Ex libris
Dr A. Mellink, Het Europese Socialisme van de Negentiende Eeuw. Friedrich Engels. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1954, 57 blz.
Evenals in de andere deeltjes van ‘Gastmaal der Eeuwen’ wordt hier in één representatieve figuur een periode of aspect van de cultuurgeschiedenis van Europa behandeld. Maar al weten wij niemand te noemen die beter dan Friedrich Engels het Europese socialisme van de 19e eeuw kan vertegenwoordigen - boven Marx verdient hij de voorkeur omdat eigenlijk pas na diens dood in 1883 een massale arbeidersbeweging ontstond waaraan Engels nog twaalf jaren in Marx' geest leiding heeft gegeven - toch komt de rijke verscheidenheid van het Europese socialisme bij een dergelijke één mansrepresentatie te weinig tot haar recht. Had Schr. in enkele inleidende bladzijden hiervan doen blijken, in plaats van dadelijk met Engels van wal te steken, de kritiek op de titel zou achterwege kunnen blijven. Nu vergt reeds de billijkheid dat men zijn boekje leest als een beknopte biografie van Friedrich Engels, met als ondertitel: ‘uit de geschiedenis van het Europese socialisme’. En ook dan moet billijkheidshalve worden overwogen hoe moeilijk de taak was, om in zó kort bestek zowel Engels' persoonlijke levensgang en verworven wereld- en maatschappijbeschouwing, als ook een halve eeuw Europese geschiedenis in 't algemeen en arbeidersbeweging in 't bijzonder, bevredigend samen te vatten.
Deze taak is zo moeilijk dat zij een originelere aanpak vereist dan de hier geboden refererende kroniek van de persoon in wisselwerking met zijn tijd. Men krijgt niet de indruk dat Schr. deze moeilijkheid heeft beseft, veeleer dat hij aan de hand van de tweedelige standaard-biografie van Gustav Mayer zijn koers duidelijk bepaald heeft gezien. Zijn boekje is zodoende een betrouwbaar feitelijk referaat geworden, dat vooral nuttig is voor de reeds ter zake kundige. Maar wie nog moet worden ingeleid komt tekort, en zijn wil tot begrijpen wordt er tezeer mee afgescheept, dat met bepaalde termen nu eenmaal het juiste inzicht verbonden is, zonder dat deze termen behoorlijk worden toegelicht. Had bijv. aan een explicatie van de Hegelse dialektiek, die voor Engels nog groter betekenis gekregen en gehouden heeft dan voor Marx, niet één bladzij kunnen worden gewijd? Ook mist het feitelijk referaat wel eens de gewenste duidelijkheid, bijv. wanneer de ‘in de oorlog van 1859 door Duitsland aan te nemen houding’ als geschilpunt tussen Lassalle en Engels wordt genoemd, waar voor ‘Duitsland’ beter ‘Pruisen’ kon staan (p. 33), of wanneer van het in 1860 ‘met Rusland verbonden Frankrijk’ sprake is alsof Engels' vrees hiervoor reeds bewaarheid was (p. 34).
Engels dankte aan Marx dat de Hegelse Idee voor hem levend en bezielend kon blijven. Naar geest en karakter was hij de voor deze Idee beschikbare grand seigneur. Hij was geen gedrevene, en bij zijn vrijwillige beschikbaarheid hoort een zekere oppervlakkigheid. Men kan dit ook zo zeggen dat hij, in tegenstelling tot Marx, een vrije veeleer dan een diepe geest was. Te weinig van deze vrije geest vinden wij terug bij Schr., wiens besef van leerstellige geestverwantschap met zijn held de neiging tot objectiverende uitbeelding in de kiem onderdrukt. Maar na deze spij-