De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 659]
| |
Nico Rost
| |
[pagina 660]
| |
emigrant was, een dier literaire ballingen, waarvoor jij, als ik me goed herinner, een grote voorliefde koestert. B. Ook deze sarcastisch bedoelde opmerking is niet steekhoudend. Mickiewicz was weliswaar gedurende de grootste tijd van zijn leven inderdaad een balling, een lot, dat hij deelde met talrijke andere groten uit de wereldliteratuur, doch bleef ook als zodanig steeds een vurig patriot evenals bijvoorbeeld in de Duitse literatuur Thomas Mann (al is hij dan ook geen emigrant geweest in de gewone zin van het woord), terwijl ik de door jou, volgens mij ten onrechte, geprezen Ernst Jünger een nationalist zou willen noemen. Indien je wilt, kunnen we het uitvoerig over deze problemen hebben.... A. Een andere keer graag. In welke tijd leefde Mickiewicz? B. In de jaren tussen twee revoluties, tussen de Franse revolutie en die van 1948. Deze periode omvat, zoals je weet, het tijdperk van Napoleon, dus ook van het begin ener nieuwe wetgeving (de Code Napoléon), de tijd van het utopische socialisme en van het begin van het wetenschappelijke socialisme. A. Begin nu niet weer met je eeuwige politieke commentaren. Je weet, dat ik.... B. Het spijt me, dat ik ze je dit keer niet kan besparen, want men kan het oeuvre en het leven van Mickiewicz alleen volledig begrijpen, wanneer men aan de verschillende periodes, waarin hij zijn poëzie schreef, de nodige aandacht besteedt. De talrijke facetten van zijn dichterschap zijn, geloof ik, het resultaat van de daarin samengesmolten en aan elkaar tegenstrijdige stromingen van zijn tijd. A. Ik had gedacht, dat hij tot de Romantiek behoorde en nu ga jij beweren.... B. Hij behoorde inderdaad tot de Romantiek, m'n vriend, en verenigt in z'n kunst wat daarin scheppend en vooruitstrevend was: het revolutionnaire élan, dat Byron, Heine en Büchner b.v. eveneens bezaten, de democratische ideeën, zoals bij Victor Hugo en Petöfi tot uiting komen en de drang om tot een brede historische synthese te geraken zoals bij Goethe en Herder. Anderzijds was hij gedeeltelijk tevens een reactionnair, en vaak een mysticus, hetgeen immers ook tot het wezen der Romantiek behoorde, en, evenals bij vele andere dichters uit die periode en trouwens ook later, zijn oorzaak vond in een diepe ontgoocheling over de loop der gebeurtenissen, vooral na het Congres van Wenen. Bij Mickiewicz speelde daarbij vooral de tragische situatie in zijn vaderland een rol. A. Ik zie de verhouding tussen Dichter en Werkelijkheid toch anders! | |
[pagina 661]
| |
B. Desondanks moet ik je toch enkele feiten uit z'n leven mee delen. Mickiewicz kwam uit Littauen, een deel van Polen dus, dat in die tijd door het Russische Tsarenrijk onderdrukt werd, en onder die onderdrukking heeft de dichter geleden vanaf zijn kinderjaren. Overal in zijn omgeving hoorde hij verhalen over ellende en misère, over opstandigheid en vruchteloos verzet en hij dacht aan deze dingen in de stilte der diepe bossen, die hem allerlei sagen en legenden en geheimzinnige verhalen uit vroeger eeuwen toefluisterden. Ik geloof, dat deze romantiek en de volksliederen, die hij hoorde uit de mond van boeren en lijfeigenen, voor een belangrijk deel zijn poëzie bepaald hebben en zijn weg als dichter. Toen hij zeventien jaar was, in 1815, is hij student geworden aan de literaire faculteit van Wilna en kwam hij daar in aanraking met een geheime organisatie, met de Philazeten (Vrienden van de Deugd), werd gevangen genomen, in een klooster opgesloten, doch weldra bij gebrek aan bewijs tegen borgstelling vrijgelaten, doch krijgt de raad zich in Petersburg te gaan vestigen. Daar leert hij enkele toekomstige leiders van de Dekabristenopstand kennen: de dichters Rylejew en Bestusjew. A. Drie vertegenwoordigers dus van de door jou zo gewaardeerde ‘littérature engagée’? B. Ook op die ironische opmerking zal ik nu maar niet verder ingaan, al verheug ik me er over, dat je de ‘littérature engagée’ reeds zo'n oude traditie toekent. Ik wil er alleen aan toevoegen, dat Mickiewicz in Petersburg nog een derde dichter ontmoette, die dezelfde dichterlijke en politieke idealen bezat: Poesjkin, die hem zijn ‘Boris Godoenov’ voorlas. Ze sloten een vriendschap, die duurde tot Poesjkin's vroege dood en waarschijnlijk herinner je je de verzen, die ik misschien wel in het Duits mag citeren: ‘Dort sang Mickiewicz, träumte droben
auf Meer-umrauschtem Felsensaum
Litauens, seiner Heimat Traum’.
A. Uit ‘Onegin’, als ik me niet vergis. B. Ja, en geschreven tijdens zijn reis naar de Krim. Hij ontmoette in Petersburg bovendien nog twee andere dichters: Krylow en Gribojedow en werd in de literaire milieu's der Russische hoofdstad weldra een gevierde verschijning. De gedachte aan zijn geboorteland hield hem echter nacht en dag bezig. In die jaren ontstond ‘Konrad Wallenrod’. A. Een roman? | |
[pagina 662]
| |
B. Nee, een episch gedicht over de Kruisridders, wier beruchte orde Litauen eeuwen geleden verwoestte. Mickiewicz bracht ‘Konrad Wallenrod’ aan de rand van de ondergang doch liet hem in zijn strijd aan de kant der boeren en lijfeigenen staan en verkondigen, dat geen offer hem ooit te groot zou zijn voor de vrijheid en de eer van zijn land. Ik geef toe, dat de lectuur van dit gedicht, voor ons, een eeuw later, moeilijkheden oplevert, niet alleen door het ons weinig vertrouwde historische tijdperk, doch vooral ook door de gecamoufleerde probleemstelling, daar de dichter zich er voor in acht moest nemen, dat de Russische censuur niet terstond achter zijn ware bedoelingen kwam. Gebaat heeft hem dit trouwens weinig, want hij werd desondanks gedwongen Rusland te verlaten. A. Indien ik me uit Eckermann's gesprekken met Goethe goed herinner, heeft hij op een zijner reizen ook een bezoek gebracht aan Weimar. B. In 1829, en zijn ontmoeting met Goethe is waarschijnlijk een gebeurtenis geweest met verstrekkende gevolgen voor beiden. Mickiewicz had zich in zijn kunst geïnspireerd op de volkspoëzie en Goethe koesterde immers ook reeds sedert 1770, toen hij voor Herder's ‘Stimmen der Völker in Lieder’ materiaal verzamelde, eenzelfde belangstelling. A. Zijn Achim von Arnim en Clemens Brentano's ‘Knaben Wunderhorn’ toen ook niet verschenen? B. Nee, dat was in 1808. Een Goethe-kenner, een zekere Bratranek, heeft overigens een aparte publicatie aan die ontmoeting gewijd: ‘Zwei Polen in Weimar’ en Odynice, Mickiewicz' metgezel, de tweede Pool dus, die nogal vroom was, noteerde in zijn verslag enigszins mismoedig, dat op een der avonden, die ze in Goethe's gezelschap doorbrachten, meer dan tweehonderd maal het woord Natuur was gebezigd en geen enkele maal het woord God. Goethe interesseerde zich in die tijd vooral voor Nieuw-Griekse en Servische volksliederen en legde er tijdens die ontmoeting de nadruk op: ‘dass die Dichtkunst überhaupt eine Welt und Völkergabe sei, nicht ein Privaterbteil einiger feinen, gebildeten Männer.’ Hij heeft bij deze gesprekken trouwens nog andere denkbeelden ontwikkeld, die ook Mickiewicz zeer ter harte gingen. Hem leek de tijd gekomen, waarop de nationale literaturen elkaar zouden ontmoeten in een meer algemene, in een wereldliteratuur. Evenals hij er op vertrouwde, dat goede wegen en toekomstige spoorwegen het verbrokkelde Duitsland tot één geheel zouden maken, was hij er | |
[pagina 663]
| |
ook van overtuigd, dat de moderne productie, het toenemen van handel en verkeer de onenigheden tussen de volken zouden beeindigen, en een tijd van onderlinge harmonie inluiden. ‘Daraus gehe nun,’ noteerde Odynice, ‘für den höher Gebildeten und Besseren die Pflicht hervor, ebenso mildernd und versöhnend auf die Beziehungen der Völker einzuwirken wie die Schifffahrt zu erleichtern oder Wege über Gebirge zu bahnen.’ A. Ik moet toegeven, beste vriend, dat je de kunst verstaat om de klassieken dienstbaar te maken aan je denkbeelden over de hedendaagse politiek. B. Het is geen vraag van dienstbaar-maken, het waren ook hun lievelingsdenkbeelden, al is in de loop der jaren ook vaak gepoogd dit te verdoezelen. Goethe heeft trouwens herhaalde malen verkondigd, dat.... A. Ik ken je stokpaardje, we dwalen af. B. Mickiewicz heeft Rusland toen verlaten en jaren van diepe depressie gekend na de mislukte opstand van Polen in 1830, die hem natuurlijk zeer ter harte moest gaan. ‘In Poznan koesterde ik de wens,’ schreef hij later, ‘zelfmoord te begaan. God had me niet toegestaan op de een of andere wijze aan een zo grote en in haar gevolgen voor de toekomst zo belangrijke gebeurtenis deel te nemen. Ik leef nog slechts in de hoop, dat ik mijn handen toch niet in het graf zal vouwen alvorens ook mijn bijdrage te hebben geleverd.’ In die periode ontstond het plan voor zijn nieuw epos ‘Pan Tadeusz’. ‘Ik wil trachten mij in het Verleden te verdiepen zolang er geen sprankje hoop voor de Toekomst te bekennen is,’ schreef hij aan een zijner vrienden. Vóór ‘Pan Tadeusz’ ontstonden zijn dichtwerken ‘Boeken van het Poolse volk en van de Poolse pelgrimsreis’ - poëzie van een extatisch-vroom geloof, waarin de dichter zich boog voor al wat orthodox is en waarin de pelgrims naar het Pauselijke Rome en naar het graf van Christus troost vonden. Een nationaal evangelie voor Poolse emigranten in bijbels proza, zou ik misschien mogen formuleren. A. En daarna schreef hij toen ‘Pan Tadeusz’? B. Ja, z'n meesterwerk. Meen nu niet, dat voor Mickiewicz in dit gedicht zijn vaderland een abstract ideaal is. De beschrijvingen er in zijn buitengewoon reëel en van een prachtig coloriet, vaak weliswaar diep treurig, doch soms ook vol vreugde, wanneer de dichter denkt aan later, aan wat stellig eens komen zal. Vooral de | |
[pagina 664]
| |
kleine dingen des dagelijksen levens worden in ‘Pan Tadeusz’ zeer poëtisch verbeeld. Je weet, dat Adalbert Stifter reeds verkondigde: ‘die kleinen Dinge sind meine Götter’. Ook Walter Scott hechtte daar als kunstenaar eveneens grote waarde aan en Goethe toont in ‘Hermann und Dorothea’ ook dit samengaan van nauwkeurige realistische beschrijvingen der werkelijkheid en een idyllisch-romantische epiek. Een lange rij der meest uiteenlopende menselijke karakters ontmoeten we in dit gedicht en herhaaldelijk is ‘Pan Tadeusz’ door gezaghebbende critici op één lijn gesteld met de ‘Ilias’ en ‘Don Quichot’ en hoewel ik steeds afkering ben van dergelijke vergelijkingen, geven ze toch een indruk van het epische karakter, van de wijdte en dichterlijke kracht van dit gedicht. Van religieuse extase of mysticisme is hier geen sprake meer, de dichter heeft zijn geloof aan de kracht van zijn land, van zijn volk, van zichzelf terug gekregen. De eigenlijke held van ‘Pan Tadeusz’ is de verarmde Poolse adel, die in armzalige afgelegen dorpen woont en wier leven en beschaving bijna niet verschillen van die van het volk. Heel het verleden van Polen doemt op in hun leven van iedere dag en hoewel het dorp Soplicowo ver van de grote straatweg ligt, bevinden we ons aan het slot van het gedicht in het middelpunt der gebeurtenissen. Poolse generaals zijn er de gasten van de dichter en soldaten sluiten er vriendschap met het volk. A. Mickiewicz bezong dus, als ik je goed begrepen heb, de lof van de Poolse kleine adel. B. Ik begrijp je verwondering, want je had waarschijnlijk niet gedacht, dat zulk een dichter mijn sympathie zou hebben. Mickiewicz is inderdaad de grootste dichter geweest van de Poolse adel, die echter vaderlands was in de beste zin van het woord en als zodanig de representant van de Poolse nationale cultuur. Uit de laatste gezangen van ‘Pan Tadeusz’ wordt dat vooral duidelijk. Nog vóór haar bevrijding ontvangt in dit adellijk epos, de Poolse boer zijn menselijke en burgerlijke rechten. Dezelfde rechten ontvangt ook de Jood Jankiel, die de priester Robak ondersteunde bij de geheime voorbereiding van de opstand in Litauen. In ‘Jankiel's concert’ horen we de klanken van de strijd van het Poolse volk aan het einde der achttiende eeuw en aan de wanden der adellijke hofsteden ontwaren we de portretten der beroemdste Poolse patriotten. Hoewel ik ‘Pan Tadeusz’ alleen uit Duitse en Franse vertalingen ken, voel ik desondanks toch de rijkdom der steeds wisselende beelden, de plastische beschrijvingen der telkens-veranderende landschap- | |
[pagina 665]
| |
pen, de schrijnende tragiek ervan, doch ook de weldoende humor, de goede eenvoud en het realistische in de taal van deze dichter en kan ik me begrijpen, waarom de Polen van zijn tijd zich door zijn poëzie heel andere mensen gingen voelen, hun wanhoop van zich afschudden en weer vertrouwen kregen in eigen kracht en een betere toekomst. Ken je Henri Sienkiewicz? A. De schrijver van ‘Quo Vadis’? Heeft hij indertijd niet de Nobelprijs gekregen? B. Ja, en hij vertelt in een van zijn novellen hoe een oude Pool, een vuurtorenwachter, ‘Pan Tadeusz’ voor de eerste keer in handen krijgt en er onder het lezen zo verdiept in geraakt, dat hij alles vergeet, zelfs de lichten van zijn vuurtoren. A. Dat zegt inderdaad wel iets. B. Mickiewicz zou zich over dat verhaal stellig verheugd hebben, want hij heeft er altijd van gedroomd - ik citeer zijn woorden maar in het Duits - dat men zijn boeken ‘unter Stroh gedeckte Dächer finden möge’. A. En na ‘Pan Tadeusz’ - wat schreef hij daarna? B. Geen poëzie meer. Daarna begint in zijn leven een heel andere periode. Eerst is hij van 1838 tot '40 hoogleraar in de Latijnse literatuur aan de universiteit van Lausanne, daarna (van 1840 tot '44) krijgt hij een benoeming in Parijs aan het Collège de France, waar hij lezingen geeft over de literatuur der Slavische volken, en zijn geestdriftige toehoorders, waaronder illustere persoonlijkheden behoren, als Sainte Beuve, George Sand, Chopin, Jules Michelet, Eduard Quinet, Alexander Herzen en Iwan Toergenjew, een, voor de meesten hunner, onbekend gebied van schoonheid laat betreden. Een tijd lang staat hij in die jaren, wederom diep terneergeslagen over de rampzalige toestanden in zijn vaderland, onder de invloed van Towianski, de leider van een mystieke secte, doch in 1848 vat hij nieuwe moed en tracht, ook daarin aan Byron herinnerend, in Italië een Pools Legioen te organiseren - ‘een republikeins en socialistisch leger’, zoals hij het zelf noemt, ter bevrijding van Polen en van Italië. Een jaar later geeft hij in Parijs een krant uit, ‘La Tribune des Peuples’, waarin hij geestdriftig alle volken begroet, die opgestaan zijn tegen hun onderdrukkers. Het blad wordt verboden en Mickiewicz moet opnieuw emigreren. In Turkije tracht hij daarna wederom een Pools legioen te organiseren om aan de Krim-oorlog deel te nemen, doch sterft 26 November 1855 in Konstantinopel aan de cholera. Niet alleen Polen, ook Turken, | |
[pagina 666]
| |
Armeniërs en Fransen, Serven, Bulgaren en Grieken volgen het lijk naar de haven van Tophane, van waaruit een schip het naar Parijs brengt. In 1890 wordt het opnieuw bijgezet - thans in de koninklijke grafkelder van de burcht Wawel in Krakau. A. Zij het dan ook in een Duitse of Franse vertaling, ik zal zijn werk lezen en begrijp nu, dat ik dit niet langer mag veronachtzamen, omdat me anders iets waardevols zou ontgaan: de ontmoeting met een geniale dichter, die ik tot nu toe niet kende. B. En die - natuurlijk - ook een groot mens was en zó oprecht en zuiver, dat hij het moeilijker vond ‘een dag met goede werken te vullen dan een boek te schrijven’, zoals hij het eens zelf formuleerde, en die bij de dood van zijn grote vriend Poesjkin schreef, dat een dichter precies zo leven moest als hij schreef. Ook wat deze, wellicht elementaire, doch daarom niet minder belangrijke opvattingen over het schrijverschap betreft, kan Mickiewicz voor ons allen, meen ik, nog steeds een voorbeeld zijn. |
|