Rooms gevaar III
‘Scherp en onbevreesd’, noemt Mr. J. van der Hoeven in een discussie met de Nijmeegse augustijner Prof. Dr. R. Kuiters in het tijdschrift ‘Wending’ van j.l. mei de door de laatstgenoemde gestelde vragen en antwoorden inzake de bestuursaanspraken van de R.K. Kerk. Maar dan vernemen we ook precies dat deze Kerk de Staat die zich niet naar haar schikt, aan haar laars lapt.
Zij beschouwt zich als ‘de enig ware Kerk, niet staande naast de Staat of afhankelijk van de instemming van onderdanen en anderen’. Het gaat in deze discussie over het huwelijk dat als geldig burgerlijk huwelijk op canoniek-kerkelijke gronden wordt genegeerd, als puntje bij paaltje komt. Volgens Prof. K. ‘doet de burgerlijke wet onrecht aan de rechtsovertuiging van de gelovige door het huwelijk zonder onderscheid des persoons geheel tot haar competentie te rekenen. Daardoor bevordert zij een onware beleving van de godsdienstige betekenis van het r.k. huwelijk voor de katholiek... Door over een huwelijk van gelovigen... echtscheiding uit te spreken, (belemmert) de burgerlijke wet de volle beleving en de krachtdadigheid van de overtuiging van een rooms-katholiek dat zulk een huwelijk onontbindbaar is.’
‘Het moge schokkend zijn of niet, de R.K. Kerk beschouwt haar onderdanen als buitenstaanders t.o.v. de burgerlijke wetten die het huwelijk zelf willen regelen, maar zij acht geen buitenstaanders van haar eigen gezag: allen die gedoopt zijn of een huwelijk met een onderdaan zijn aangegaan’ (cursivering van ons).
Mr. v.d. H. wijst er terecht op dat de R.K. Kerk ‘niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, een gemeenschap is van gelovigen, maar een door God op aarde gesteld instituut, met een welomschreven Taak. Vandaar dan ook het woordgebruik “onderdanen”. In een dergelijke