| |
| |
| |
J. Kruithof
Politiek en toekomst
De toekomst
De werkelijkheid, omvattende mens, maatschappij en natuur, is geen statische, blijvende realiteit, maar bezit een dynamisch, wisselend karakter. Wat vandaag is, zal morgen niet meer zijn en hetgeen nu niet bestaat, zal in de toekomst werkelijkheid worden. Het heden is slechts een momentane schakel in de grote stroom van verleden en toekomst. Alles wordt voortgestuwd naar een nieuwe realiteit, alles ontwikkelt zich tot andere verhoudingen.
In verband met de toekomst geldt het volgende beginsel: iets zal zijn of zal niet zijn. Een derde oplossing is er niet. Wat nu bestaat zal dan òf nog bestaan, òf verdwenen zijn. Maar deze dwingende dualiteit, dit uitsluiten van iedere oplossing, gelegen tussen de tegenstrijdige begrippen zijn en niet-zijn, gaat enkel op wanneer men de toekomst opvat als reële en actuele werkelijkheid: eenmaal dat de toekomst heden zal zijn, zal dit principe van uitgesloten derde gelden.
Als we de toekomst zien als toekomst, d.w.z. als nog niet gerealiseerde werkelijkheid, geldt het principe niet. Met de begripsparen zijn en niet-zijn kan de toekomst niet vastgelegd worden, daar deze, gezien vanuit het heden, allesbehalve vaststaat. Inderdaad, iets zal misschien zijn, misschien niet zijn. Beide het zijn en het niet-zijn kunnen werkelijkheid worden of, anders gezegd, de tusseninliggende mogelijkheid speelt een rol.
De toekomst kan niet volledig gelijkgesteld worden met het begrip mogelijkheid. Men moet een onderscheid maken:
a. De toekomst als noodzakelijkheid. Bepaalde verschijnselen, die zich later zullen voordoen, kunnen we voorzien omdat ze nu reeds vaststaan. Ze zijn het noodzakelijk gevolg van antecedenten uit het verleden. De ervaring leert dat het gebeuren in de natuur en de maatschappij ten dele onderworpen is aan vaste wetten, geldend voor verleden, heden en toekomst. De ontwikkeling van de wereld wordt gelimiteerd door konstanten (b.v. de sterfelijkheid der levende wezens, de afhankelijkheid van de geest van de materie, enz.).
De wetmatigheid is niet overal even volstrekt. Men onderscheidt diverse graden van noodzakelijkheid alnaargelang de natuur der voor- | |
| |
werpen, wat leidt tot verschillende graden van zekerheid aangaande de toekomst van bepaalde verschijnselen.
b. De toekomst als onmogelijkheid. Dezelfde beschouwingen gelden eveneens in negatieve zin. Tegenover de zekerheid staat de onmogelijkheid. We kunnen ten dele weten wat niet zal geschieden. De realiteit van morgen wordt begrensd door het onmogelijke, datgene, wat niet zal bestaan omdat het niet kan gebeuren. Ook in dit verband moeten verschillende graden onderscheiden worden: er is een volstrekte onmogelijkheid, een relatieve onmogelijkheid, enz.
c. De toekomst als mogelijkheid. De toekomst is dus voor een deel positief bepaald door hetgeen zeker zal gebeuren, voor een deel negatief gedetermineerd door hetgeen niet kan voorvallen. Tussen het zijn en het niet-zijn is er plaats voor verschillende realiteiten. Dit is het terrein van het mogelijke, van datgene wat tussen het noodzakelijke en het onmogelijke ligt. De mogelijkheid is de toekomst voorzover die niet kan voorspeld worden.
Is de bestaande marge van onzekerheid betreffende de toekomst te wijten aan het feit, dat onze kennis op dit punt tekort schiet, of is het veeleer zo, dat de komende evolutie niet vaststaat? Weten we niet hoe de werkelijkheid zich zal ontwikkelen of is die zelf nog niet zeker? Beide stellingen bevatten waarheid: de onzekerheid aangaande de toekomst is gedeeltelijk te wijten aan onze onkunde, gedeeltelijk aan het onberekenbare van de realiteit zelf. Als onze onwetendheid zou ophouden te bestaan zou er toch nog onzekerheid blijven. Er zijn geen gronden aanwezig om een volstrekt determinisme als in overeenstemming met de werkelijkheid te aanvaarden, hoewel het begrip vrijheid met voorzichtigheid moet gebruikt worden.
De toekomst bezit verschillende graden van realiteit, naargelang de aard van het beschouwde fenomeen en de afstand tot het heden. Wat veraf gelegen is, kan in veel gevallen moeilijker bepaald worden dan de onmiddellijke toekomst, met tal van reeds duidelijk zichtbare draden aan de huidige realiteit verbonden. De natuur van het object en de afstand tot het heden leiden zo tot verschillende graden van mogelijkheid, gaande van bijna volledige zekerheid, waarschijnlijkheid (positieve begrippen) over onwaarschijnlijkheid tot nagenoeg volstrekte onmogelijkheid (negatieve begrippen).
| |
| |
| |
Mens en mogelijkheid
1. Hoop, vrees en onverschilligheid
De toekomst omvat het bepaalde en het onbepaalde. Het eerste geeft ons een zeker houvast over hetgeen mens en maatschappij te wachten en niet te wachten staan. Het tweede brengt echter twijfel, spanning en bevat bijgevolg redenen tot discussie. Over de betekenis en de essentie van heden en verleden bestaat er ongetwijfeld onenigheid onder de mensen, maar toch niet in die mate als over de mogelijkheden van de toekomst. We kunnen niet met zekerheid voorspellen, waar we zullen terecht komen en deze twijfel schept diepgaande meningsverschillen.
De toekomst kan de mens persoonlijk alles of niets brengen. Er zijn optimisten, die uit de onzekerheid alle hoop putten en het onbekende gelijkstellen met het gunstige. De pessimisten daarentegen zien in het mogelijke het ongunstige. Nog anderen, neutralisten, weigeren over de toekomst uitspraak te doen en prediken passieve berusting. Het onbekende dwingt de mens tot één van die drie houdingen: men is hoopvol, koestert vrees of laat zich leiden door een onverschillig fatalisme.
Waarom eigenlijk vrees voor de toekomst? Omdat het actuele, waaraan men gehecht is, kan verdwijnen. De toekomst is in staat om het bestaande in een niet-zijnde om te toveren en hetgeen niet is en best gemist kan worden te voorschijn te roepen. De meest vreesaanjagende tegenstelling ligt echter niet tussen ‘het zijn’ en ‘het niet-zijn’, maar tussen het ‘ik ben’ en het ‘ik ben niet’. De dag van morgen kan ons eigen bestaan vernietigen. Vrees voor de toekomst betekent in de diepste grond angst voor de dood. Niet ik, maar het toekomstige onbekende beschikt over mijn leven. En deze vrees remt, ja verlamt soms het handelen.
Het tegenovergestelde is evenzeer mogelijk: de onzekere toekomst biedt hoop en verwachting. Hetgeen thans ontbreekt zal later misschien werkelijkheid worden. Wat ons nu terneer drukt, zal morgen misschien uit de weg geruimd zijn. Het onbekende, dat de verwachting voedt, kan het handelen stimuleren.
| |
2. Denken en geloven, wetenschap en godsdienst
Vrees, hoop en onverschilligheid, hoe belangrijk ook, zijn niet de enige factoren. De mens weigert slaaf te worden van zijn gevoelens en poogt de toekomst op een objectieve wijze vast te leggen, om zich doel- | |
| |
treffend te wapenen tegen de naderende gebeurtenissen. Om zijn handelen te leiden tracht hij te denken.
De eerste en belangrijkste functie van dit denken is het handelen te richten voor de toekomst. De daden van de mens liggen steeds in het begrensde vlak van het heden. Daarbuiten op een rechtstreekse wijze ageren kan hij niet. Het denken daarentegen kan zich, uit vaststaande elementen, die bestaan of bestaan hebben, een toekomstbeeld vormen, dat, betrouwbaarder dan de wisselende en vaak ongefundeerde gevoelens, als leiddraad kan dienen voor het willen.
Het denken staat in dienst van het handelen, ja, kan zelfs bestempeld worden als een indirect handelen in de toekomst. De theorie van het denken om het denken is, zoals de leuze l'art pour l'art, onaanvaardbaar, omdat het denken in zichzelf doel noch zin bezit. Het kan zich in een ontwikkelde beschaving wel verwijderen van de tastbare werkelijkheid, van het onmiddellijke ingrijpen en het directe nut, maar moet toch, om zinvol te blijven, telkens teruggrijpen naar het reële. Het extreme speculatieve beschouwen, als vlucht uit de realiteit, is gedoemd tot steriliteit.
Dank zij het menselijk denkvermogen zijn twee aspecten van de toekomst, hetgeen noodzakelijk moet gebeuren en wat onmogelijk kan geschieden het voorwerp geworden van een zeker weten. Maar het denken streeft naar meer en wil alle onzekerheid uitschakelen. Zo wordt de mogelijkheid omgezet in begrippen als waarschijnlijkheid en onwaarschijnlijkheid. Er blijft echter een weerbarstige rest over, die zich niet duidelijk laat voorzien.
Het objectieve, onpartijdige denken aanvaardt deze resterende mogelijkheid als onzekerheid. Maar vele mensen, die het aan geestelijke moed of inzicht ontbreekt, kunnen zich met deze houding niet verzoenen. Zij wensen op alle grote vragen een antwoord en doen hiervoor beroep op het geloof. Object van dit geloof is dus niet de zekerheid of de onmogelijkheid, maar de mogelijkheid.
In verband met het geloof dienen twee vormen onderscheiden te worden:
- het geloof, dat zich voordoet als geloof. Als ik zeg: ‘ik geloof dat het zal gaan regenen’ neem ik de onzekerheid van mijn uitspraak aan en aanvaard dus de mogelijkheid als mogelijkheid.
- het geloof, dat zich voordoet als zeker weten. Dit geloof is een onmiddellijk aanvaarden van door de rede niet te controleren waarheden en als zodanig tegengesteld aan het rationele weten. Het zet de onzekere elementen om tot zekere, zonder hierbij te steunen op
| |
| |
wetenschappelijk aanvaardbare grondslagen en is, paradoxaal uitgedrukt, een zeker weten van het onzekere, een kennen van het onbekende.
De tegenstelling tussen kennen en geloven doet zich op maatschappelijk plan voor onder de gedaante van de antithese tussen wetenschap en godsdienst. De wetenschap steunt op de ervaring en het rationele denken, de godsdienst op het geloof. Beide pogen het terrein van de toekomst te beheersen: de wetenschap, bescheidener, gaat slechts stap voor stap vooruit en schrikt er niet voor terug, daar waar zekerheid nog uitgesloten is, een vacuum te laten bestaan. De godsdienst daarentegen duldt geen twijfel en lost zelfs het meest complexe op. Of, om weer een paradox te gebruiken: de wetenschap aanvaardt geen mysteries, behalve het mysterie van de toekomst, de godsdienst - met name de christelijke - verdedigt het mysterie, maar duldt geen mysterieuze toekomst.
| |
Politiek en toekomst
De politiek kan bepaald worden als het algemene maatschappelijke beleid, de supervisie van het economische, sociale, culturele en wetenschappelijke leven door de uitoefening - al of niet gescheiden - van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Hoofdtaak is het leiden, uitgaande van de reële toestanden, van de aanwezige krachten in een bepaalde richting (hogere welvaart, rechtvaardiger verdeling van de nationale rijkdom, betere verhouding tussen de diverse volkslagen, enz.) door het opleggen van wetten, reglementen en besluiten.
In verband hiermee dienen volgende punten aangestipt te worden:
1. Iedere politieke actie steunt op een zeker gezag, een reële macht. De mate waarin deze macht geconcentreerd is in handen van centrale lichamen hangt af van de staatsstructuur. In een liberaal staatsbestel wordt veel, dat betrekking heeft met het politiek beleid, overgelaten aan het privaat initiatief. In een dirigistisch staatsstelsel is de centralisatie sterker en in sommige staten is de politiek in letterlijke zin gelijk aan de supervisie van al wat gebeurt.
2. Iedere politiek moet rekening houden met de bestaande maatschappelijke krachten. Een maatschappij besturen betekent een levend geheel leiden. De onderdanen kunnen meewerken, kunnen zich ook verzetten tegen bepaalde stelregels. De actie van de massa kan gestimuleerd of geremd worden. Een reële, dynamische politiek steunt op de actieve medewerking van de diverse sociale lagen. Om deze colla- | |
| |
boratie in het leven te roepen en in stand te houden moeten de politieke leiders rekening houden met die fundamentele menselijke behoeften en tendenzen, die niet mogen onderdrukt worden, op straffe van zelf door de massa beroofd te worden van de politieke macht. Een revolutie - we zeggen niet een staatsgreep - is het gevolg van een stelselmatig verwaarlozen der essentiële belangen van een aanzienlijk of machtig bevolkingsdeel.
Iedere efficiënte politiek moet rekening houden met de bestaande toestanden. Uitgangspunt dient de realiteit van heden te zijn. Het te verwezenlijken programma moet aansluiten bij de huidige mogelijkheden. Een politiek, die schermt met idealen zonder de reële noden erbij te betrekken, is gedoemd tot mislukken.
3. Politiek bezit uiteraard een dynamisch karakter, ze betekent leiden in een bepaalde richting. Maar hoe de massa meekrijgen voor een doeltreffende actie? Deze kan slechts gewonnen worden door het voorspiegelen van toekomstige voordelen, door het opwekken van gevoelens van verwachting. Vandaar dat de politici gebruik maken van:
- Reële beloften voor de onmiddellijke toekomst. Reëel in die zin dat ze moeten gesteund zijn op daden, vroegere beloften, die vervuld werden, omdat de massa dan redenen heeft aan te nemen, dat ook de nieuwe beloften werkelijkheid zullen worden.
- Beloften voor de naaste toekomst alleen zijn onvoldoende. Belangrijke verwezenlijkingen vergen tijd en geduld. Om een politiek op lange termijn te kunnen voeren, moet de steun van de massa min of meer permanent blijven. Onmiddellijke voordelen volstaan dan niet. Een veelbelovend program met betrekking tot de verder verwijderde toekomst is nodig om de tegenslagen, die zich onvermijdelijk zullen voordoen en die de actie van de massa remmen, te neutraliseren. De massa zal slechts in het gareel blijven, indien ze, ondanks tegenspoed, gelooft in een betere toekomst.
Een doeltreffende politiek heeft dus een duidelijk toekomstbeeld nodig. Voor de politici behoudt dit beeld het karakter van een ideaal: het zou moeten verwezenlijkt worden (toekomst blijft mogelijkheid). Voor de massa wordt dit toekomstbeeld echter voorgesteld als datgene wat gerealiseerd zal worden (toekomst wordt zekerheid). We hebben het belang van het geloof op individueel terrein al aangestipt. Een ambitieus mens, wiens streven gebaseerd is op het geloof dat zijn verlangens zeker werkelijkheid zullen worden, kan bergen verzetten. Hetzelfde geldt nog meer op sociaal terrein. De massa mag niet twijfelen, maar moet geloven, want zekerheid stimuleert meer dan
| |
| |
mogelijkheid. Hoe beloftevoller de toekomst afgeschilderd wordt, des te meer aantrekkingskracht er van zal uitgaan. Iedere politiek moet gebruik maken van het wapen der propaganda.
Het toekomstbeeld wordt ideologie, doctrine genoemd. Een doctrine veronderstelt discipline, onderwerping aan één enkel gezichtspunt. De politiek verdraagt geen oneindige verscheidenheid van opinies, omdat dit het collectieve handelen gevaarlijk zou versnipperen en richtingloos maken. Een gezamenlijke actie vereist een gemeenschappelijke visie aangaande de toekomst.
We hebben beklemtoond dat de theorie van het denken om het denken onjuist is. Dit houdt o.m. ook in dat de ideologie geen systeem is van interessante bespiegelingen, ontworpen door ontwikkelde lieden, die willen uitmaken wat de essentie is van de werkelijkheid, maar een doeltreffende gids voor het collectieve handelen. Al te vaak wordt dit practisch nut van de theorie - als sociaal bindmiddel en sociale stimulans - over het hoofd gezien.
De politieke ideologie doet uitspraak over dingen, die in de toekomst liggen en bevat daardoor onzekerheden. Vandaar dat ze nooit volkomen wetenschappelijk is. De wetenschap baseert haar besluiten op reële vaststellingen en waagt zich niet aan onzekere voorspellingen. Ze is zeer voorzichtig in het uitbrengen van vaststaande conclusies en aanvaardt beide, het zekere en het onzekere. De ideologie daarentegen aanvaardt slechts het zekere.
De politieke doctrine is een synthese van feitenkennis en toekomstverwachting, van kennen en geloven. Ze is wel onderscheiden, maar niet onafhankelijk van de wetenschap. Het exacte onderzoek der feiten beïnvloedt de politieke gedachte. Deze moet met de resultaten der wetenschap rekening houden. De evolutie der concrete gebeurtenissen en de daarmee gepaard gaande ontwikkeling van de wetenschappelijke conclusies kunnen, in het extreme geval, aan de politieke ideologie zelfs alle gezag ontnemen.
| |
De Huidige Situatie
Laten we nu de theorie terzijde om na te gaan hoe de toestand zich in de praktijk, niet in dit of dat land, maar op wereldplan voordoet. Hoe staan de drie belangrijke richtingen van onze tijd, namelijk het Christendom, het Communisme en de Sociaaldemocratie, tegenover het vraagstuk van de toekomst?
Voor het Christendom zijn twee trekken typisch:
| |
| |
1. Een groot optimisme, dat zijn kracht put uit het geloof in het eeuwige leven. Principieel is door Christus' opstanding de dood, wortel van alle onzekerheid en angst, overwonnen. Het overlijden van de gelovige is slechts schijn, in werkelijkheid wacht hem de eeuwigheid. Deze zekerheid is een geweldige stimulans voor de christen. Geen enkele tegenslag is groot genoeg om hem te ontmoedigen. Wat er ook gebeure, de toekomst brengt hem het volkomen geluk, zijn vijanden de volledige ondergang.
2. De sterke nadruk, die gelegd wordt op de tegenstelling tussen de twee levens van de christen. Dit aardse leven en deze tijdelijke wereld zijn niet beslissend, maar slechts een voorbereiding voor het komende paradijs. Ons aller oog moet gericht zijn op het hiernamaals, waar al hetgeen hier gebeurt vergolden en vergoed zal worden. Het Christendom ziet alle problemen niet in dit, maar in het latere leven opgelost. Het streeft niet naar een aards paradijs. Zonder dat wij er ons voor zullen moeten inspannen, zal alles later, in de verre toekomst, in orde komen.
Het Christendom beschikt over grote troeven. Het wekt veel hoop en lost, zonder ook maar één hand te moeten uitsteken, alle bestaande problemen op door te verwijzen naar de ideale toekomst. Maar dit is op zichzelf onvoldoende: de massa moet deze leer nog aanvaarden. Dit is de grote moeilijkheid. De christelijke theorie lost alles wel op, maar is als zodanig absurd en onaanvaardbaar voor het redelijke denken en het gezond verstand. De grote vijand voor de kerk is de wetenschap, welke aanzet tot onderzoek, niet tot geloof. Met de verstandelijke ontwikkeling van de massa gaat een dalende invloed van de kerk gepaard.
En het Communisme? Ook daarin zijn, met betrekking tot de toekomst, twee trekken typisch:
1. Een onstuimig optimisme. De evolutie van onze wereld leidt onvermijdelijk naar de overwinning van het communisme. Of men wil of niet, het staat vast dat de communisten de zegepraal zullen behalen. Het enige wat de mens kan doen, is dit proces remmen of versnellen. Aan de richting van de evolutie valt niets te wijzigen.
2. Er bestaat een duidelijke tegenstelling tussen twee werelden: deze van vandaag, die een overgangsstadium is, en deze van de toekomst, welke een einde zal maken aan alle wantoestanden. De communisten aanvaarden geen hiernamaals. Toch, en dit is belangrijk, vinden we in hun doctrine dezelfde scherpe tegenstelling tussen het heden en de toekomst als in het Christendom. De toekomst, opgevat
| |
| |
als vergelding en vergoeding van heden en verleden, zal de oplossing voor onze moeilijkheden brengen. Het is dan ook niet toevallig dat het Communisme zijn aanhangers vooral vindt bij mensen, die weinig bezitten en alles van de toekomst verwachten. Zijn grote vijand is niet de wetenschap, maar het privaat bezit, dat behoudsgezindheid kweekt.
Beide, Christenen en Communisten, geloven dat de toekomst hen gelijk zal geven. Eerstgenoemden leggen echter vooral de nadruk op het gelovig vertrouwen in de toekomst, op de lijdelijke onderwerping dus, terwijl de communisten veel meer de noodzaak van het handelen beklemtonen. Dat het realiseren van de idealen deze laatsten nauwer aan het hart ligt dan de christenen is begrijpelijk als men bedenkt dat zij zèlf hun toekomst moeten bouwen (want als ze dit nalaten, gooien ze hun eigen ruiten in) terwijl de christenen dit in niet geringe mate aan hun God kunnen overlaten.
Men overdrijve hier echter niet. Zonder iets te verwezenlijken kan niemand een schitterende toekomst prediken. Ieder idealisme, ook het christelijke, moet op praktische verwezenlijkingen in dit leven kunnen wijzen om aanvaardbaar te blijven. Ook het Christendom moet in deze wereld actie voeren om de massa te blijven boeien en haar geloof te bestendigen. Maar deze actie, in vooruitstrevende zin althans, wordt geremd door de zware last van de traditie - voor vele christenen bijna de absolute waarheid - en het feit dat het Christendom al te lang gecollaboreerd heeft en nog samenwerkt met de heersende klassen, wat de poging tot concretisatie van het ideaal uiteraard niet ten goede is gekomen. Het Christendom wordt dus langs twee kanten aangevallen: door de wetenschap, die zijn theoretische stellingen ondermijnt en door de praktijk, welke de zwakheid van zijn streven doet uitkomen. De reële toekomst ziet er voor het Christendom niet rooskleurig uit omdat a) zijn toekomstbeeld utopisch is, b) zijn dagelijks streven niet geïnspireerd blijkt door dit toekomstbeeld. In dit opzicht is de positie van het Communisme ongetwijfeld sterker, vermits zijn voorspellingen, althans ten dele, in vervulling zijn gegaan.
En het Socialisme? Zijn positie ligt tussen het Christendom en het Communisme. Het aanvaardt geen hiernamaals, sluit de tussenkomst van een God uit (niet overal, maar toch wel in grote mate), maar verwacht anderzijds ook minder van de toekomst op deze wereld dan de communisten. De socialisten reppen weinig over de verre toekomst, over het uiteindelijk doel van hun actie omdat hun visie minder kans tot slagen heeft. Dat komt in de eerste plaats omdat ze een centrum-positie innemen: door de scherpe tegenstellingen tussen rechtse chris- | |
| |
tenen en linkse communisten worden ze enigszins in het nauw gedreven. Zoals meermaals met centrum-richtingen het geval is, moeten zij schipperen, kunnen zij geen rechtlijnige politiek, onafhankelijk van rechts en links, voeren. Langs alle kanten tegengewerkt, moeten zij hetzij met de kapitalisten hetzij met de communisten samenwerken om iets van hun programma te verwezenlijken, d.w.z. moeten zij verzaken aan een snel in praktijk brengen van hun theorie.
Het is dus niet te verwonderen dat bij de socialisten minder hoop op een uiteindelijke verwezenlijking van hun idealen leeft. Door de ervaring ontgoocheld, durven zij geen schitterende toekomst van de maatschappen te prediken daar hun macht om de wensen in werkelijkheid om te zetten ontoereikend is.
Daarom is er in het hedendaagse socialisme, op wereldplan gezien, zo weinig sprake van doctrine. Vandaar ook een nadruk leggen op de onmiddellijke praktijk, een azen op directe verwezenlijkingen om de massa toch maar vast te kunnen houden. Er zijn wel socialisten, die de noodzaak van een hernieuwde doctrine beklemtonen, maar ze preken in de woestijn. Aan een echte doctrine, d.w.z. een aanvalsplan voor de toekomst in de brede zin van het woord, waarvan men gelooft dat het zal verwezenlijkt worden, kunnen de socialisten niet denken.
Het is de vraag of deze ontwikkeling naar het practicisme geen zwakte is.
|
|