E. van Raalte
Formatie-zenuwachtigheid
De beraamde verschijningsdatum van dit nummer van ‘De nieuwe Stem’ vormt een beletsel om thans een commentaar te geven op de verkiezingsuitslag. Intussen kan ik mij troosten met de gedachte, dat naar alle waarschijnlijkheid ook dit keer de Kabinetsformatie wel zo lang op zich zal laten wachten, dat zowel daaraan als, in verband daarmee, aan de kiezersuitspraak van 13 Juni in het volgende nummer enige beschouwingen gewijd zullen kunnen worden.
Overigens heeft hetgeen er zo al bij de formatie aan de orde zou moeten komen onlangs in de Eerste Kamer een merkwaardig staaltje van politieke zenuwachtigheid te aanschouwen geboden.
Bij de begroting van Buitenlandse Zaken had Prof. Schermerhorn er geen geheim van gemaakt, dat in zijn ogen het verlangen van de Regering om maar koppig te willen vasthouden aan het tot dusverre ingenomen standpunt inzake de souvereiniteit over Nieuw Guinea, even dwaas als dom is. Zeker, hij was zo beleefd die woorden niet te bezigen. Voor de goede verstaander was het echter heel duidelijk, dat hij er in feite zo over dacht. Intussen bepaalde hij zich niet tot een dergelijke negatieve kritiek. Hij gaf namelijk tevens aan, welke richting men dan wel zou moeten inslaan. Zowel om principiële als in niet mindere mate met het oog op praktische overwegingen bepleitte Prof. Schermerhorn de weg in te slaan van een trustschapsvorm.
Toen veertien dagen later Minister Beel, ad interim de portefeuille van Minister Kernkamp torsend, nu deze door ongesteldheid tijdelijk zijn werk in Den Haag niet kan vervullen, o.m. de begroting van Nieuw Guinea moest verdedigen, trad hierbij als woordvoerder van de fraaie van de P.v.d.A. in de Eerste Kamer, de heer De Dreu op. Ofschoon hij achterwege liet met name van de trustschapsgedachte te gewagen, maakte hij toch wel kenbaar, dat het onloochenbaar tussen Nederland en Indonesië bestaande geschil over Nieuw Guinea niet bepaald uit de weg te ruimen valt met behulp van eenzijdige verklaringen van elk der beide partijen. Tevens opperde hij, zij het heel voorzichtig, dat het toch zaak was zich nog eens goed te bezinnen op het vraagstuk in kwestie. De vraag was zijns inziens namelijk gerechtvaardigd, of Nederland t.o.v. het probleem Nieuw-Guinea toch niet een andere weg zou dienen in te slaan dan die welke tot nu toe bewandeld wordt. Onmiddellijk greep de anti-revolutionaire senator Algra deze be-