De Nieuwe Stem. Jaargang 11
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Gerrit Huizer
| |
[pagina 395]
| |
beeld zal geven. Er gebeurt hier ook wel iets goeds. En er zijn aan de andere zijde, in China, ook veel frustraties en problemen. De gevangenis die ik er bezocht waar twee derden van de mensen om politieke redenen zitten, en zulke boekjes als ‘How to be a good communist’ van Liu Shao Chi, geven daar genoeg blijk van. Het is echter aan de Chinezen deze zaken op te lossen. Aan de hand van enkele van de moeilijkheden die ik in Centraal-Amerika ontmoette, zou ik erop willen wijzen, op welke punten de bij óns gangbare wijze van aanpak schijnt te falen en wij iets van de Chinezen zouden kunnen leren wat effectiviteit betreft. Wat ‘fundamental education’ en de verheffing van de massa als zodanig betreft: ik zou velen die over deze zaken hun schouders ophalen in deze eeuw van relativisme en scepticisme wel willen verzoeken inderdaad relativist te zijn en te erkennen dat zaken als bioscoop, auto, ‘cultuur’, een horloge enz., waar zij al lang niets bijzonders meer aan vinden, voor degenen die werkelijk in het zweet huns aanschijns hun brood (en wat voor brood) verdienen, een grote aantrekkingskracht hebben. Dat velen in de zogenaamde beschaafde landen met hun verworvenheden niet goed raad meer weten, wil niet zeggen dat zulke zaken waardeloos zijn voor degenen die ze slechts van verre kennen en die er mogelijk een goed gebruik van zullen weten te maken. Ik kan niet nalaten, nu ik een jaar onder deze door luxe nog onaangeraakte mensen verkeerd heb, me met hun wensen te identificeren. Te helpen, om zo te zeggen, iedereen een kans te geven zelf uit te maken of een televisietoestel noodzakelijk is voor zijn geluk (dat is wat anders dan: iedereen een televisieapparaat), bleek me een bezigheid die de moeite waard is, en die door de geholpenen hoog gewaardeerd wordt. Tot het romantiseren van het primitieve leven waartoe we in een pessimistische bui soms neiging hebben, geven de mensen die in deze omstandigheden leven zelf niet de minste aanleiding. Integendeel, het evenwicht van de in zichzelf besloten primitieve maatschappij, is bijna overal ter wereld toch reeds lang door Westerse invloeden verbroken. Dit echter terzijde. Ik zou vergelijkingen maken tussen de aanpak van ‘fundamental education’ aan deze en aan gene zijde van het ijzeren of, zo men wil, bamboe gordijn, aan de hand van mijn teleurstellingen. Het grootste obstakel waar ik mee te kampen had en dat volgens de vaklitteratuur in practisch al deze onderontwikkelde gebieden voorkomt, is de kloof die bestaat tussen degenen die in deze landen de leiding geven, incluis degenen die met ‘fundamental education’ te maken hebben, en de massa die op het peil leeft dat typerend geacht | |
[pagina 396]
| |
wordt voor onderontwikkelde gebieden. Het is niet nodig uiteen te zetten dat er voor elke vorm van opvoeding wederzijds vertrouwen nodig is. Dit is echter meestal niet aanwezig, iets dat het werk dat ik me voorstelde te doen zeer bemoeilijkte, zo niet onmogelijk maakte. Het ging erom de bewoners van het dorp waar ik ging werken, te bewegen in de vele dagen dat zij geen emplooi hadden in de landbouw, vrijwillig te werken aan een pijpleiding voor goed drinkwater van een verafgelegen bron naar het centrum. De regeringsinstantie die in dat gebied werkt, zou de kosten van buizen en pomp voor haar rekening nemen, als de dorpelingen het wèrk deden. Dit is niet onredelijk en deze aanpak wordt in Mexico bijvoorbeeld in vele dorpen die anders nooit aan verbetering zouden toekomen, reeds lang met succes toegepast. Een regering kan nu eenmaal niet alles overal betalen. In mijn dorp bestond deze traditie echter niet en het lukte me aanvankelijk niet dit systeem er in te brengen. Toen ik hen beter leerde kennen, bleek me dat deze mensen een diep wantrouwen in elke regeringsbemoeiing hadden. De historie had hen geleerd dat er van die zijde geen goeds te verwachten was. Overheidsvertegenwoordigers hebben vaak door zulk vrijwillig werk, en op vele andere wijzen, gelden, voor projecten bestemd, in eigen zakken laten verdwijnen en de boeren, de campesinos, op talloze manieren bedrogen en bestolen. Ik wist dat er ditmaal een eerlijke bereidheid tot hulp en geen corruptie in het spel was, maar de dorpelingen hadden daar geen enkel bewijs van. Bovendien is het de campesinos sinds lang wettelijk verboden zich te organiseren(!), hetgeen evenmin bevorderlijk is voor actief participeren in enig ‘self-help project’. Het kostte me enige maanden om het vertrouwen van de mensen te winnen en hen, door zelf te beginnen, aan het werk te krijgen. Het feit dat ik min of meer op hun eigen peil in hun dorp leefde en door participeren in het gemeenschapsleven vele persoonlijke vrienden maakte, vooral onder de onofficieel erkende leidersfiguren, deed dit ten slotte gelukken. Maar voortdurend deden zich nieuwe hindernissen voor: zoals het feit dat er bij een later begonnen project, waarbij gedeeltelijke vrijwillige hulp ingeroepen werd (men betaalde drie kwart van het normale loon, dat f 3. - per dag is), het opknappen van de practisch onbegaanbare weg naar het nabijgelegen stadje, wel corruptie in het spel bleek te zijn. Het opkomen voor de belangen van het dorp en van de wegwerkers, die geen enkel hoger beroep of rechten hebben, bezorgde me echter voldoende goodwill om deze projecten door de dorpelingen te doen uitvoeren zonder al te veel inzinkingen. Ik kon die bemiddelingsrol tussen dorp en autoriteiten zonder te veel | |
[pagina 397]
| |
risico en met enig succes vervullen, mede dank zij het feit dat ik buitenlander was. Kort voor mijn vertrek liep dit echter toch spaak bij een poging te laten onderhandelen over de lonen bij de bouw van een nieuwe school, door enkele vertegenwoordigers van het dorp zelf. Zoiets bleek nog onmogelijk. Helaas bestond er verder onder de meeste beambten die voor de leiding en supervisie van de verschillende projecten verantwoordelijk waren, een bepaalde gedesinteresseerdheid in hun werk, die zich uitte in foutieve calculaties, stagnering in het zenden van materialen, enz. Zij genoten hun zeer goede salaris en wat zij daarvoor deden kwam er bij velen niet op aan, als het maar zo weinig mogelijk was (enkele goeden niet te na gesproken). Vooral de tweederangs ambtenaren muntten uit in deze lijntrekkershouding. Dit was uiteraard niet bevorderlijk voor het enthousiasme van mijn buren en vrienden, noch van het mijne. De spanning van het snel afmaken om aan iets anders te kunnen beginnen, die in China scheen te heersen, vooral onder de vele jonge ingenieurs, ontbrak volkomen. Het kan waar zijn dat er in China een stok achter de deur staat: wie niet aan de minimum-eisen voldoet is een saboteur, en een saboteur... (ik heb daarover in negatieve noch positieve zin zekerheid kunnen krijgen). Ik heb echter vele malen, men vergeve het me, de ingenieurs in Midden-Amerika waar ik mee samen had te werken, dit veronderstelde lot van saboteur toegewenst, als er weer eens urgente zaken tot ‘mañana’ (morgen) uitgesteld werden. Is dit lijntrekken op publieke kosten met een zo grote nood voor ogen, geen sabotage? Zij schenen echter niet eens bang te hoeven zijn voor ontslag, wat zij zich in een particuliere onderneming op zijn minst op de hals gehaald zouden hebben. In China zijn veel van de nieuwe ingenieurs boeren- en arbeiderszoons die dank zij gratis onderwijs van het abc tot en met het doctoraal, de kans kregen hun capaciteiten te ontplooien. In Centraal-Amerika, zoals in practisch alle onderontwikkelde landen, komen de ingenieurs en dokters uit betere milieus en kunnen zich in de verste verte niet indenken wat de behoeften van het volk zijn, en welk een zegen goed water en electrisch licht kunnen betekenen. Een aantal van hen hebben goede intenties, willen ook hun volk dienen, maar zij ondervinden veel tegenwerking en stuiten voortdurend op de laksheid van hun personeel of op corruptie, wat bij de enkelen die ik leerde kennen tot gedesillusioneerdheid en zo ook tot onverschilligheid (zij het met een kwaad geweten) leidde. Zij hebben allen dan nog een autoritaire houding waar het de man van het volk | |
[pagina 398]
| |
betreft, wat voor het wekken van vertrouwen en het stimuleren tot zelfdoen evenmin bevorderlijk is. Ook in China hebben leidinggevende personen vaak een autoritaire houding (in bovengenoemd boekje van Liu Shao Chi wordt daar ernstig tegen gewaarschuwd), maar daar worden zulke functionarissen altijd nog geruggesteund door een systeem dat door een aantal zeer radicale hervormingen (als landverdeling, prijsstabilisering op redelijk niveau, straf doorvoeren van een aantal nieuwe sociale wetten, en San Fan, de anti-corruptie-campagne die veel eertijds machtigen hun baantjes gekost heeft) vooralsnog in grote mate het vertrouwen van de meerderheid der bevolking, boeren en industrie-arbeiders, schijnt te genieten. Het levenspeil in China is sinds 1949, ondanks de offers nodig voor industrialisatie, ongetwijfeld omhoog gegaan. In het land waar ik werkte had zulk een revolutionnaire verandering niet plaats gehad. Vele regeringsambtenaren zijn zelf landheren en hebben meestal een dienovereenkomstige moraal en houding. Het lijkt mij dat zolang er door landhervorming of iets dergelijks niet een grote of potentiële verbetering gebracht wordt in 't leven der campesinos, het zeer moeilijk zal zijn hen werkelijk in beweging te krijgen, en dat niet alleen omdat de economische basis voor verdere verbetering ontbreekt, maar vooral wegens het gebrek aan vertrouwen. Verschillende Amerikaanse deskundigen leggen hier nadruk op (Chester Bowles, Truman's ambassadeur in India; John Gillin; Owen Lattimore en zelfs Frank Tannenbaum), maar hun stem schijnt, wat de U.S.A.-politiek in onderontwikkelde gebieden betreft, die van roependen in de woestijn te blijven. Mexico is ook een duidelijke demonstratie van de waarheid van deze gedachte. Artikel 27 van de grondwet van 1917 (gevolg van de revolutie van 1910) heeft reeds vele landhervormingen op legale wijze mogelijk gemaakt en er is dan ook een groot verschil in mentaliteit waar te nemen tussen de Mexicaanse campesinos en degenen waar ik mee werkte. Ook de grote beperkingen in China aan de eertijds heersende groepen opgelegd, moeten op de verbeelding van de massa werken. Het zegt Westerlingen misschien weinig, maar voor de underdog, met zijn jarenlang onderdrukte ressentiment tegen de rijke, moet het iets betekenen exclusieve nightclubs te zien omgezet in ontspanningsgebouwen voor iedereen, of de villa's te zien bewonen door meerdere gezinnen die voorheen in holen leefden. Er is aan de ‘conspicuous waste’ een hardhandig einde gemaakt; waarmee ik overigens niets wil zeggen over eventuele toekomstige ontwikkelingen. | |
[pagina 399]
| |
Hier, in Latijns Amerika, ziet men het tegengestelde. Dank zij de ‘boom’ in het economisch leven (voor de grote zakenlui en de daarop terende regering) ziet men overal in de steden nieuwe villa's, in een (dit moet gezegd worden) vaak uitstekende bouwstijl, als paddestoelen uit de grond rijzen. De hogere regeringsambtenaren delen in deze ‘vooruitgang’ en van een ook maar naar gelijkheid zwemende verdeling van de nationale inspanning om het land op te heffen, die zo nodig is voor het wekken van enthousiasme, is geen sprake. Het argument: ‘Waarom zouden wij vrijwillig werken, terwijl zij die het van ons vragen twintig maal zoveel verdienen als wij?’, was er een waar ik niets tegen in kon of wilde brengen. Integendeel: het leek me een gunstig verschijnsel als men zoveel gevoel voor menselijke waardigheid bezat, dat men zich stootte aan de grofheid van het vertoon van rijkdom en macht. Velen leven helaas nog in de feodale atmosfeer van diep ontzag voor de ‘heren’, hetgeen gepaard gaat met een bijna volkomen berusting in hun lot, wat een grote hindernis is voor ‘fundamental education’. Deze houding gaat vergezeld van een diepgeworteld minderwaardigheidsgevoel: ‘Wij zijn nu eenmaal arme Indianen.’ De campesinos geven hun Indiaans bloed als verklaring en rechtvaardiging voor hun drankzucht en vechtlust, beide aan sociologen bekend als trouwe metgezellen van de misère. Niet nodig te zeggen dat de ‘betere stand’ deze vooroordelen deelt en gebruikt om eigen houding goed te praten. Het was een van mijn moeilijkste maar ook dankbaarste taken de campesinos over dit gevoel heen te helpen, door hen te accepteren als gelijken en zo de traditie van een behandeling als minderwaardige te breken. Er worden helaas maar zeer weinig pogingen gedaan om deze kloof tussen rijk en arm te overbruggen. Het gebeurt zelden dat de weinige sociale werkers die er zijn zelf in de dorpen gaan leven om zo het vertrouwen te winnen en om werkelijk effectief te kunnen zijn. Zelfs in Patzcuaro, het Regionale Centrum voor Fundamental Education in Latijns America (C.R.E.F.A.L.) van de U.N.E.S.C.O., dat als model geldt voor dit soort werk, gebeurt dit niet. Er is gelukkig een andere tendens: een toenemend aantal toegewijde onderwijzers en hulpverpleegsters en de Missiones Culturales in Mexico bij voorbeeld doen goed werk. Deze tendens zal het misschien op den duur gaan winnen, maar nu is het nog steeds zo, dat er in deze landen meer over ‘fundamental education’ getheoretiseerd wordt dan gedaan, en dit laatste bestaat dan nog hoofdzakelijk uit proefprojecten of speciale demonstratie-‘areas’, zoals die waar ik werkte. Dit werk staat, dunkt me, nog te dicht bij diaconie en | |
[pagina 400]
| |
armenhulp. Men beschouwt degenen die deze koe bij de horens willen vatten als geroepenen, Schweitzertjes, als een soort Heilsleger dat de achterbuurten der wereld intrekt, als iets bijzonders. Dit is in China bepaald anders. Daar kon ik geen enkele theoretische beschouwing over ‘fundamental education’ te pakken krijgen. Daar geeft de regering of de communistische partijleiding een wet of wat richtlijnen en het werk wordt door de kaders als volkomen vanzelfsprekend gedaan. Opvoeding tot hygiëne, tot gebruik van betere landbouwmethoden, en bestrijding van het analphabetisme behoren daar overal tot het leven van alle dag. Dit blijkt vooral ook uit het gebruik dat men daar van de moderne communicatiemiddelen als pers, film en reclame maakt in dienst van ‘fundamental education’. Wat dit betreft had ik in Midden-Amerika slechts frustraties. Gewend aan een Westerse standaard moest ik enige weerstand overwinnen om de eerste tendenslitteratuur, ‘opvoedende’ boekjes en pamfletjes, die ik in China onder ogen kreeg, te kunnen appreciëren. Het deed me terugdenken aan de catechisatieboekjes en de Hieronymus van Alphengedichtjes die ik lang geleden te proeven kreeg. In de onderontwikkelde gebieden blijkt dit soort lectuur echter grote waarde te bezitten en in het ‘modelbedrijf’ in Patzcuaro worden zulke opvoedende filmpjes, boekjes en reclameplaten in groten getale gebruikt en vervaardigd. In China heeft men niet anders dan dit soort materiaal of dat nu op wil voeden tot marxisme, tandenpoetsen, productieverhoging of insectenbestrijding. Er schuilt een gevaar in dat de regering daar zo volkomen het gebruik van de communicatiemiddelen beheerst. Zij kunnen makkelijk voor minder nobele doeleinden gebruikt worden, voorzover die buiten de sfeer van ‘fundamental education’ liggen: De ongenuanceerde wijze, waarop men bijvoorbeeld over het Westen voorgelicht wordt, lijkt mij bepaald te veroordelen. In deze helft van de wereld is er op dit gebied zeker meer vrijheid, al geldt dat lang niet voor alle onderontwikkelde gebieden. Die vrijheid blijkt echter tot gevolg te hebben dat er van ‘fundamental education’ op grote schaal met deze middelen niets terecht komt. Er zijn enkele uitzonderingen, zoals de uitstekende tekenfilmpjes over hygiënische thema's van Walt Disney die ik met vreugde in mijn dorp vertoonde. De andere films die men er kwam projecteren (het departement van ‘Cultura’ deed dat!), of mij ter projectie gaf, waren slechts op goedkoop vermaak gericht: oude Wild-Wests, oorlogsfilms, melodramatische liefdesfilms, voorfilmpjes van de U.S.I.S. (U.S. Information Ser- | |
[pagina 401]
| |
vice) over de presidentsverkiezingen, enz.; alles in het Engels met subtitles die velen niet eens konden lezen. Dat wil dus zeggen: stimulering van de vechtlust, dronkenschap, sex en zelfs anti-Indiaanse vooroordelen, aan welke euvels er al een teveel is. Ik heb vaak geprobeerd hier iets aan te doen. Dit bleek onmogelijk. Men kreeg dit materiaal vanuit de hoofdstad toegezonden. Wat lectuur betreft heeft het vrije initiatief hier voor de ex-analphabeten niet veel beters opgeleverd dan direct uit het Amerikaans vertaalde comic-strips. Het paedagogisch effect van deze lectuur is bekend. Van de pers gaat al evenmin enige stimulerende werking uit. Terwijl in China de pers onder meer gebruikt wordt om de successen in de bouw van dammen, fabrieken en ziekenhuizen ruchtbaar te maken, de mensen zo het gevoel gevend dat zij aan een groots historisch experiment deel hebben, wordt de krant in Centraal-Amerika hoofdzakelijk gevuld met aftreksels van de grote Amerikaanse bladen, met society-nieuws en met aanprijzingen van Philips-radio's, Palmolive, ijskasten, juteboxes, Pepsi Cola en andere zegeningen van de American way of life, die voor negentig procent van de bevolking toch volkomen onbereikbaar zijn. Coca-colonizacion noemen sommigen dat. Wat er verder door de regeringen of de U.S.- en U.N.-hulporganisaties aan propagandamateriaal aan de man gebracht wordt, schijnt er meestal slechts op uit te zijn het eigen bestaan te rechtvaardigen, en heeft weinig paedagogische waarde. Wie aan ‘fundamental education’ doet in deze landen heeft het gevoel alleen te staan, omringd door tegenwerkende factoren. Dit geldt ook voor de enkele goede inheemse sociaal-paedagogen die ik ontmoette. Zij hadden echter, zoals de campesinos, leren berusten. Ik vraag me af hoe lang dit zal doorgaan. Het dorp waar ik woonde was er, volgens iedere oudere persoon die me erover vertelde, de laatste decennia zichtbaar op achteruit gegaan. De erosie tast het land hoe langer hoe meer aan, vooral het verwaarloosde land van de grote landheer voor wie de meesten werken. De stukjes, die aan sommige van de campesinos zelf behoren, worden bij iedere generatie kleiner door opdeling. De bevolking neemt snel toe, dank zij het feit dat de publieke gezondheidsautoriteiten gemakkelijk te controleren epidemische ziekten, die eertijds een grote tol vroegen, nagenoeg beheersen. Het goede drinkwater en een weg, die toegang kan verschaffen tot dokter en ambulance, zullen het sterftecijfer nog verder doen afnemen. Zolang zulke verbeteringen niet geïntegreerd zijn in een algemeen streven naar economische en sociale verheffing, schijnen ze averechts te werken en de toestand nog te verergeren. | |
[pagina 402]
| |
Dit is een van de grote problemen waar hulp aan onderontwikkelde gebieden voor komt te staan. Zal het gaan zoals in China, dat er ten slotte een eind komt aan de berusting der massa en zij in haar revolutionnaire beweging behalve de heersende groepen ook de helpers uit vreemde landen, wier goedbedoelde (en goedbetaalde) hulp de ware problemen onaangetast liet, zal wegvagen? Dergelijke gewelddadige uitbarstingen worden nog bevorderd door zulke practijken als de onderdrukking van elke vorm van massaorganisatie uit angst voor extremisme. Vele landen in Latijns Amerika leven onder een dictatuur, die wat straffe methodiek betreft zeker niet onderdoet voor de ‘dictatuur van het proletariaat’, alleen met dit verschil dat deze dictaturen slechts dienen om enkele buitenlandse concerns en/of de landelijke ‘aristocratie’ en ‘middle class’ te begunstigen. Nu ik zelf een jaar onder zo een, nog tot de meest verlichte in zijn soort behorende, militairenregering geleefd en geholpen heb, vraag ik me af of hulp veel zin heeft, als we weten dat zij niet of maar zeer ten dele aan de werkelijke ‘onderontwikkelden’, de campesinos, ten goede komt. Wie er niet op uit is het geweten te sussen door wat geld te geven of een paar technici of doktoren te sturen, maar wie werkelijk het probleem der onderontwikkelde gebieden wil helpen oplossen, zal met dit dilemma geconfronteerd worden. Vooral op het punt van het efficiënt integreren van het hulpwerk, in een de hele natie omvattend streven naar economische en sociale verheffing, schijnt men in de communistische wereld het Westen ver vooruit te zijn. Of zoiets mogelijk is zonder de mate van politieke dwang die er in China mee gepaard gaat, zou ik niet durven zeggen. Dit zal afhangen van de wijze waarop de democratische idealen aantrekkelijk, en vooral waar, gemaakt zullen worden voor de massa's in de onderontwikkelde gebieden (die tot op heden meestal slechts dictatuur kenden). Er is voor mij geen twijfel aan dat vooral hieraan veel mankeert in deze landen.
P.S. Na terugkeer in Nederland en juist voor het ter perse gaan van dit artikel bereikte mij, als kroon op de vele frustraties, het bericht dat het project in het dorp waar ik werkte door mijn opvolgers gestaakt is wegens gebrek aan voldoende steun van regeringswege en om financiële redenen. |
|