ligt een weg die zijn geest niet zonder spanning en zelfstrijd kan zijn gegaan. De losmaking uit de dogmatisch godsdienstige gedachtenwereld van zijn jeugd, waarmee hij in geëmotionneerde discussie is gebleven, moet voor hem een vrijheidsstryd geweest zijn. Een vrijheidsstrijd is het denken ook later voor hem gebleven.
De drang naar de grondslagen der wetenschappen te vragen, naar de grondslagen te tasten van het denken en het zijn, de drang naar het bij uitstek essentiële deed hem aan de Universiteit en daarbuiten zulk een grote roep verwerven en verschafte hem een zo ongemeen groot gehoor van studenten en toehoorders, dank zij vooral zijn zeldzame gave van formuleren. Waar hij in of voor onze Universiteit optrad, schitterde deze. Alle zelfbehagen in die schittering was hem daarbij vreemd. Zijn hoge stem heeft bijzonder vele malen in de aula geklonken en telkenmale was zijn optreden daar een gebeurtenis die men zich bleef herinneren. Het hoge timbre van zijn stem was als een teken van de hoge inzet van zijn gedachtengangen. Men beluisterde daarin de melodie van het denken. Door de geestdrift bewogen werd zijn betoog geleid door dialectiek, welke in discussie kon overgaan en waarvan de schittering werd verhoogd als zij de graad van polemiek bereikte. Bewogenheid en dialectiek hielden elkaar in evenwicht, wat het luisteren naar hem tot een waar genot maakte. Zijn polemiek was hoog gestemd door gedachtenkracht, inzicht, overtuiging en oprechtheid, zijn argumenten werden door idealisme ingegeven. Even sterk synthetisch als analytisch in zijn denkkracht, droeg zijn bewogenheid en het doelgerichte van zijn denken ertoe bij, dat hij met de jaren in toenemende mate niet alleen ideeën ontplooide maar ook voor idealen streed. Scheppend en altijd dienend, hetzij aan persoon of idee, was hij daarbij op het welzijn zowel van de menselijke geest als op dat van de samenleving gericht. Maar een centrale plaats bleef de Universiteit in zijn gedachten innemen. Zijn denkbeelden, door zijn prachtige beheersing van het Frans vooral, zonder moeite hun weg en hun vlucht tot over de grenzen vindend, deden hem ook internationale roem als denker en spreker verwerven; een hoogtepunt was het in 1948, zijn jubileumjaar, door hem gepresideerde Philosophencongres te Amsterdam.
De Universiteit, waar hem de methodische beschouwing van het denken, zijn objecten en problemen was opgedragen, bleef voor hem bij uitstek het instrument voor de zelfverwerkelijking van de geest in zijn streven naar vrijheid. Hoevele gangen en bezoeken heeft hij zich met dit hoge doel altijd voor ogen getroost; voor de verrijking van de Universiteit met een nieuwe leerstoel, met een voor haar bloei gewens-