Verwijten.
‘Wat men Adriaan van der Veen ook zou mogen verwijten, zeker niet, dat de motieven van zijn romans alledaags of oppervlakkig zijn.’
Wij geloven niet, dat Adriaan van der Veen zich erg ongelukkig zal voelen met dit begin van een kritiek op zijn laatste roman, want wat men hem ook zou mogen verwijten, hij lijdt niet aan vervolgingswaarzin, is geen paus en heeft lang niet altijd gelijk. Maar gek blijft het, zo te beginnen.
Rein Blijstra deed het, in het Vrije Volk van 30 Nov. 1955, en wij gingen zijn recensie lezen in de hoop interessante zwarte plekken bij Adriaan te zien blootleggen - waar dan tegenover zou staan, gelukkig, dat de motieven van zijn romans niet alledaags of oppervlakkig zijn.
Wij kwamen bedrogen uit. Niets dan goeds. Wàt men Rein Blijstra ook verwijten moge, zeker niet, dat hij zijn bespreking deze keer niet op hoogst merkwaardige wijze begint. Had hij onbewust weerzin tegen het boek in casu en heeft hij zich daarvan, als de rechtschapen man en de goede criticus die hij ongetwijfeld is, willen ‘afschrijven’?
Als wij dit vertellen aan een oudere vriend, zegt deze: er is een criticus geweest die, een opvoering van Othello besprekende, aanving als volgt: ‘De eigenlijke inhoud van dit stuk is “zakdoekje leggen, niemand zeggen”’. Wie was dat ook weer, zegt onze vriend. Wacht es, zegt hij, dat was Blijstra!