| |
| |
| |
Jan Aler
In de omgang met Pos
Het plotselinge verscheiden van Hendrik Josephus Pos heeft in zeer brede kring ontsteltenis gewekt. Wetenschappelijk Nederland weet, dat het een van zijn coryfeeën verloor. Ook in Frankrijk, zijn tweede vaderland, betreurt men in hem een vooraanstaand landgenoot. Maar Pos was een wereldburger, niet alleen van gezindheid, ook van standing. Alom beseft men, wat de filosofie in hem verloren heeft.
Sedert vele jaren vertegenwoordigde Pos ons land bij internationale samenkomsten op indrukwekkende wijze. Zijn oorspronkelijke bijdragen tot het wijsgerig gesprek boezemden ook daar respect in. Deze begenadigde redenaar wiens ongezochte welsprekendheid in de Westerse wereld geen taalbarrières kende, boeide ook zulk een uitgelezen auditorium. De beminnelijke en hulpvaardige mens won tevens aller sympathie. Om zulke kwaliteiten van hoofd en hart betrok men Pos gaarne bij de leiding van organisaties die internationaal de belangen der filosofie behartigen. In deze functies verplichtte hij zeer velen aan zich door oordeelkundige adviezen en doeltreffende practische steun. Filosofen die naar Nederland kwamen, bezochten hem altijd. Maar er kwamen er ook genoeg, speciaal om hem te bezoeken. Pos bezat een wereldreputatie.
Een stroom van welgemeende brieven vertolkt dan ook, hoezeer men elders meeleeft, nu hij uit zijn werk werd weggerukt. Wie hem slechts kent van vluchtige ontmoetingen, enkele gesprekken met hem voerde of wat brieven wisselde, kwam reeds zozeer onder de indruk van dit onverwachte heengaan. Maar hoe diep moet dan niet de vriendenkring geschokt zijn, toen onverhoeds de ziekte die aanvankelijk slechts een vermaning tot matiging, tot een vruchtbare rustpauze leek, in de tweede week van September een ongunstige, weldra zelfs een catastrofale wending nam. Midden in het vacantie-seizoen was Pos voor een kuur van enkele weken opgenomen en zond aan iedereen geruststellende berichten. Dat lag zo in zijn aard. Had men bij de zware ziekte van 1953 zijn hart vastgehouden, nu ging men onbezorgd op reis. Want Pos was uit die hevige crisis wel verzwakt te voorschijn gekomen en schoorvoetend tot de allernodigste zelfbeperking overgegaan, maar hij filosifeerde sindsdien rustelozer dan ooit.
Niet, dat er nu hoegenaamd geen schaduw van mogelijk onheil over zijn leven viel. Maar het volle schijnsel van zijn creativiteit drong
| |
| |
die schaduw naar de rand van ons gezichtsveld. Wie zijn werk volgden, en vooral wie daarvan het ontstaan meemaakten, hadden nauwelijks oog voor iets anders. Zij leefden geheel in de toekomstverwachting die Pos bij zijn jubileum in 1948, toen men hem na het zilveren midden een gulden bekroning toewenste, zo opgewekt en vol vertrouwen tot de zijne maakte. Zagen zij niet de volle bundeling tegemoet van wat nu nog in de wijde spreiding van zijn publicaties divergeerde, een komende synthese die hoog uitrees boven de elkander in abstract isolement nog weersprekende strevingen? Zij verheugden zich reeds op de schone oogst van een toegewijd leven waarin verbazingwekkende denkarbeid trouwe levensdienst niet uitsloot, daaruit veeleer telkens inspiratie putte. Pos heeft die oogst niet meer mogen bergen.
Op 25 September is hij heengegaan. Enkele dagen later namen wij voorgoed afscheid van hem. Op een stralende nazomerdag. Juist een dag naar zijn hart, als even voor de kanteling van het seizoen de natuur in het feestgewaad van haar volle wasdom sereen deze voleinding schijnt te bepeinzen en ziet, dat het goed is. In jonger jaren zou Pos dan naar het Kopje zijn gewandeld, om er wat te werken. De laatste tijd maakte hij met zulk weer graag een ritje naar de boulevard. Op een hoog punt, met een wijd uitzicht onder een zuivere hemel, haalde hij dan een van die kleine notitieboekjes te voorschijn en schetste er in productieve harmonie met zijn omgeving een nieuw artikel of komende colleges. Juist op zo'n verstilde, gave en rijpe dag moesten we voorgoed van Henk Pos afscheid nemen.
*
Hoe bitter is dit Voorbij. Ons rest slechts het herdenken. Een rijk leven werd op 25 September afgesloten. Het bood veel, héél veel, nu is het nog slechts de schaduw van een droom.
La vie est plus vaine une image
Zo frank en weemoedig weten het de ‘Contrerimes’ van Toulet. Pos had zelf geen tijd, naar zulke verrukkelijke werkjes op zoek te gaan, maar apprecieerde die vondsten zeer.
En toch: voorbij? Men slaat zijn Filosofie der Wetenschappen op en beleeft weer diezelfde voldoening om de sobere helderheid van deze lezingen. Dezelfde verlegenheid ook als acht jaar geleden, toen men voor het eerst het Nawoord las, dat de leer van het apriori prijsgeeft, als het blind maakt voor de realiteit... Men zoekt in een oude jaar- | |
| |
gang van het Tijdschrift voor Wijsbegeerte zijn verrassend opstel over Descartes en herkent weer de trotse nazaat die zich als zodanig met deze karakteristiek dankbaar legimiteert... Men bladert in brieven, in korte aantekeningen van gesprekken, en men hervindt die wereld vol ideeën, waarin Pos leefde en anderen zo gastvrij binnenhaalde. In stille ogenblikken denkt men ook terug aan gelukkige uren in zijn gezelschap doorgebracht. Dan doorstuwt weldra het dynamisme van zijn onuitputtelijke denkkracht de herinneringen aan deze sprankelende mens.
In die hechte verbinding van persoon en werk gaf Pos zich steeds in de omgang. En met graagte. Ondanks zijn fenomenale productiviteit die toch eigenlijk al zijn tijd en energie opeiste, was hij steeds bereid tot menselijk contact. Ongedwongen trad hij de ander tegemoet, respecteerde hem en stond voor hem open. Een innerlijke behoefte was hem het samenzijn in gedachtenwisseling. Hoe sterk deze behoefte wel was, bleek weer in het isolement van zijn laatste ziekbed. Hij voerde er een omvangrijke correspondentie en oprecht verheugd toonde hij aan zijn bezoek de tekenen van genegenheid die leerlingen en vrienden, uitgezwermd naar Venetië en Londen, naar Zuid-Italië en Hellas, hem toezonden. Vertrok men zelf daarop naar Luik, dan stuurde men hem - aanknopend bij een levendig gesprek over oude mythen en symbolen - de aanvalligste Madonna uit het Walenland.
Voor zulke vriendschappelijke omgang nu was het kenmerkend, dat deze zich consolideerde in het samen-iets-doen. Pos' vriendenkring was eigenlijk een kring van medewerkers in de ruimste zin. Als hij leerlingen tot zijn vrienden maakte, genoot hij dubbel van de mogelijkheid, hen in zijn wijdvertakte activiteit te betrekken. Menselijk contact en zakelijke verhoudingen zaten elkaar niet in de weg, maar kwamen elk naar de mate der redelijkheid in die verstrengeling zuiver tot hun recht.
Zulk vriendschappelijk samenzijn was zijn element. Hij cultiveerde het en verleende er bij de minste aanleiding gaarne een feestelijk tintje aan. In deze levenskunst betoonde hij hetzelfde gevoel voor maat, voor het bijzondere effect van een bepaalde modulatie en nuance, waarop voor een belangrijk deel ook zijn schitterend redenaarstalent berustte. Zulk maatbesef beheerste eveneens de stijl van zijn conversatie. Daarbij betrachtte Pos weliswaar allerminst ‘maat’ in de uitwendige betekenis van de term. Deze zo punctuele man werd in de gedachtenwisseling bepaald onverschillig voor de tijdsduur. Maar innerlijke maat, als een structuele kwaliteit, dat bezat zijn conversatie bij uitstek.
| |
| |
Die typische dosering van persoonlijke en zakelijke momenten deed dit reeds uitkomen. Maar ook anderszins, in de gehele toon van zijn gesprekken, bleek zulks.
Aangeboren welwillendheid immers straalde al bij de eerste kennismaking door de meer geijkte hoffelijkheid. Deze ging ook bij vertrouwelijker omgang niet verloren. Pos was ietwat vormelijk en nimmer nonchalant. Maar langzamerhand won directer persoonlijke warmte het, bij voorkeur nochtans verpakt in enige scherts. Want zoals de redenaar Pos rhetorische frasen verachtte en smalend wel sprak - met een toespeling op het kleurige marktleven in Oud-Amsterdam - van ‘Kokadorussen der wijsbegeerte’, zo bleef de vríend doorgaans sober in zijn rechtstreekse gevoelsuitingen. Deze onvermoeibare pleitbezorger der rationaliteit schreed niet in koele afgetrokkenheid door het leven: ‘Philosophy is no longer a pass-time for minds-at-leisure, nor a luxury, but rather a spiritual factor in the proces of reality and its problems are the problems of life itself... We mean the life of reason and reason as a life.’ Maar omgekeerd moet men tevens constateren, dat deze intens meelevende mens zijn gevoelsuitingen meesttijds voornaam temperde, wars van alles wat ook maar naar sentimentaliteit zou kunnen zwemen. De innerlijke grondtoon was als in deze brief van begin 1951: ‘Ook wij zenden nog de beste wensen! De tijden zijn donker en men is geneigd, zijn vrienden niet eens per jaar, maar maandelijks het goede toe te wensen.’ Boven treffende bewoordingen echter verkoos Pos de daad en stak waar het moest, ferm een behulpzame hand uit. Eens echter, in een uiterst moeilijke situatie waarin ook hij machteloos moest toezien, copieerde hij ten geleide van een opwekkend woord een bevrijdende bladzijde Marcus Aurelius...
Hoeveel leerlingen en vrienden hebben niet op deze wijze in de omgang met Pos ervaren, hoe consequent deze denker in zijn Solidarisme de principes van eigen levensgedrag ontvouwde. De verhandelingen formuleerden theoretisch, wat de auteur in zijn volmaakte sociabiliteit practisch voltrok. Aan zulk een levensstijl beantwoordde in een geheel andere, metafysische dimensie het zijnsbesef dat de nadruk legde op de innerlijke verwantschap met de wereldgrond, maar zich distantieerde van transcendente voorstellingen omtrent een koning en gebieder. Dit gehele ideologische complex was de zelfexpressie van een intelligent, vrij en edelmoedig mens. Ook als men zou betwijfelen, of deze van zijn hoge standpunt wel steeds voldoende kijk op de tijdsverschijnselen had, dan kan dit toch nooit ertoe verleiden, zijn nobele, elk opportunisme verachtende gezindheid uit het oog te verliezen.
| |
| |
Van talrijke persoonlijke trekjes die de volstrekte echtheid van dit Solidarisme doen uitkomen, zij er hier nog een vermeld. Vertellend eens over de lectuur van zijn jeugd, stond Pos bewonderend stil bij Carlyle's epos der Franse Revolutie en bij Dickens' sociale romans. Hoe vroeg reeds was zijn medegevoel met misdeelden, zijn vurige zin voor rechtvaardigheid ontwaakt. Men voelde nog het pathos dat hem al heel jong bezielde bij Carlyle's machtige uitbeelding van het élan der vernederden en onterfden die hun lot in eigen hand namen. De ontaarding der Terreur werd niet verbloemd, maar tevens werd onderstreept, hoe het herstel van Recht de eis der practische Rede vervulde.
Inderdaad, Pos' Solidarisme was een activisme der rationaliteit. Dit activisme bezat als zodanig grote inspirerende kracht en doorgloeide de gehele mens. Pos hanteerde het gaarne als criterium ter beoordeling van personen en geestesstromingen. Met name het verschil tussen christendom en socialistisch humanisme heeft hij onder dit gezichtspunt reeds in 1936 bij de erepromotie van Bierens de Haan bepaald en tegelijk zuiver begrip betoond voor de overeenkomst bij alle contrast: ‘De mensenwaarden waarom gij (B.d.H.) U bekommerdet zijn dezelfde als waaraan het geloof gelooft en waarvoor de toekomstbeweging strijdt.’ Slechts de fijne stilistische nuance (van het geloof, dat het bij geloven laat) verraadt, hoe hem die lijdzaamheid de mindere van strijdbaarheid toeschijnt. In de strijd tegen het Nazisme heeft Pos de ernst van deze overtuiging metterdaad bewezen.
Uiteraard moet een verantwoord beeld van deze wijsgeer, dat aan diens volle gecompliceerdheid recht doet, voorbehouden blijven aan in ruimer uitwerking verdiepte studie. Maar het hier aangestipte verheldert een cardinaal punt. Men ziet duidelijk, hoe de rijkelijk apologetische boutade van Max Scheler, over een wegwijzer die de weg niet pleegt te bewandelen, die hij wijst, allerminst voor Pos geschreven werd. Want de wegen die hij wees, had hij gevonden, omdat hij hen van nature ging. En omdat hij die wegen gevonden had, voelde hij zich ook geroepen, hen ons te wijzen. Want Goethe's verzuchting was hem waarlijk uit het hart gegrepen:
Warum sucht' ich den Weg so sehnsuchtsvoll,
Wenn ich ihn nicht den Brüdern zeigen soll?
Pos belichaamde het principe, dat wijsbegeerte, de bezinning aangaande Leven en Wereld, zich niet in abstracto voltrekt, hoe rationeel zij ook zijn mag. Zij wordt voltrokken met betrekking tot het leven dat men zélf leeft, en tot de wereld die men zich schept bij de gratie
| |
| |
en naar de maat der dialectiek van enkeling, gemeenschap en milieu. Ware bezinning spiegelt dat leven in die wereld niet, zonder op beide tevens haar stempel te drukken. Zulk een bezinning op het bestaan is minder een kwestie van wèten daaromtrent dan van hoùding daarin. Deze levenshouding heeft Pos bij dezelfde gelegenheid, dat hij naar zagen over het moderne filosoferen als ‘the life of reason and reason as a life’ sprak, nader gekarakteriseerd. Deze kenschetsing mag men evengoed voor een raak zelfportret houden als voor een definitie der philosophia perennis: ‘Reason is the basis of harmony and order in personal and social life. It is no more connected with intelligence than with feeling and will, although the contrary is often maintained. Reason is to be considered as the common root of intelligence, feeling and will... as the uniting principle, to which everybody submits himself.’ Naar dit model heeft Pos willen leven, omdat het de volmaaktste uitdrukking was van de eigen aandrift tot het leven. Zijn activistisch rationalisme was geheel authentiek.
Ook anderszins bleek in de omgang met Pos die eenheid van leven en werk, waarin dit laatste zo voorspoedig gedijen kon. Want de openheid waarmee hij anderen tegemoet trad en rekening met hen hield, verloochende zich niet in de bezinning. Zo gul als hij de ander liet delen in zijn overwegingen, zo soepel dacht hij ook met de ander mee en trad in diens gedachtengangen. Filosofische auteurs verging het niet anders dan zijn gesprekspartners. Met de grootmeesters der wijsbegeerte uit het verleden voerde hij zijn gehele leven zo'n gesprek. Menige publicatie bracht daarvan verslag uit. Dan verraste telkens een vermogen tot identificatie met de ander, dat in het dagelijks leven soms zijn analogie vond in de genoegens van eep niet gering imitatorisch talent.
Ook als hij eigen opvattingen uiteenzette, bewees Pos telkens, hoe productief hij in dergelijke ontmoetingen met klassieke denkers hun resultaten had geassimileerd. Wie echter op grond van zulke overeenkomsten met zeer uiteenlopende filosofen tot de conclusie zou komen, dat Pos een eclecticus was, toont ongetwijfeld voldoende geheugen, maar bepaald te weinig begrip. Pos gaf zichzelf niet prijs in deze toegewijde en talrijke verkenningen van het verleden. Want deze reiziger door de ganse wereld der filosofie nam niet telkens bij het passeren der grenzen een andere nationaliteit aan. Erkentelijk voor het gastvrij onthaal keerde hij gesterkt en met verruimde blik uit de vreemde huíswaarts. Wat hij vergaarde, nam hij op in de eigen denkbeweging. Deze
| |
| |
werd zich in dat parcours dat zij uit spontane bewogenheid doorliep, zuiverder van zichzelf bewust.
Dit was ook het geval, als Pos de formulering van zijn standpunt herzag. Dan beleefde hij de vreugde der zelfbevestiging. Die combinatie van bewegelijkheid en vastheid kenmerkt b.v. de evolutie van zijn Nietzsche-opvatting, die ons twintig jaar lang aanleiding gaf tot geanimeerde en geenszins stationnaire discussie. Zo kon hij in 1950 schrijven: ‘A.s. Vrijdag verschijnt mijn artikel over Nietzsche in De Groene. Je zult daarin zien, dat ik mij na de oorlogsjaren heb geheroriënteerd, zonder prijsgave van zekere beginselen overigens.’
In die humane openheid voor de medemens, die ons reeds telkens bezig hield, openbaarde zich de aanleg tot de Universaliteit, die Pos filosofisch verwerkelijkte. In geen enkel -isme kwam hij tot rust. Anderzijds behoedde zijn intelligente èn warme menselijkheid hem voor een scepsis die zich verlustigt in de pluraliteit der doctrines als een schijnvertoning door en voor argelozen. Zijn oorspronkelijke denkkracht werd bezield door de idee ener synthese die boven de uiteenstrevende opvattingen uitrijst en deze toch tot hun recht laat komen als aspecten en momenten der volle waarheid, zonder hun gelegenheid te bieden, elk voor zich volstrekte gelding te usurperen.
Deze ideale discussieleider die de zeldzame kunst verstond, tussen opponenten verhelderend te bemiddelen, was als weinigen tot de vervulling van die grootse taak gedisponeerd. In de verscheurdheid der 20ste eeuw zocht Pos naar een ‘verzoend’ denken. Kennistheoretisch was het door hem geschetste ‘rationeel empirisme’ een proeve van zulk filosoferen. Nog onlangs stelde hij een revisie voor van de strekking der metafysica, om deze voor onze eeuw te herwinnen. In ethicis kon hij geen genoegen nemen met het noodlottig dilemma tussen een abstract rationalisme van eeuwige normen en een ondoordachte verabsolutering der individuele impulsen. Voor norm en impuls beide ten zeerste gevoelig, werkte hij sinds jaren in wisselende bewoordingen aan een oplossing van het conflict tussen die objectieve en die subjectieve factor.
Wie zulk een oplossing vindt, zal voor onze tijd het verlossend woord spreken. Dit zal noch aan de eis der plichtsvervulling noch aan het verlangen naar zelfverwerkelijking te kort doen. Maar op welke grondslag is die verzoening mogelijk? Laat zich op enigerlei wijze ondanks dat schisma een eenheid denken? Kan misschien het objectivisme zo geformuleerd worden, dat de persoon toch méér betekent
| |
| |
dan een anoniem uitvoerend orgaan van de Zedewet? Komt er wellicht in de subjectiviteit zelf, als men haar diep genoeg peilt, objectieve verplichting te voorschijn?
Van heel verschillende kanten vatte Pos zulke problemen aan. Hij neigde soms tot de opvatting, dat de relativering der menselijke zekerheden, die in de lijn ligt van het analytisch-relationerend denken, zover geradicaliseerd diende te worden, dat eindelijk een dieptepunt in de crisis een ommekeer te weeg zou brengen. Dan zou men op een ‘vaste grond’ zijn gestoten. In het bevrijdings-nummer (Mei 1955) van Folia Civitatis (orgaan der Universitaire gemeenschap te Amsterdam) ontwikkelde Pos dit perspectief. Maar dezelfde denker wist tevens van een subjectief toegankelijke, voor relativerende analyse onaantastbare grondslag van het menszijn, die het echt wijsgerig gesprek mogelijk maakt. Zo schreef hij enkele jaren geleden uit Bordeaux: ‘Het algemene thema van het congres is Les sciences et la sagesse, maar de meeste voordrachten houden zich aan La sagesse en laten de geweldige problematiek van de verhouding tussen de twee onberoerd. Maar ondanks dit en ondanks de afwezigheid van belangrijke denkers is het congres een weldaad: in Frankrijk rust nu eenmaal de filosofie op het zijn der mensen in de gemeenschap der beschaving, zonder dat dit uitgesproken wordt. Het is geen nadeel, wanneer een filosofie bewust maakt zonder te vernielen en de substantie van het geestelijke in zekere zin ontoegankelijk is voor destructie vanuit het denken.’
Tot September van dit jaar was zulk filosoferen inderdaad zijn levensvreugde, terwijl hij toch tevens leed onder de destructieve zelfvervreemding der wijsbegeerte. Zo verscheurde hem innerlijk het conflict dat hij doordacht, om het te boven te komen. Pos brandde van verlangen om in deze meedogenloze strijd vredestichter zijn, want de frontlijn doorsneed hem het hart.
*
Zo groots was de taak die Pos zich stelde. Steeds omvangrijker werd in de bewerking van zulke vraagstukken zijn filosofisch arbeidsterrein. Allengs betrok hij religie en kunst aandachtiger in zijn overwegingen. Sinds enkele maanden boeide hem, meer dan aanvankelijk mogelijk scheen, de geestelijke functie van hun fascinerend verbond in de mythe, mythe.
In hartstochtelijke worsteling met al deze problemen is Pos bezweken. Plotseling verlamde zijn greep op de problematiek. Het antwoord
| |
| |
dat als intuïtie hem soms op de lippen zweefde, zal hij niet meer uitspreken. Zijn werk is een machtig torso gebleven. Maar het behelst zoveel vitale bijdragen tot de filosofie van onze eeuw, dat het niet alleen een schitterend document van Nederlandse wijsbegeerte is, doch tevens een bron van inspiratie voor de toekomst. Pos' leerlingen, zijn vrienden en de talloze lezers die hij zich nog tot vrienden zal maken, biedt dit werk voor hun leven een schat van kennis en wijsheid. In zijn beste delen getuigt het indrukwekkend van een superieure en zuivere geest die vol vuur zijn lezers oproept tot de redelijkheid die vrijmaakt, en tot levensgeluk in een echte, wereldomspannende gemeenschap. De trotse woorden die een dichter en geestverwant eens over eigen werk schreef, zijn ten volle toepasselijk op de geschriften van Hendrik Josephus Pos:
O vous qui me lirez, dans les siècles, un soir,
Comprenez-vous pourquoi mon vers vous interpelle?
C'est qu'en vos temps quelqu'un d'ardent aura tiré
Du coeur de la nécessité même, le Vrai,
Bloc clair, pour y dresser l'entente universelle.
|
|