| |
| |
| |
E. van Raalte
Oplopende temperatuur
Nu de dag begint te naderen, waarop de burgerij met behulp van het stembiljet zal hebben uit te maken, hoe zij voor de eerstkomende vier jaar de Tweede Kamer samengesteld wil zien, valt er in politieke kringen een oplopende temperatuur waar te nemen. Aan een flinke verkiezingskoorts is men nog niet toe. Maar zo nu en dan is het zeker mogelijk enige ‘verhoging’ te constateren. Op partijcongressen zijn b.v. al woorden geuit van scherpe critiek op, ja soms zelfs van gramschap aan het adres van andere staatkundige groepen. Hier en daar verschijnen er in de pers ietwat venijnige opmerkingen omtrent politieke tegenstanders, ook al zijn die tegenstanders in de electorale strijd van straks, toch bondgenoten van nu, doordat men te samen geestverwanten in het coalitie-Kabinet-Drees heeft zitten. Voorts gaat men elkaar niet meer alleen met behulp van dag- of weekbladartikelen te lijf, doch tevens met manifesten en pamfletten. Nogmaals, dit alles, vooral wat de hoeveelheid betreft, nog met mate. Toch geven de hier vermelde verschijnselen te samen ter dege reden om te gewagen van een oplopende temperatuur op de verkiezingsthermometer.
| |
‘Drees of Romme’
De voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de P.v.d.A. heeft op het verkiezingscongres dier partij zijn gehoor - en ook anderen - trachten duidelijk te maken, dat het straks bovenal een keuze zal dienen te zijn tussen Drees of Romme. Zelf zal hij natuurlijk de laatste zijn om te ontkennen, dat het wel wat heel simplistisch is uitgedrukt. Er zijn immers nog andere kapers op de verkiezingskust met wie toch eveneens rekening gehouden zal moeten worden. Niettemin bevat, in grote lijnen gezien, de stelling, dat het in de eerste plaats tussen (de richting)-Drees en (de richting)-Romme gaat, veel juists. De twee partijen, waarvan zij de voormannen, tevens de lijsttrekkers over het gehele land zijn, zullen als de twee overwegend sterkste groepen uit de bus komen. Dat is buiten twijfel. En dan ligt het voor de hand, dat, zeker in eerste aanleg, een van hen beiden - naar gelang van stemmen- en zeteltal resp. door P.v.d.A. of K.V.P. verkregen - een poging tot Kabinetsformatie zal hebben te ondernemen. Zelfs bij mislukking van zulk een poging kan toch de allereerste aanpak om een Kabinet te
| |
| |
vormen op het uiteindelijke resultaat van beslissende invloed zijn. En in elk geval is het niet voor betwisting vatbaar, dat er een aanmerkelijk verschil aanwezig is tussen hetgeen aan de ene kant Drees aan de andere kant Romme voorstaat. Daarop heeft Mr. Burger in zijn hierboven bedoelde rede, terecht, het volle licht laten vallen. Een paar citaten uit het door hem op het verkiezingscongres van zijn partij gesprokene, kunnen dienstig zijn om zich van die verschilpunten nog eens goed rekenschap te geven.
‘Gedurende bijna 4 jaar,’ aldus Mr. Burger, ‘heeft men sinds 1952 kunnen constateren wat de betekenis is van het feit, dat niet een confessionele partij als de K.V.P. de leiding in het staatsbestel heeft gehad met Romme als Minister President maar een partij, die door haar structuur alle geestelijke groeperingen naar het maximum van het mogelijke tot haar recht laat komen, de P.v.d.A. onder een figuur als Drees....’ Vandaar ook, dat Mr. Burger nodig achtte ‘een nieuwe impuls, een nieuwe stroomversnelling in het politieke en maatschappelijke leven, waaruit komt vast te staan, dat het Nederlandse volk in 1952 zich heus niet heeft vergist en dat het niet per ongeluk op de P.v.d.A. heeft gestemd.’ Voortzetting van de ‘doorbraak’ is dus de leuze. Bovendien gaat het er tevens om ‘of Nederland wenst de voortzetting van een beleid Drees dan wel restauratie van het verleden onder leiding van Romme. ‘Tegenover Drees als de man, die samenbindt en samenwerking zoekt - de man, die er doelbewust naar streeft, ook in het regeringsbeleid de invloed der minderheden tot gelding te laten komen’ wordt dan in, mogelijk in sommige opzichten enigszins sterk aangezette tinten, Romme geschilderd. En wel als de ijveraar, die het ‘dwingt ze om in te gaan’ tot devies voert. Ook wie nog geneigd zou zijn in dit beeld enige overdrijving te zien, zal moeten erkennen, dat, om nogmaals Mr. Burger te citeren, ‘Romme gewrikt en gebroken heeft om de samenwerking van progressieven aller partijen te verhinderen’. De leider van de K.V.P. heeft trouwens iemand als Welter en daarmee tevens een belangrijk bestanddeel van diens aanhang aan boord gekregen. Daardoor zit hij ontegenzeggelijk met dusdanige conservatieve lading opgescheept, dat hij onmiddellijk de kiezers wijs kan maken, dat hij hun slechts deugdelijke progressieve waar kan of wil leveren. Het ontbreekt op de K.V.P.-lijsten niet helemaal
aan candidaten met zekere aantrekkelijkheid voor kiezers uit arbeiderskringen. Niettemin ligt het overwicht bepaald bij de meer behoudende elementen. Zo bezien valt er dus veel te zeggen voor de juistheid van de theorie, dat de keuze straks - vooral - tussen Drees en Romme gaat.
| |
| |
Begrijpelijkerwijze is speciaal bij de K.V.P. ontstemming merkbaar over deze electorale slagzin. Men koestert daar immers de niet-ongegronde vrees, dat hij inslaat. Intussen heeft de leuze ‘Drees of Romme’ eveneens reeds elders een prikkelende uitwerking gehad. Met name heb ik hier de V.V.D. op het oog. Daar komt men er tegen op zich tegenover de kiezers aldus in de hoek van quantité négligeable te laten dringen. En nog veel onaangenamer vindt men het er, dat de mening zou postvatten alsof de heer Oud met zijn volgelingen al te behoudend zouden zijn om nuttige bijdragen voor een progressief beleid te kunnen leveren. Het ware onbillijk dergelijke gevoeligheden slechts toe te schrijven aan een stijgende temperatuur, om er dus verschijnselen van overgevoeligheid in te zien. Veeleer bestaat er reden voor de opvatting, dat kennelijk de uitvinder van die boosheid opgewekt-hebbende slagzin in de roos heeft geschoten!
| |
Mr. Oud's bestrijding
Hoe dit zij, Mr. Oud liet zich in elk geval op 13 April j.l. ter algemene vergadering van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie allesbehalve onbetuigd, wat ijver betreft, om te trachten zoveel mogelijk de juistheid van het verkiezings-wachtwoord van de P.v.d.A. te ontzenuwen.
Zo sloofde hij zich uit ten einde te betwisten, dat met het verschil tussen socialisme en liberalisme het onderscheid tussen conservatisme en progressiviteit hand in hand zou gaan. Volgens hem vertoont het socialisme veel meer conservatieve trekken dan het liberalisme, is het veel minder dan het liberalisme bereid de bakens te verzetten als het getij verloopt. Deze en andere nog ter illustratie hiervan dienst gedaan hebbende woorden viel het de aanvoerder van de V.V.D. gemakkelijk uit te spreken, maar.... in de praktische staatkunde komt het bovenal op de daden aan. En wanneer men daarop acht slaat, dan is het m.i. buiten kijf, dat een reeks van daden, die van een werkelijk progressieve geest getuigen, in het credit van het Kabinet-Drees staan en dan juist dank zij de leiding, die daarbij van de tot de P.v.d.A. behorende bewindslieden uitging. Hier tegenover is, in het algemeen genomen, nog steeds het wachten op daden van progressiviteit van de zijde der V.V.D. Sterker nog, in de afgelopen vier jaar viel daar, als het er op aan kwam, bijkans steeds een al te zeer door conservatisme beheerst remmen, viel daar uiteindelijk tegenwerking waar te nemen. Nog maar kort geleden heeft Mr. Oud opnieuw een typisch staaltje hiervan
| |
| |
laten zien, te weten bij de behandeling van het ontwerp-Algemene Ouderdomswet. Doch alvorens daaraan nog enige speciale aandacht te wijden, meen ik een ogenblik te moeten stil staan bij het in wezen verwrongen beeld door Mr. Oud, ook in zijn rede van 13 April ten beste gegeven over wat er zich tegenwoordig bij onze kabinetsformaties zou voordoen.
| |
Kabinetsformatie: schijn en werkelijkheid
‘De zelfstandige kabinetsformateur’ - zo heette het - ‘die, het oog op de uitslag van de stembus gericht, zijn program opstelt en zijn medewerkers uitzoekt, behoort tot het verleden. Onze kabinetsformateurs zijn tot politieke makelaars geworden. De leiding van de door hen in elkaar gezette kabinetten laten zij aan een ander over.’
Oppervlakkig beschouwd, lijkt er in deze opmerking veel waars gelegen te zijn. Inderdaad kon Mr. Oud, alleen acht slaande op de uiterlijke schijn, beweren, dat de heer Drees thans van vier kabinetten premier is geweest en dat hij niet een van de vier zelf heeft gevormd, dat althans, tot kort voor Drees als Minister-President optrad, anderen aan het formeren waren geweest. Bij nauwkeuriger acht slaan op de werkelijke geboortegeschiedenis van die kabinetten zou de heer Oud echter in de eerste plaats hebben kunnen bespeuren, hetgeen hij dus ook niet onvermeld had mogen laten, dat in een eerder stadium Drees zelf wel degelijk al met formatiepogingen was bezig geweest. Er is echter nog meer. Prof. Oud heeft de betekenis van wat hij als de arbeid van ‘politieke makelaars’ qualificeerde aanmerkelijke overdreven. Onverschillig wie het formateurswerk heeft verricht, wie en wat er gaande is geweest in het voorbereidingsstadium, dat aan het optreden van een kabinet voorafging, voor dat optreden zelf draagt bij uitstek, draagt van nature de Minister-President de verantwoordelijkheid. Vandaar dan ook de praktijk - zo kon ik reeds in 1954 in mijn boek over ‘De ontwikkeling van het Minister-Presidentschap’ stellen - dat, indien tijdens een formatie het voornemen bestaat niet degene, die zich daarmee bezig houdt, doch een ander de functie van Minister-President op zich te laten nemen, tussen het tweetal (de formele formateur en de a.s. Premier) het nodige contact wordt onderhouden. Zulks, opdat de formatie voor de Minister-President aanvaardbaar zal zijn. Anders nog uitgedrukt: hij dient op het ogenblik zijner benoeming beschouwd te worden, en ook te kunnen worden, - zo voeg ik hieraan thans nog toe - in de plaats van de
| |
| |
formateur te zijn getreden. Het resultaat van het ‘makelaarswerk’ dient, èn wat de personen èn wat het programma betreft, zijn instemming te hebben, wil het hem mogelijk zijn dat resultaat voor zijn verantwoording te nemen. Nu is het buiten kijf, dat hij, juist ten einde dit te bewerkstelligen, ook in het stadium, waarin eventueel makelaarswerk wordt verricht, zijn denkbeelden en verlangens gemeenlijk op voldoende wijze naar voren doet komen. Nog daargelaten, dat vooral wanneer de uiteindelijke Minister-President zelf al eerder als formateur aan de slag is geweest, deze mede daardoor zijn stempel heeft gedrukt op het eindproduct van de formatie. Vandaar dan ook, dat o.m. het Kabinet-Drees van 1952 in feite zowel wat het programma als wat de personeelsbezetting aangaat, te beschouwen valt als wel degelijk te berusten op en ten nauwste samen te hangen met de uitslag van de stembus. Aan Mr. Oud's niet geheel zuivere weergave van hetgeen ten onzent Kabinets-formaties te zien geven, lag vermoedelijk het verlangen ten grondslag om het te doen voorkomen, alsof er een vrij gering verband zou bestaan tussen verkiezingsresultaat en de samenstelling alsmede, niet te vergeten, richting van het vervolgens aan het bewind komende kabinet. Zodoende immers kon hij eerder de goe gemeente in de waan brengen, dat het er op de keper beschouwd eigenlijk niet zo veel toe doet, of straks Drees dan wel Romme als overwinnaar uit de strijd te voorschijn zal komen. Met de hooggeleerde voorzitter van de V.V.D. ben ik het eens, dat zich bij ons, door een reeks van factoren, de geboorte van kabinetten lang niet altijd op ideale wijze voltrekt. Dit neemt niet weg, dat het m.i. al heel vreemd moet lopen, wil het niet van overwegende invloed zijn op het Regeringsbeleid, zoals dat straks als gevolg van de kiezersuitspraak op 13 Juni gevoerd zal worden, of de P.v.d.A. dan wel de K.V.P. als eerste de eindstreep zal bereiken.
| |
De V.V.D. en de algemene ouderdomsvoorziening
Minister Suurhoff heeft na kranige arbeid het welverdiende zoet van het succes mogen smaken, dat aan zijn met op twee na algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen wetsontwerp inzake de algemene oudersdomswet ten deel viel. Zelf onderstreepte hij, dat het hier een nationale oplossing betrof. Ontegenzeggelijk komt de getroffen regeling op een synthese van eertijds uiteenlopende wensen, met name die van ouderdomspensioen en die van ouderdomsverzekering neer. Maar de eer van de vormgeving van de indiening van het wets- | |
| |
ontwerp in welks voorbereiding het oud-Kamerlid Berger een groot en verdienstelijk aandeel heeft gehad, komt zeer zeker aan Suurhoff toe. En natuurlijk tevens aan het Kabinet-Drees in zijn geheel. Zo nadert dan nu, dank zij dit alles, met rasse schreden het tijdstip, waarop naar de Kamervoorzitter terstond na de verblijdende beslissing constateerde, het trieste begrip ‘oud en arm’ tot het verleden zal kunnen gaan behoren. Een minderheid in onze volksvertegenwoordiging bleek tegen een onderdeel van de voorgestelde bepalingen grote bezwaren te hebben. Te weten tegen de door de wet geschapen mogelijkheid tot opneming van aanpassingsregelingen bij particuliere pensioenfondsen. Die minderheid had het volste recht pogingen te ondernemen ter verijdeling van deze opzet, gelijk van zijn kant de Minister insgelijks het volste recht bezat om ten opzichte van amendementen, die zijn bouwwerk al te zeer zouden aantasten, het ‘onaanvaardbaar’ te laten horen. De door de anti-revolutionaire fractievoorzitter Dr. Schouten en door Prof. Oud deswege uitgeoefende kritiek was echter ongegrond. En bepaald veel te ver ging in het bijzonder laatstgenoemde afgevaardigde, toen hij probeerde waar te maken, dat de verantwoordelijkheid voor eventuele mislukking van het plan om de ouderdomsvoorziening met het zekerheid verschaffende bodempensioen met 1 Januari 1957 te doen ingaan - mislukking die uit aanneming van het onaanvaardbaar
verklaarde zou voortvloeien - van zich af te schuiven en op de schouders van Minister Suurhoff zou komen te rusten. Het had er bepaald veel van alsof in zijn hart de leider van de V.V.D. niet zo ongaarne gezien zou hebben, dat hetgeen de Minister van Sociale Zaken voorstond, op het allerlaatst toch nog schipbreuk zou lijden. Als men dan bovendien bedenkt, hoe Prof. Oud het, tengevolge van wat Prof. Romme als oud-liberalisme kenschetste, ten onrechte deed voorkomen alsof hij tegen ongepaste aantasting van verkregen rechten in het krijt trad, is het wellicht geoorloofd hierin een te kort te zien aan progressief denken, dus een te veel beheerst worden door conservatieve neigingen. Alles te samen genomen had het er gedurende het nogal onstichtelijk tafereel, dat zich bijkans op het allerlaatst van de Kamerdiscussies over dit wetsontwerp afspeelde, veel van alsof het weinig abele steekspel onder invloed stond van een oplopende temperatuur. Deze deed zelfs sterk aan verkiezingskoorts denken.
Gelukkig kon in zoverre nog van ‘eind goed, al goed’ gesproken worden, dat met uitzondering van de beide Staatkundig Gereformeerden, alle overige leden hun stem aan het wetsvoorstel gaven. Derhalve eveneens o.m., hetgeen hier tot hun eer vermeld zij, de Heer Oud en zijn fractiegenoten!
|
|