De Nieuwe Stem. Jaargang 11
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
I. Boutade SénileIk heb de handle op de tien gezet, ja op de tien, wou je soms zien?
je gelooft het nog niet zo misschien?
ja man ik vind het ook beroerd benepen
maar 'k heb mijn les nu wel begrepen
van knijpen komt begrijpen als je voelt wat ik bedoel
ik heb de handle nu maar op de tien gezet
't is krap genoeg, toch kan 't maar nèt.
Ik heb de handle op de tien gezet, zo ga ik juist nog niet kapot
't is maximaal al is het rot
je zei? of dit nu de limiet...? nee 't is niet veel meer
maar ja wat doe je eran? ik ben ook niet zo héél meer
't kon nog een massa maller... onderhand... je pad wòrdt smaller
ik heb me handle dan maar op de tien gezet
't is machtig wijs indeed en 't is ook pèt.
Ik heb de handle op de tien gezet, ja wéét ik wel jìj kan dat doen
ik weet het ook nog best van toen
toen jij en ik nog zeiden WIJ
toen waren daar nog zo geen tientjes bij, toen reed je minstens vijf en tachtig
o man zwijgstil, het was moorddadig prachtig
beneden zestig was toen pestig... enfin ik heb 'em nou dan maar 'es op de tien gezet
dat is zoveel als tussen stoel en bed.
Ik heb de handle nu 'es op de tien gezet nee niet voorgoed, dat heb ik in de gaten
| |
[pagina 4]
| |
het smalste pad wordt je nog niet gelaten
daar is een beest dat alsmaar knaagt en knibbelt
dat aan je body, aan je ziel en aan je vonder snibbelt
ten slotte blijft er nog een dunne spriet... erg best in sprietjelopen ben ik niet
en dan blijft ook die spriet nog niet, maar goed het ding staat nu dan maar op tien
hoe lang dat blijft moet ik nog zien.
Maar dit staat vast: dat ééns ik het verdom
dan moet er maar van komen wat er komm'
dan zet ik rats de naald precies op honderd
en moet de afgrond dan maar ingedonderd
want nul en honderd dat is identiek
alwéér zo'n prachtig staaltje symboliek
als dat soms het moraaltje was, mijn compliment en 't rijmt op plas
toch houd ik 't nog maar even op die dooie tien
je wil per slot nog wel eens éven... zien.
| |
[pagina 5]
| |
II. CardoNu alle meisjes dood zijn
nu het zout smakeloos is geworden in zichzelf
en alle dingen zo onzegbaar gaan vervelen
nu het Hoofd is leeggelopen
en het hart geen vraag meer weet
nu is de invasie der cijfers begonnen
het laatste stadium.
Milliarden cijfers passeren het Hoofd
dag en nacht en zonder ophouden passeren ze
horden en vlagen en zwermen van cijfers
kosmische stormen van cijfers
die passeren en maar passeren
en je begrijpt nu wel waarom al die oude mannetjes en vrouwtjes
daar aan de speeltafel zitten in Monte Carlo
en je begrijpt de beurskoersen
en hoe de eeuwen als leeuwen geeuwen
van de dodendans der cijfers
je begrijpt nu dat atoom en heelal allebei nul zijn
cijfers en alles is niets en niets is alles
en is dat dan nu het hele Spel? zo hebben wij gevraagd
is dat dan nu de val die ons zal vangen
broeder Ik?
| |
[pagina 6]
| |
Of keren we den zandloper om en zetten we den dolk recht in 't hart
van deze grondeloze verveling?
zetten wij den dolk recht in den zinnelozen stoet
één dolkpunt vertikaal in de woestijnen?
Eén punt
méér is ons niet besteld
welnu dan, in dit éne punt, het kruispunt van het kruis
waar horizont en loodlijn snijden
waar niets en alles kruisen en hetzelfde zijn
en eeuwig duurt hun strijd
hier is het dat wij staan.
Branden moet dit, eeuwig branden
dit punt dat wij in beide reeksen dan bestaan
alle cijfers zal het opzuigen
en iedere doodsgeeuw sterft erin
dit brandpunt dat nu komend is
omdat wij het willen:
een ster zijn.
| |
[pagina 7]
| |
III. Afrekening1
Wat zouden we nu nog langer jenken en literair doen over het zwarte gat?
je weet wel dat zwarte gat onder ons leven
dat we zo gewichtig vinden
dat weten we nu heus allemaal wel
laten we het liever negéren
laten we het tarten en een kleinen tuin arrangeren
een kleinen hof van zomaar een paar aardige dingen
we hoeven hier waarachtig niet sentimenteel over te doen maar we kennen allemaal die dingen wel
waar het hart naar hongert
gut het is niets bijzonders, het zijn maar doodeenvoudige dingen maar er is geen hart dat er niet om schreeuwt
wèl dan, waarom zouden we dan zo'n drukte maken en niet eenvoudig een beetje goed voor mekaar zijn?
waarom zouden we niet een beetje spelen?
wat raakt ons dat oneindig geeuwen daaronder?
wat raakt ons dat oneindig schouderophalen?
dat straks met één lusteloze stommiteit wellicht ons ganse kaartenhuis in elkaar laat storten?
wat raakt het ons? of het komt? ja natuurlijk komt het, periodiek komt dat
maar wat raakt het ons? wij halen onze schouders nog véél hoger op
en met méér recht
omdat wij de weerlozen zijn
wij betalen verachting met verachting
verrèk zegt de weerloze en hij begint een nieuw tuintje
een eindje verderop.
| |
[pagina 8]
| |
2
Maar je moet niet luisteren naar de kleine kwakzalvers
allemaal hebben ze een patent-remedie van de Grote Tovenaar en ze zijn er gewichtig mee
en het gat blijft het gat maar dat is het ergste niet
dat weten we allemaal wel
het ergste is dat ze je tuintje verknoeien als je ze binnenlaat
dit moet eruit en dat moet erin
dit mag beslist niet en dat moet beslist wel
hun stupide bemoeien heeft geen einde
het ergste is dat ze je die aardige dingen willen afstelen
die paar aardige dingen waar we allemaal blij mee zijn zomaar doodgewoon
maar dat willen ze niet
je mag alleen maar krampachtig doen vanwege die Grote Tovenaar
waarvan nog niemand ooit iets gemerkt heeft
de stumper
ze willen je het hart afstelen, de kleine tovenaars, en ze stelen je het hart uit je tuintje
daarom sluiten we ze buiten, de gewichtige kleine wauwelaars
we hebben geen leugens nodig
waarom zouden we niet vanzelf een beetje goed zijn voor mekaar en voor onszelf?
waarom moeten we de paljassen zijn van de kleine tovenaars?
laten ze aan hun eigen touwtjes trekken
laten ze hun angsten zelf opeten
waarom zouden we niet zelf lachen en zelf de schouders ophalen?
waarom zouden we niet zelf leven en zelf sterven?
waarom zouden we altijd een ander moeten wezen?
als er getoverd moet worden dan zullen we dat zelf wel doen.
| |
[pagina 9]
| |
3
Want je moet je niet laten inmetselen door de dreigementen van de kleine wauwelaars
de dreigementen van dood en pijn
die kennen we wel
maar wat zou je je gevangen geven aan hun bête angst?
aan de angst van het zwarte gat voor zichzelf?
laat de doden de doden begraven
kun je een gat met een gat stoppen?
wat zou je je dan laten inmetselen? wat is er machtelozer, wat is er smakelozer dan de dood? wat afgezaagder farce? wat stompzinniger leugen?
wat is er trotser adelsteken dan de pijn?
wèl dan, waar is onze deemoed? bent U zoiets bijzonders? ben ik zoiets bijzonders? wat komen U en ik erop aan? voor ons een ander
wèl dan, waar is onze trots? dat de bange slaven hun eigen beulen zoeken
wij zullen heus wel breken als het tijd is maar we pingelen niet
welkom dood dan! als het zaad niet scheurt waar zal het leven dàn uit opstaan?
welkom pijn dan! de weerlozen groeten U en maak je maar niet ongerust
we zullen heus wel kapot gaan - óók een triomf! maar gecapituleerd zullen we hebben nièt
want uit de gronden van ons aller pijnen zal het grote mededogen opstaan dat reëler is dan alle toverkunsten en het is misschien het enige dat er op aankomt
want zó toveren wìj
en ik zeg het U nog eens: wij toveren zelf
en wat ons ook wordt afgenomen: dit niet
want er ìs geen toveren dan wijzelf
en daarom doet al de rest er geen bliksem toe
de stupide dood niet en de goedkope pijn niet en de kleine tovenaars niet en de Grote...? Och arme!
Eéns misschien ja, aan het einde der tijden, zal die Grote Tovenaar dan opstaan
uit ONS hart
waar wou hij anders vandaan komen?
| |
[pagina 10]
| |
4
De wind is west
de zon schijnt
vandaag komt het nog niet
laten we dan een blokje om wandelen met ons kindje, stevig klemt haar kleine handje om je vinger vast.
| |
[pagina 11]
| |
IV. Histoire d'une nativitéVoor Edgar Tytgat (Adagio orizzontale)
In lange reven zweven neven
zeven neven zwevend schreven
een levensweven in brede breven
STOP HO!
waar is die éne neef gebleven?
hij is toch nergens blijven kleven?
vermoedelijk is hij afgedreven
opgeslokt
door de Zwarte Vrouw
R.I.P.
(Allegretto verticale)
Twintig nichtjes met witte gezichtjes
neepjesdichtjes verrichten ze plichtjes
spitse gezichtjes als stille lichtjes in bidgestichtjes
BENG HAI!
wat heeft die éne nicht verricht?
ze heeft een blosje op 't gezicht
ze is waarschijnlijk opgelicht
platgeplet
door de Zwarte Man
R.I.P.
| |
[pagina 12]
| |
(Marcia trionfale in croce)
De horizont is opgestaan
de loodlijn is naar bed gegaan
daar gaan ze nu een kruisje slaan
bij 't milde licht der zoete maan
alleluïa!
kyrieleis!
komt zingen wij een nieuwe wijs!
twee koperen centen is de prijs
hèb je al ons kleine kind gezien?
't ìs het allerliefste kind misschien!
dat hebben deze neef en nicht
zomaar spontaan op 't eerst gezicht
tot heil van iedereen verricht
volkomen gratis onverplicht
zo zijn wij dan weer zeer gesticht
pax nobiscum
omnibus.
| |
[pagina 13]
| |
VI. AfscheidHet valse heeft wel méér een kus gegeven
waarom niet? het ging hier juist nog langs
er hangt nog iets tussen de huizen
een duur parfum wel
moet waarheid nu altijd stinken?
weetjewat?
weetjewat
ik ga wandelen
ik ga weg
helemaal weg
dag liegluchtje dag stinkwaarheid
dag rommeltje dag soepje
dag molensteen
dag ministertje kiele kiele
dag mooie generaal
dag allemaal
ik ga weg
naar twee ogen
en een kleinkindersmoeltje
| |
[pagina 14]
| |
V. RevanchePlakkerdeplakkerdeplak daar komt het kindje Njanja aangekropen...
ijverig pletteren de handjes op het verto naar je toe
twee lustige krentoogjes zien vol verwachting vóóruit
want ze weet precies wat er komt
terwijl neuriet ze een hoopvol wauweltje
dan trekt het zich met felle klauwtjes op aan je broek
ze staat!
twee grote donkere ogen
de dikke armpjes zwijgend omhoog
en dan begint ze een diep gegrom opdat het moeizame nu gebeuren zal
het zware dat eindigt daarboven op de knie
waar het grote bureauvlak is, de schrijfbloc en het rode krijt...
Foster Dulles heeft een schone zakdoek genomen
de atomen krijgen straks allemaal explosieve staartjes
en er is nu een machien dat psychologisch kotsen kan.
Maar wìj gaan samen een 0 schrijven.
| |
[pagina 15]
| |
VII. Rachmaninoff préludeDe oude man van den berg heeft in duizend jaar niet gesproken
ijzergrauw is de oude man
hij is harder dan de rotsen.
Toen zijn Moeder stierf
bewoog hij niet
hij ziet over bossen en rivieren en over de grote steppe
scherper dan een arend zien de ogen van den ouden man over de grote steppe
hij heeft zijn honderd zonen zien sterven
zijn vrouwen verwaaiden zoals dorrend blad verwaait
hij beweegt niet
bossen vallen, zeeën verdrogen, volkeren trekken voorbij
over verre woestijnen ziet hij
zijn enige dochter is met vreemden meegegaan
hij beweegt niet
in de grote steden fluistert men van het eeuwig ijs dat hem tot mantel dient
de sterren zoeken zijn ogen in den nacht
maar zijn lichte ogen zien naar binnen
hij beweegt niet
kijk daar is het kleine kindje van zijn dochter
het kan maar nauwelijks lopen nog, het doet maar wat stapjes
dan gaat het zitten en het speelt met een leeg busje
nu beweegt de oude man
hij zingt
zachtjes zingt hij: li ljoeli! li ljoeli!
ei zie hoe het jonge berkeboompje bloeit op de steppe!
li ljoeli! li ljoeli!
een rivier ontspringt.
|
|