden. Ik zou ook niet in staat zijn mijn eigen ondergang aan te zien. En ik was niet bereid mezelf te vernederen door een mogelijke gevangenneming.
Het was niet zelden dat ik urenlang in de salon verbleef naast de salonradio die ik zes maanden eerder voor 12.000 rupiah had gekocht. En niet zelden haalde ik de discotheek van vijfhonderd platen overhoop voor daverende krontjongmelodieën. Ach, de zangers maakten mij het hart niet jong meer nu, maar hun zielloos gezang, vlak en bleek, paste ten zeerste bij mijn huidige gemoedstoestand.
En wanneer die liederen mijn aandacht niet meer hadden, voelde ik hoezeer het bloed klopte in mijn hoofd alsof het mijn klomp hersenen, bros van ouderdom, wilde doen breken. Het draaide dan voor mijn ogen en de dure luxe-meubelen en het plafond wentelden dooreen en betwistten elkaar de gelegenheid om mij onder hun gewicht te benauwen. En wanneer het zo met me gesteld was, wierp ik mij op de sofa en zocht op de radio naar de uitzending die mij zou kunnen zeggen wat ik in een dergelijke toestand doen moest. En elke zin die doorkwam leek mij naar gebieden te willen voeren waar nog meer verwarring heerste en waar niemand ooit zekerheid verkregen had.
Op een avond - ik was al enige dagen niet op kantoor gekomen omdat ik de moed miste de berichten aan te horen over mijn mislukte overeenkomst met het bedrijf van de ex-militairen - lag ik weer op de sofa. Ik wist nog hoeveel het salon-ameublement gekost had: achttienduizend rupiah! Maar dergelijke prijzen verbaasden me niet meer. Waar kon een mens, wiens hele denken gericht was op zijn zelfbehoud, zich nog over verbazen.
Je ziet zo bleek! Ik hoorde naast me een lieve stem. Je bent zo mager en eetlust heb je niet. Mijn gedachten uitten zich vaak als zulke lieve stemmen die zich over mij bezorgd maakten. En ik glimlachte licht, ontroerd omdat er nog een deel van mijn lichaam was dat om mij gaf.
| |
| |
Je ziet zo bleek! Ik hoorde het opnieuw. Ach, het was niet de stem van mijn gedachten. En toen ik merkte hoe er iets tegen me aan kwam, richtte ik me op. Ik zag Sutidjah aan mijn zij zitten, zo dicht mogelijk tegen me aan. Ik hoorde het zoete geluid van haar welriekende adem. Ik rook haar parfum. Haar ogen stonden helder en straalden - vol jeugdig vuur. Haar boezem rees en daalde, vragend om geliefkoosd en betast te worden. Op dit ogenblik walgde ik echter van dat alles. Ach, wat zou er geen walging wekken wanneer men al van zichzelf walgde. Ik sloot de ogen.
Mevrouw Ramli was hier zoëven. Ze vroeg me mee op een reisje naar Bali. Wanneer gaan wij naar Bali? Je hebt immers je verlof nog niet gehad?
Ik herinnerde mij mijn belofte lang geleden gegeven. Wij zouden een reisje naar Bali maken wanneer er niets in de weg stond en van de buitenlucht genieten zonder ons ergens bezorgd over te maken.
Wanneer gaan we? vroeg ze nog eens.
Volgende maand, zei ik zonder nadenken.
Je schijnt er niet veel zin in te hebben. Je bent al zo moe. Je moest eigenlijk vacantie nemen. Het zal op zijn hoogst maar 10.000 kosten. Dat is niet veel, hè?
Ik schudde het hoofd. Het is inderdaad niet veel, zei ik bevestigend. Ik wilde het gesprek zo snel mogelijk beëindigen. Ik verlangde alleen te zijn vlak naast de radio. Ik verlangde van de radio te ontvangen, zoveel, dat mijn ziel er onder bedolven zou worden zonder dat ik daadwerkelijk hoefde te nemen. Ja, van deze radio.
Hoe staat het er mee? vroeg ze opnieuw. Overmorgen komt de Chinese dame weer hier om te vragen of wij die broche nog kopen zullen.
Ik bewaarde het stilzwijgen. Zij schoof haar jonge lijf nog dichter tegen me aan. En ik werd haar lichaamswarmte gewaar. Even vlamde de begeerte op, even slechts. Ik bekeek geruimte tijd van terzijde haar gezicht. Nu pas zag ik dat deze mooie vrouw, jong en in het vleien bekwaam, in werkelijkheid de reden was van het gemak waarmee mijn geestelijke weerstand was gebroken.
Maar dat is een onrechtvaardige mening, weersprak ik mezelf. Iedereen houdt er inderdaad van, juist te handelen en tracht zijn fouten af te schuiven. Ik sloot de ogen en herdacht alle bitterheid van het verleden: het was bitter maar vredig geweest en het hart werd niet geblakerd door de verleidingen die van alle kanten kwamen.
Ach, dat is niet veel. Maar 18.000.
Ja, niet veel. Maar 18.000, herhaalde ik. En ik wist niet meer te
| |
| |
zeggen, alles in stilte overwegend. Blijkbaar dacht ik echter te hard na zodat ik, zonder dat ik het me bewust was, fluisterend aan mijn lippen liet ontsnappen: Maar dat alles moet ik met mijn leven kopen.
Zij sprong van haar plaats op en ging recht voor me staan. Haar ogen flikkerden. Ik sloot mijn ogen echter en ging wat beter liggen.
Denk je dan dat ik mijn jeugd niet verkocht heb?
Ik schrok en besefte toen pas dat ik hardop had nagedacht. Neen! Het jonge leven dat voor mij stond mocht niet gekwetst worden. Ik moest haar maar blijven verwennen. Mijn ouderdom moest dan maar zijn ondergang vinden in de dienst van schoonheid en jeugd. Ik stond op. Tastte naar haar hand. Maar zij wees me af.
Het is niet dat ik je beschuldig, Tidjah, zei ik.
Waarom klonk het dan als een verwijt?
Ik dacht aan de tijd van strijd en zwoegen die achter me lag.
Neen! Je dacht beslist aan mij en het berouwt je nu.
Ze ging enige schreden achteruit en begaf zich naar de woonkamer, de deur achter zich dichtwerpend. Ach, wanneer iemand al in de grootste verwarring verkeert, kan dan nog iets die verwarring vermeerderen? Zo was het ook met mij gesteld. Ik ging wat beter liggen en verzonk opnieuw in gedachten, naar een bevredigende en minnelijke oplossing zoekend, hoewel ik voorshands wist dat ik een dergelijke oplossing onmogelijk zou kunnen vinden. Er was een begin geweest, een begin dat niet meer ongedaan kon worden gemaakt. Ik zette mijn gepeins voort. Ik voelde hoe langer hoe meer hoe leeg het leven was dat ik tot nu toe geleid had: een ouderdom zonder liefde van kind of vrouw, of van zijns gelijke. Wanneer dit leven een inhoud had, ik wist heel goed waaruit het bestond: uit leeg gesnauw, uit het streven de eigen kleinmoedigheid te verbergen, uit de hoop dat de chaos zou toenemen en dat politie en leger het daarmee te druk zouden hebben om zich met de regeringsadministratie bezig te houden, uit bedrog en vervalsing en, uit overspel omwille van de vriendschap en de lotsverbondenheid, uit sterke drank op de recepties van de bedrijven die uit mijn bevoegdheden voordeel hoopten te verkrijgen, uit een gemaakte vlotheid, een vergeefse prachtlievendheid, en - uit de slavernij onder Sutidjah, een slavernij om haar liefde te verwerven. En die liefde had ik niet gekregen omdat men een slaaf onmogelijk kan liefhebben.
Buiten vaagden zwarte wolken de sterren van de hemel. Plotseling kwam mij mijn kindertijd, sober en eerlijk, voor de geest. Ik dacht ook aan mijn ouders. Tenslotte rees het beeld op van mijn vrouw die mij trouw was gebleven in vreugde en in armoede; mijn kinderen die
| |
| |
ik achtergelaten had zonder raad, zonder levenszekerheden. Schreide ik?
Ik schrok uit mijn gedachten op. Voor mij stond mijn vrouw. Haar toorn bleek uit haar uitdagende houding. Ik veegde mijn ogen af. Het was over, ik had geschreid. Maar dat was niet erg, ik wist met zekerheid dat het de mens paste, de slachtoffers te bewenen die zijn dwaasheid had gemaakt.
Ik weet dat het je berouwt je vrouw en kinderen verlaten te hebben. Alleen om mij! Daarom zou je wel buitengewoon dom moeten zijn, als je niet begrijpen wilt dat aan al mijn wensen voldaan moet worden, of... Maar als je naar hen terug wilt, kun je gaan. Zelfs als je nu gaat heb ik er geen bezwaar tegen.
Ik zag haar lang aan in de overtuiging dat zij begrijpen zou wat ik door mijn blik te kennen wilde geven. Maar zij scheen daarvoor blind te zijn. Ik zuchtte slechts terwijl ik het hoofd schudde. Nu wist ik mijn leegheid en nu ook wist ik de hare, die zwarter was. Ik mocht gaan had ze gezegd, op dit moment zelf. Waar moest ik heen? Het huis hier was het enige dat me onder zijn dak duldde. Ik ben nog jong, had ze ook nog gezegd. Mij valt alles licht. Maar denk eraan, je mag alleen met je kleren vertrekken. De rest is mijn eigendom - zoals op de kwitanties staat.
Haar schoonheid nam werkelijk toe door haar boosheid. Ze was mooi maar hardvochtig, hebzuchtig. Ach, de zachte vrouw van enkele jaren terug, het meisje dat blij was met tweeduizend rupiah leek nu een leeuw en met de stekels van het stekelvarken erbij. En dat alles was ook al door mijn toedoen. Ik stak mijn handen in de zakken. Het was of de vrouw voor mij niet het verlegen meisje was van enkele jaren geleden maar een vreemde die openlijk met mij wilde onderhandelen over leven en jeugd. Zij was door mij gevallen. Door mij! Zij had mijn eerstgeborene kunnen zijn.
En hoe zielloos was ze mettertijd geworden!
Heb ik je ooit in de weg gestaan als je iets wilde, Tidjah?
Zij lachte schamper - een spot die speciaal voor mij was bestemd.
Al zou je me in de weg staan, het zou vergeefs zijn, zei ze.
Ik ben blij dat je zo spreken kunt.
Waarom niet?
Op zijn minst begrijp ik nu wat je al deze tijd hebt gedaan.
Wat wil je nog meer, nu je dat begrepen hebt?
Wat? Ik ben alleen maar blij dat ik het heb kunnen begrijpen.
Ik stond op en ging naar mijn bed toe. Ik wierp me neer met mijn
| |
| |
oude lijf. Ik ging op mijn zij liggen als keerde ik alles de rug toe maar het was een vergeefse poging. De hoofdpijn teisterde mij en dwong mij op te staan om wat in te nemen. Toen ik het hoofd uit het venster stak zag ik mijn auto die voorheen mijn allergrootste trots was. Hij stond daar ineengedoken als een kip die getroffen is door de vogelpest. Ik walgde van zijn aanblik. Ik sloot het venster en ging weer op bed liggen. Om het bezit van dat stuk metaal had ik mijn leven ook al opgeofferd. Ik kwam nu tot de erkenning: ik had het verloren! Verloren! Mijn vrouw en kinderen hadden gelijk. Zij hadden gelijk ofschoon zij dat gelijk niet hemelhoog verhieven en het mij niet hadden opgedrongen. En om van hun gelijk getuigenis af te leggen had ik moeten worden zoals ik nu was!
Misschien waren ook zij begonnen over mijn oneerlijke handelingen te spreken. En het zou niet lang duren of heel Djakarta zou het hebben over de wijze waarop ik mijn corruptie had bedreven. Maar neen! Mijn plan de campagne zat te goed in elkaar en zou niet ontdekt worden. Had ik een half jaar geleden niet een loterijbriefje waar de hoofdprijs op was gevallen opgekocht voor 50.000 rupiah meer? Kon dat niet worden aangewend om de beschuldiging van corruptie te weerleggen? Neen! Voorlopig wist nog niemand iets. Misschien wist de directeur van de nationale onderneming ervan, maar hij had geen bewijzen, terwijl de anderen die er weet van hadden er zelf bij betrokken waren. Waarom moest ik zo kleinmoedig zijn? Ik zong zachtjes - een lied dat mij in mijn jonge jaren na aan het hart had gelegen. Dat Sutidjah zoveel grillen had, het hinderde niet. Wat? En als ik uit dit huis weg moest? Werktuigelijk sloeg ik met de vuist op het kussen en kneep er daarna in. Even later sliep ik.
Of je het goed vindt of niet, die broche neem ik toch!
Ik schrok weer wakker. Mijn vrouw herhaalde voor mij het spelletje van haar boosheid. En ik ga uiterlijk het eind van deze maand naar Bali.
Neem die broche en ga naar Bali.
Natuurlijk! En zolang ik weg ben, mag je naar je vrouw en kinderen toe.
Ben jij mijn vrouw dan niet?
Wanneer je niet meer terugkomt, is het mij ook goed.
Ja, zei ik.
Werkelijk, hoe ouder men wordt, hoe beter men zijn plaats weten moet.
Ja, ja ja ja, Tidjah, welbedankt. Ik wil nu wat slapen.
| |
| |
Ik wil nu slapen. Ga jij naar een andere kamer.
Mat stond ik op en wankelde naar een andere kamer, de kamer van mijn kind, mijn kleinste, Sutidjah's kind. Rahmah sliep in haar box naast vier ballen. Voorzichtig nam ik haar op, kuste haar in haar slaap en legde haar in bed. Haar kleine hand hield ik in de mijne en ik legde mij naast haar neer. Ik bezag het kleine wezen van terzijde terwijl ik zo lag. Ergens diep uit mijn hart rees de vraag: is dit werkelijk mijn kind? Maar ik durfde hem niet te beantwoorden. Ik geloofde liever dat zij mijn kind was. Dat was gemakkelijker. Dat gaf mijn hart meer rust. Maar weer hoorde ik dezelfde stem: Jij bent al oud, daarom is dit kind niet van jou. Het is niet het zusje van Bakri, Bakar, Badri en Basirah. Het is het kind van twee jonge mensen, nog jong, wier hartstocht nog volledig is en die in het volle bezit zijn van hun krachten.
De stem veroorzaakte opnieuw een leegte in mijn ziel. Dit ene kind is mij genoeg. Zwijg daarom, mijn hart. Zwijg.
Heb ik mijn leven niet veil gehad, ook omwille van dit kind?
Je zult niet anders verwerven dan je eigen vernietiging die je begonnen bent sinds je je leven verkocht hebt.
Het was of alles om mij heen van gegons vervuld was. Mijn hoofd klopte. Ik omhelsde het kleine kind dat naar men zei mijn en Sutidjah's kind was, maar dat het volgens de stem van mijn hart beslist niet was. Ik hield haar zo vast omklemd dat zij niet kon ademhalen en begon te schreeuwen.
Ik zou het ook graag heftig hebben uitgeschreeuwd van benauwdheid. Maar ik was daartoe niet in staat. Ik liet haar los, dekte haar toe en zij sliep weer in.
En mijn gedachten bleven zwerven.
(Vertaling: J. Moeljono)
|
|