De Nieuwe Stem. Jaargang 11
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
1de zomer is leeggebloed
de vrouw met de vlinderhanden
is weggegaan
na een bevrijdend en zorgeloos ontbranden
ben ik langzaamaan bekoeld
mijn hartslag werd
als de herfstslag golfslag van de branding:
koud en wit
het spoor van slanke blote voeten in het zand
is uitgewist
meeuwen en sterntjes hangen winterwit
in nevelend water
de zomer is uiteengerafeld
achter de duinen trekt over versluierde landen
een lijkmist
het strand is een verlaten begraafplaats
(van het zomerseizoen
van zonlicht glanzende hotels en badpakmensen)
nu een grauwe onherbergzame eenzaamheid
van zand water en schelpengruis
ik ga terug naar huis
met maar één wens: niemand
meer zien met niemand meer spreken
alleen zijn als dat tenminste
mogelijk is
| |
[pagina 386]
| |
2het is gaan regenen
er wachten drie mensen
bij het tramstation
allen even eenzaam even grijs
en even mistroostig
als de regen
de metalen stangen
de straatstenen
en onze kleren
zijn klam
we reizen wiebelend weg
tram
doe maar je best
doe maar je (rommeldebom)
doe maar je best
buiten
aait regen ons vensterglas
fluisterlichten doorflitsen
de duisternis
lampen vallen geluidloos
voorbij
binnen
dansen de dingen een slingerende
bleekverlichte ingewikkelde
maat
ik dommel
op het wielenwiebellied
dommel ik
mijn ogen
dicht
doe maar je best tram
doe maar je (rommeldebom)
doe maar je best
| |
[pagina 387]
| |
3voor hans zweerus het is griep
zegt de dokter: griep
en een lichte aandoening
der longen
volgens mij is het meer ‘psychies’
het weer is ziek
nu lig ik binnen het monster stad
een slingerend schip te stampen
op een hopeloze branding
bedorven stadskultuur
de uren gaan als langzame trekdieren -
regenflarden door de straten
koortsramen branden lampen
de huisdieren honden janken
achter de deur vlakbij
op de gang
zou het helpen om woorden neer te praten
zwart op wit papier
nu het verstand nee heeft gezegd
en het hart amen?
ik kan de koorts toch niet ontlopen
noch tegen beter weten blijven hopen
zie: de kleine knecht ‘bezieling’
kalkt obscene woorden
langs de wand
| |
[pagina 388]
| |
4nu schuilt gevaar
in elke regel poëzie
blote-billen-beelden
komen op hoge nylon-kousenbenen
binnenwandelen
om strip-poker te spelen
zo komt de muze binnen: een prostituée
zeer toegankelijk voor banale gevoelens
ik betaal haar in beelden (nooit in natura!)
en voor de duur van een gedicht ben ik geborgen
alkohol- en tabakswalm
temperen het licht van de lamp
de kachel staat heetrood
de stenen rollen over tafel
haar kledingstukken komen één voor één
in een verre hoek van de kamer
op een hoop
de Coca-Cola-reklame is norm
voor elke vrouwelijke vorm
de taal dérailleert onherroepelijk
in platvoers metaforen-slijk
het woord kleedt zich opwindend uit
tot op haar meta-hoerenhuid
de gemeenschap met de muze
is een kinderachtig gedoe
met pubergevoelens
| |
[pagina 389]
| |
5slechts hoogst zelden
is een gezicht goed genoeg
dat wil zeggen: de moeite waard
om in een gedicht te vermelden
dan is het ook wel lonend
om poker te spelen met de poëzie
het cynisme wordt minder honend
het spel een bijna kuis ritueel
de stenen rollen over tafel
in de lichtvlek van een leeslamp
de wet van het toeval regeert de woorden
die zich groeperen van: ‘puin’
‘one pair’ ‘two pair’ ‘three of a kind’
tot ‘korte en lange straten’
een vijfregelige strofe ‘full house’
‘carré’ en een doodenkele keer ‘poker’
ik zal niet vingeren
en weinig bluffen
vergeef mij de keren dat ik win
een klein beetje alkohol en een enkele cigaret
temperen de kerfwondenpijn: intellekt
(eeuwige fâcheux troisième in dit vertrek)
ik speel zonder illusie ook zonder verzet
ik vraag niet minder dan je naaktheid
ik aanvaard het risiko zelf in mijn hemd te staan
maar geen van ons beiden komt hier vandaan
vóórdat het spel is gespeeld tot de laatste regel
je bloost en dus aksepteer je
o ik hou van je zachte verlegenheid
nu schrijf ik niet langer in eenzaamheid
| |
[pagina 390]
| |
6koortsramen branden lampen
de kachel staat heetrood
de stenen rollen over tafel
in de lichtvlek van de lamp
de zomer is uiteengerafeld
dit is het verrottingsseizoen
deze verzen zijn dode bladeren
die door de regen werden afgerukt
je kunt ze in een schaal leggen
en er een poosje naar kijken
maar je moet ze weggooien
vóórdat ze gaan stinken
sommige kun je tussen vloeipapier
proberen te drogen, een doodenkele keer
wil het wel eens gelukken een paar zomerkleuren
te bewaren meestal is het niet de moeite waard
gedichtenschrijven is een hoogst hachelijke
en ronduit bedenkelijke bezigheid
en als het niet bij wijze van spreken vanzelf
gelukt dan is het gewoon bluf
| |
[pagina 391]
| |
7nu liggen de regels carré met een vrouw...
zelden dus
is een gezicht goed genoeg
dat wil zeggen de moeite waard
om in een gedicht te vermelden
(zonder dat de taal wordt geprostitueerd)
en dit gaat over een vrouw die de som
is van alle glimlachende straatmeiden
en armzalige hoerengelaten
van alle verstilde kinderen en vrouwen
(nadat ze in slaap zijn gevallen)
(nadat ze zich hebben moegespeeld
aan het strand of in de schouwburg)
een indiaanse kijkt door haar ogen
een chinese welfde haar voorhoofd
een indische vrouw gaf haar haar vlinderhanden
een negerin lacht haar tanden bloot
in haar gracieuze gang gaat
een oosterse prinses voorbij
alle vrouwen der aarde
gaan in haar voorbij
en wat mij betreft wanneer ik bij haar ben:
dan ben ik een trots indiaans opperhoofd
zetelen in mijn voorhoofd wijsheden van een chinees
zijn mijn handen zacht als van een indische man
is mijn hart vroom hamert mijn hart als de drum van een neger
ben ik een oosterse prins
die in één vrouw
een heel harem heeft
met alle bijvrouwen daarbij
en voor haar
heeft zij gezegd
gaan alle mannen der aarde
in mij voorbij
| |
[pagina 392]
| |
8luister
er is een ochtend geweest
in het midden van de zomer
het strand lag in schaduw te slapen
de zee vertelde witte sprookjes aan wie wakker was
het zand was lauw aan de voeten
de nacht was warm geweest
in dat schaduwend uur zijn we weggewandeld
uit het vakantiedorp dat noordwijk heet
steeds verder weg naar het noorden
waar het strand leeg werd
en eenzaam werd
steeds verder
weg
op het laatst
was er niets anders meer
dan zee zand en schelpengruis
afgesloten van de wereld door groenbegroeide
zandheuvels en daarboven kwam de zon omhoog
het ging een warme dag worden
we hebben ons uitgekleed
we zijn naakt in de zee gegaan
we hebben lang in de branding gespeeld
we hebben ons doodmoe te drogen gelegd
in zon in rul zand
languit op onze rug
| |
[pagina 393]
| |
ik heb veel naar haar gekeken
terwijl ze halfwakker sliep en het licht
over haar heenstoof en haar gezicht
een mensenbloem werd zo glimlachend licht
ik zag haar twee borsten omhoogstaan
er was een grappig kuiltje in haar buik
ik zag hoe haar kleine schoot werd geraakt
door donker licht tussen haar benen
de zee geurde overal over haar heen
het heeft me verdrietig en blij gemaakt
later zijn mensen gekomen
toen zijn we maar weggegaan
vervuld van zomermorgendromen
ver achter de branding vandaan
zo is het geweest en zoiets blijft
ook alleen maar werkelijk waar
als het gewoon wordt gezegd
in termen van huid en haar
(dit heb ik dan ook geprobeerd
maar wellicht zijn deze dingen
niet om te zeggen)
|
|