Een overzicht van de desbetreffende cijfers, zoals o.a. gepubliceerd in de ‘O.K.W.-Mededelingen’, no. 35, 19de jaargang, 29 September 1955, blz. 556, leert dan ook dat de uitgaven daarvoor sinds de oorlog steeds stijgende zijn om op de begroting '56 een bedrag te bereiken van f 4.717.400, -, laten we royaal zijn en zeggen: rond f 5 millioen. Oftewel 0.6% van de begroting voor O.K.W., die zelf 11.7% uitmaakt van de gehele begroting. Tegenover - dit terzijde - 20.4% voor Defensie.
Een heel bedrag, die 5 millioen gulden. Maar is het nu ook genoeg? De vraag is te meer gerechtvaardigd omdat hier blijkbaar alles is opgeteld wat met enige goede wil onder het begrip student kon worden begrepen. Immers de beurzen aan eigenlijke studenten brengen het in diezelfde begroting niet verder dan f 2.603.000, -. We beknibbelen dus gans niet, wanneer we vaststellen, dat dit niet genoeg is niet alleen, maar dat het zelfs ver beneden de maat blijft. Beneden de Engelse maat namelijk.
In hun interessante studie ‘Professional People’, Londen 1952, geven Roy Lewis en Angus Maude het vermoedelijk wel niet geheel overeenkomstige, maar toch zeker vergelijkbare cijfer voor hun land. Daar gaf, naar uit blz. 80 en de noot op blz. 90 blijkt, de staat voor de cursus 1951-'52 ‘state cholarships and awards’ ten bedragen van 7½ millioen pond, of 75 millioen gulden. M.a.w. 15 maal zoveel. En dat terwijl de bevolking van het Verenigd Koninkrijk slechts ongeveer 5 maal zo groot is als die van ons land.
Een andere cijferreeks van iets later tijd geeft een nog beschamender beeld voor ons land. In 1953-'54 werden in Engeland 74.2% van de studenten ‘financieel gesteund’ zowel uit staats- als uit particuliere fondsen (Times 9-6-1954, waar aan de officiële cijfers, gepubliceerd in Cmd. 9477 ontleend werd). We hebben hier nog geen rekening gehouden met steun van locale overheden.
En bij ons? De cijfers voor 1952-'53 leren, dat er toen 300 rijksbeurzen werden vergeven (en 2400 renteloze voorschotten, die echter wel tot op zekere hoogte als hulp, maar niet eigenlijk als steun kunnen worden gekwalificeerd). Rekenen wij er die niettemin, royaal en loyaal als we zijn willen, bij, dan krijgen we toch nog maar 2700 gesteunde studenten op een totaal aantal van 28.660 of nog geen 10% tegen de bijna 75% aan de overkant (Aldus in Statistiek van het Hoger Onderwijs: analyse van de groei van het aantal studenten, 1938-'52, blz. 5 en 14).
Het is waar, Engeland is leidend op dit gebied. Maar wij zien geen