| |
| |
| |
Antoon Coolen
De zaak Dominici
Jean Giono: Notes sur l'affaire Dominici. Suivies d'un essai sur le caractère des personnages. N.R.F. Gallimard Paris.
De Zuidfranse schrijver Jean Giono heeft een merkwaardig boek geschreven over de zaak Dominici, de oude boer uit de Haute Provence, die schuldig werd verklaard aan de moord op het Engelse echtpaar Drummond en hun dochtertje. Giono was niet de enige Franse schrijver, die in Digne het proces bijwoonde, dat klaarheid moest brengen in de verschrikkelijke en raadselachtige misdaad bij Lurs. Zelf noemt hij Salacrou, die naast hem zit. En volgens krantenberichten zouden ook Georges Simenon en François Mauriac zittingen van het hof hebben bijgewoond. De belangstelling van deze beide laatsten moet uiteenlopende drijfveren hebben gehad. De belangstelling van Simenon is die van de schrijver van de psychologische roman policier, waarin hij een meester is. Mauriac heeft wat hijzelf genoemd heeft ‘ce don d'atmosphère’ voor het drama van het gesloten en beklemmende familieleven op het Zuidfranse platteland. Of hij heeft hier bevestigd gevonden die duistere psychologie, die hij in zijn Journal als een sousentendu te verstaan geeft als hij spreekt over de geheimzinnige, aan de justitie overigens onttrokken drama's, waarvoor de plattelands-geneesheer soms komt te staan.
Maar dat juist Giono het proces van nabij heeft willen meemaken is meer dan begrijpelijk. De figuren eruit zijn mensen uit zijn boeken. Van de boeren uit die boeken zei men, dat ze niet waar waren. Men ziet nu dat ze het waren, zegt Giono. Hij laat geen toeristenilluzie over de Provence, die men niet leert kennen van pompstation tot pompstation, van hotel tot hotel, langs wegen, waar men de reiziger alles geeft wat hij verwacht onder de hemel van de Côte d'Azur. De Provence is niet het arcadië uit Daudet's Lettres de mon moulin, maar een streek, ruw, hard, en gierig op de vruchten van haar bodem. Daudet's Geit van mijnheer Seguin is alleraardigst. Ze heeft slechts één bezwaar: ze bestaat niet.
Aan zulke notities herkent men de romanschrijver, die zich in het relaas van het proces en in de karakterstudie welke erop volgt, niet
| |
| |
verloochent. Maar het boek wordt er niet alleen leesbaarder, doch ook waardevoller door. Raadselachtig is het lot, dat hier twee families bij elkaar brengt, die op een afstand van twee duizend kilometer van elkaar wonen, een in Engeland, een in de Basses Alpes. Die in Engeland steekt het Kanaal over, komt in Parijs, reist door naar het zuiden, komt in Digne, leest er affiches, die stierengevechten aankondigen, wil die gevechten zien, ofschoon ze, zegt Giono, maar geïmproviseerd zijn en niet de moeite waard, koopt er plaatsen voor, reist door en komt na drie dagen terug. Na de stierengevechten gaat de weg naar Lurs, naar de Grande Terre, de hoeve van de Dominici. De volgende dag worden ze vermoord gevonden, de ouders doodgeschoten, het kleine meisje met ingeslagen schedel. Twee families ontmoetten elkaar. De ene verdwijnt, de andere, betrokken in het beestachtige drama, komt in opspraak voor de hele wereld. En de patriarchale familievader staat terecht in Digne, dat Digne, vroeger al een punt van litteraire belangstelling in de aanvang van Les Misérables. A propos de Victor Hugo vertelt Giono, dat Gaston Dominici, natuurlijk kind van een piemontijnse dienstbode en een onbekend vader, het levenslicht zag in de conciergewoning van hetzelfde paleis van justitie, waarin hij nu voor zijn rechters stond en, eerst door twee, later nog slechts door een van zijn zonen van de drievoudige moord beschuldigd, werd veroordeeld. Vier maal heeft hij bij het onderzoek bekend. Vier maal heeft hij zijn bekentenis herroepen. Ook dit is raadselachtig. Giono laat vermoeden, dat het in de kraam past der verwarring, het om de tuin leiden van de justitie, welke de Dominici niet minder dan vijftien maanden schaakmat hebben gehouden.
Het vonnis, waarbij Gaston Dominici veroordeeld is, heeft Giono allerminst overtuigd; het stak tezeer in het dossier, dat angstvallig behoed werd tegen alles, wat het met twijfel bedreigde. Giono zegt niet, dat de oude Gaston Dominici niet schuldig is. Hij zegt, dat voor het hof niet bewezen is, dat hij schuldig is. Er zijn evenveel formele bewijzen voor de schuld van de oude boer als er formele bewijzen voor zijn onschuld zijn. De zwaarwegende uitspraak van de gezworenen over het schuldig of onschuldig verontrust weer eens te meer. Het waren brave mannen, zegt Giono, niet de élite van de Basses-Alpes, zoals de president van het hof hen noemde, want ze waren aangewezen bij loting. Deze brave mannen hebben gedurende het hele proces niet één aantekening gemaakt, niet één vraag gesteld. Slechts vroeg, na het requisitoir, de eerste gezworene, mede namens de anderen, om de zaak voor de avond tot een einde te brengen. Want ze wilden op tijd naar huis.
| |
| |
Er was dadelijk de handicap van een groot misverstand tussen het syntaxis, een andere plaats voor de prenomina, een ander gebruik van meervoudsvormen, kent woorden een andere draagwijdte toe. Als de hof en de beklaagde: de taal. Het boerse idioom heeft een andere beklaagde zijn karaktereigenschappen worden voorgehouden is hij verbaasd, dat ze allen in zijn nadeel worden uitgelegd, hun aanduiding houdt voor hem het tegendeel in. Er is misverstand over allerlei détails, waarin het hof de antwoorden van Dominici en de getuigen verkeerd interpreteert. Het geeft aanleiding tot een opmerking van Giono aan de advocaat-generaal: al-eer te beginnen had men het eens moeten worden over waarde en betekenis van woord en zinswending. Er zijn nog andere misverstanden. Er was herhaaldelijk gesproken over de ‘muur van zwijgen’, waarop men bij deze mensen stoot. Maar die muur van zwijgen bestaat niet. Het is de gewone woordkarigheid, het ‘doof, stom en blind zijn’ om op zichzelf in vrede te leven. ‘Vous êtes indifférent à tout ce qui vous entourait’, zegt de president tot de oude boer. En hij antwoordt: ‘c'était mon travail qui m'intéressait’. ‘Vous étiez replié sur vous même’, houdt de president hem voor. En het antwoord luidt: ‘j'étais bien obligé’. De antwoorden zelf zijn van grote karigheid, ze zijn strikt en beperkt: Giono telt bij de oude Dominici een spraakgebruik van vijfendertig, veertig woorden, waarmee hij overigens geen ogenblik in verlegenheid zit.
En hoe zit het met dat andere misverstand, dat van de familie-clan der Dominici. Ook hier geen onderscheid tussen hen en de streek. Er is niet één bewijs van patriarchaal despotisme ter tafel gekomen en wat als een familieclan beschouwd wordt is niets dan de sterke boerse familiezin.
Giono schrijft de oude Dominici noblesse van houding en grandeur toe. De omgeving van het hof, de rechters in het rood, de gendarmen, het brengt hem niet van zijn stuk. Hij spreekt vrij en geeft zijn antwoorden snel en intelligent. Hij heeft een paar rhetorische zinswendingen: ‘Ik ben eerlijk en loyaal’ en: ‘Ik ben een goed Fransman’. Dit laatste zegt hij dikwijls en met zoveel nadruk, dat er wel aanleiding was geweest hem te vragen, wat hij bedoelde. Met het antwoord was men dan misschien een van de geheime kamers van dit drama binnengedrongen, meent Giono.
Maar er komt een ogenblik, waarop de oude boer zijn grandeur verliest. Bij het verhoor heeft hij met betrekking tot de veronderstelling van een sexuele relatie met lady Drummond een uitdrukking gebezigd, die de president van het hof herhaalt; en we krijgen een pak modder
| |
| |
recht in het gezicht, zegt Giono. De president vraagt, of hij die woorden inderdaad gezegd heeft en de oude boer stamelt: ‘Ik weet het niet, ik was gek’. Maar als hij gek geweest was, zegt Giono, dan had hij nu niet dat air gehad van zijn troon te zijn gestoten en zijn waardigheid te hebben verloren. Zijn hele houding verraadt, dat hij de uitdrukking gebezigd heeft en men zou hem, merkt Giono op, recht in zijn gezicht willen slaan: viel het vonnis op dit ogenblik, dan was het de dood. Giono noemt de uitdrukking niet. Het blijkt, dat ‘la phrase immonde’ gebezigd is toen bij het verhoor een politieman de oude boer oriënteerde op het gebied van de ‘paillardise’, waarbij de woordkeus van de politie ook wel niet door pudeur geremd zal zijn geweest.
Het is trouwens de enige keer in het hele proces, dat Dominici zwakte vertoont. En Giono, die dit ogenblik in de rechtszaal een wel zeer dramatisch accent geeft, laat elders de oude boer weer alle recht wedervaren. Enige malen komt hij terug op een Virgiliaanse uitdrukking van Dominici als deze over zijn bucolisch leven spreekt - de oude boer was vroeger schaapherder. Na een debat in de zaal op hoge toon wendt de boer zich van zijn familie en van de president af en heeft, starend in de leegte, een monoloog van zes volzinnen, waarbij iedereen ineens luistert, de journalisten elkaar aankijken en waaruit Giono opvangt en optekent: ‘Ze hebben mij gegrepen als een schaap in de schaapskooi’.
Welke bewijzen heeft men tegen de oude Dominici? Zijn bekentenissen hielden geen steek, ze werden even dikwijls gegeven als herroepen. Zijn reconstructie van de misdaad faalde, ze klopte niet met de feiten van de vondst der lijken. Aan zijn bekentenissen herinnerd heeft hij het afdoende antwoord - een bonheur d'expression noemt Giono het -: ‘wat ik heb gezegd heb ik gezegd en ik heb het niet gedaan’. Van de twee zoons, die hem beschuldigd hebben, komt de een op zijn beschuldiging terug en zegt in Digne: ‘Non père, ce n'est pas vous, je le sais’. Een kleinzoon, twintig jaar oud, een candide gezicht met alleen het monsterachtige teken van het bewegen van zijn Adamsappel, wordt op leugen na leugen betrapt, bekent, nader aan de tand gevoeld: ‘j'ai menti, - j'ai encore menti’, en, gevraagd waarom hij liegt, zegt hij: ‘Dat weet ik niet’. Hij ziet eenvoudig de waarheid niet, zegt Giono, ze laat geen merkteken in hem achter. En tussen dit gezicht van de volmaakte leugenaar en het gezicht van de beschuldigende zoon, ziet Giono overeenkomst: de kleinzoon zal over vijfentwintig jaar het gezicht hebben, dat de beschuldigende zoon nu heeft. Het is zo kennelijk het gezicht van de lafaard, dat een driejarig kind, vertrouwd met
| |
| |
de lafaard uit het prentenboek Zig et Puce, van hem zou zeggen: ‘Dat is de lafaard, niet waar moeder?’ Als hij de beschuldiging tegen zijn vader volhoudt volgt er een dramatische spanning uit wat de vader in een volmaakt oprechte bewogenheid tegen hem zegt: ‘Ik sta er niet op, dat je zegt, dat ik onschuldig ben. Dat hoef je niet te zeggen. Maar zeg de waarheid: wie was er bij je toen je in het klaverveld de kreten hoorde? Wie was er bij je? Wie was er bij je? Wie was er bij je?’
Men voelde, dat de vraag eindeloos herhaald gebleven zou zijn. De beschuldigende zoon kon er niet onder uit en onder de climax der herhaalde vraag opent hij zijn mond voor een zaal in de heftigste spanning. Maar vooraleer hij nog geluid had uitgebracht sloeg de president met de hamer en zei: ‘De zitting wordt geschorst’. De beschuldigende zoon was gered. Voor het eerst ging er een gemompel door de zaal.
Het is al even onbegrijpelijk als de nonchalance van het hof tegenover de verklaringen van dr. Dragon. De vraag kwam ter sprake, of er bloed was aangetroffen op de kleding van mevrouw Drummond. Neen, zei dr. Dragon. Maar wel had hij een tot drie centimeter diep in de bodem doorgedrongen bloedvlek aangetroffen bij een zinkput. Omdat het dossier hier niets van zei, schonk het hof er geen aandacht aan. Omdat de verklaringen van dr. Dragon op verschillende punten terzijde van het dossier gingen, nam het hof er geen notitie van. Weliswaar had dr. Dragon 's morgens na de misdaad de lijken medisch onderzocht, maar het hof maakte bezwaar, dat dr. Dragon oud was en een plattelandsgeneesheer. In de zaal was ook dr. Jouve, een chirurg van grote faam, een persoonlijkheid. Hij werd voor het hekje geroepen. Hij begon met te verklaren, dat hij de lijken niet had gezien en slechts kon spreken volgens analogie. Maar zijn verklaringen weerlegden die van dr. Dragon en waren in overeenstemming met het dossier. En daarom werd aan de verklaringen van dr. Dragon geen aandacht meer geschonken.
Want het vonnis tegen de oude Dominici zat in het dossier, dit dossier, dat geen oren heeft, zegt Giono, en zelfs geen intelligentie. ‘Je m'enfiche du dossier’, roept hij uit. Maar de advocaat-generaal zal het in zijn requisitoir, waarin hij de oude Dominici tegen alle regelen in niet meer ‘l'accusé’ noemt maar ‘l'assassin’, - het volle gewicht geven. Hij herinnert meer met de emotionaliteit van de Fransman dan met de scherpzinnigheid en hardheid van de overtuigende jurist aan dat dramatisch ogenblik, toen de oude Dominici met zijn herhaalde vraag: ‘Wie was er bij je?’ de beschuldigende zoon Gustave in verlegenheid bracht. Het was goed, dat de president met een hamerslag
| |
| |
de zitting schorste. Daarmee was een rechterlijke dwaling voorkomen. Had de zoon gesproken, dan zou hij, zijn vader gehoorzamend als deze hem in de ogen keek, gezegd hebben: ‘ja, ik ben de moordenaar’. Ik was bang, dat dit gebeuren zou, zei de advocaat-generaal. Want wie had ik dan nog kunnen overtuigen van de schuld van de oude Dominici? Deze passus in het requisitoir, die sterk moet zijn, acht Giono ten rechte uiterst zwak. Want wat zijn dan al de bewijzen tegen de oude Dominici, als vier woorden van de zoon er letterlijk iedere overtuigingskracht aan ontnemen? Het requisitoir heeft meer zulke zwakke plekken. En het heeft pathos, dat zich tot de gezworenen richt en juist gevaarlijk is voor die brave mannen, die het schuldig uitspraken.
De president, de assessor, de advocaat-generaal, de procureur van Digne zijn mannen, aldus Giono, wier eerlijkheid en rechtschapenheid boven iedere verdenking staan. Ze hadden de innerlijke overtuiging, dat de beklaagde schuldig was en deze overtuiging en het dossier waren met elkaar in overeenstemming en werden, nogal angstvallig, in overeenstemming gehouden. Deze overtuiging van het hof heeft Giono, die de zittingen bijwoonde, niet overtuigd. Een elegante uitdrukking voor iemand, die zegt: ‘Je m'en fiche du dossier’. Het boek van Giono lost het raadsel van Lurs niet op. Maar het toont, met het gezag van een scherpzinnig inzicht in de figuren, overtuigend aan, dat het hof van Digne dit raadsel ook niet opgelost heeft.
De karakterstudie van de personen is inderdaad die van de romanschrijver. Giono voert de personen ten tonele, als de figuren in zijn boeken. Scherp staat Dominici's vrouw voor ons, de moeder van die zonen, die beschuldigen, verdedigen en het drama met hun leugens verwarren: een zwart vrouwtje, verschraald tot op de harde botten; een gezicht van zóveel rimpels, dat ze glans geven aan de as van de huid; twee grote, open ogen. Dominici laat geen oog van haar af. Ze zegt, dat hij altijd goed voor haar was en dat ze gelukkig is geweest (in een hard en onvoorstelbaar sober bestaan). Maar ze wordt de Hecuba in haar wanhoop. Als de zitting gesloten wordt staat ze boven op een stoel, om haar man na te zien, die men wegvoert. En ze schreit.
|
|