De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 593]
| |
A. van Marle
| |
[pagina 594]
| |
de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid.Ga naar voetnoot3) Zo ziet Boeke Bantoes en Boeren omstreeks dezelfde tijd wat nu de Unie is binnenkomen. Anderen zeggen, dat de Bantoes al bij de tegenwoordige Noordgrens van de Kaap waren, toen Jan van Riebeeck Kaapstad grondvestte. Dat bij de Grote Trek Bantoes trachtten de Boeren in de weg te staan, wordt door de jaarlijkse viering van Dingaansdag afdoende in herinnering gebracht. De blanken hebben dus niet alleen maar niemandsland in bezit genomen, maar ook vroegere gebruikers verdreven. Zelfs als de ‘enorme sommen’ (minder subjectief: ongeveer 100 millioen gulden) door de Unie-regering uitgetrokken voor aankoop van land ter uitbreiding van de reservaten zullen zijn opgebruikt, zullen de Bantoes (67-68% van de totale bevolking) het genot hebben van 12½% van het totale grondgebied van de Unie (momenteel ongeveer 10%), terwijl volgens Boeke's gegevens slechts 5% van dat grondgebied voor meer intensieve cultuur in aanmerking komt. Geen wonder dus, dat de bevolkingsdichtheid in de reservaten enkele malen groter is dan die van de overige gebieden van the beloved country. De voor-kapitalistische veehoudende Bantoes zullen revolutionnair moeten omschakelen op een (nog steeds voor-kapitalistisch?) landbouwersbestaan. De stedelijke groepen moeten terug naar de reservaten, waar dan aan de primitieve Bantoe-cultuur nieuw leven moet worden ingeblazen. Aldus Boeke. Maar vanzelfsprekend moet de geindustrialiseerde economie van de hoog-kapitalistische blanken blijven bestaan. Niets over een terugkeer naar hun vroegere min of meer arcadische, patriarchale en traditionele (ook hoog-kapitalistische?) levensvormen. Dit alles zal, ‘men stelle zich voor’, door de blanken worden gefinancierd. Door dezelfde blanken, die geld besparen door niet-blanken minder te betalen dan zij zelf voor gelijke werkzaamheden ontvangen en de ‘Naturellen’ bij voorkeur slechts ongeschoolde arbeid laten verrichten, waarbij de loonverhoudingn - Boeke geeft het toe - ‘zeer ongunstig’ zijn. Zou de meerwaarde door deze goedkope arbeidskrachten aan het Zuid-Afrikaanse nationale product in de loop der jaren toegevoegd misschien niet meer bedragen dan de kosten van de diensten aan de Bantoe-bevolking verleend? Een ander financieel punt, dat niet door Boeke aangeroerd wordt. | |
[pagina 595]
| |
Waarom betalen de Bantoes ongeacht hun draagkracht een uniforme belasting, terwijl blanken met een groter inkomen dan dat van de gemiddelde Bantoe nog van belasting vrijgesteld zijn? Waarom wordt wel gesproken over het uiteenvallen van de traditionele Bantoe-maatschappij, maar niets gezegd van de rol van de regering, die belastingen in geld oplegde aan mensen, die in meerderheid niet in een geldhuishouding leefden? Waarom niet gezegd, dat de Bantoes dus geld moesten gaan verdienen en door de regering gedwongen werden tot (al dan niet tijdelijke) arbeid in de stedelijke industrie, wat toch anders klinkt dan de mededeling, dat de Bantoes door werfagenten met in het vooruitzicht stellen van hoge lonen ingepalmd werden? Is de belastingheffer niet althans mede-verantwoordelijk voor de economische en sociale ontreddering van de geurbaniseerde Bantoes? Nog meer eenzijdigheid. Waarom vermeld, dat een wet van 1945 bepaalde, ‘dat het verblijf van de Bantoe-arbeiders in deze westerse centra in beginsel als van tijdelijke aard moet worden beschouwd en dus zo veel en zo snel mogelijk tot bescheidener proporties moet worden teruggebracht’, en niet dat drie jaar daarna een regeringscommissie, die de werking van die wet moest nagaan, rapporteerde ‘that the townward movement of Natives is simply an economic phenomenon which can be regulated and guided but not turned in the opposite direction. It therefore accepted the fact that there is a permanent urban Native population’. Waarom niet gezegd, dat de tegenwoordige gouverneur-generaal van Zuid-Afrika, toen nog ‘Minister of Native Affairs’ in Malan's regering, moest erkennen: ‘The presence of Natives in European areas and also the fact that their presence there as labourers is essential, at any rate for the present, has been recognised’?Ga naar voetnoot4) Is het teveel gezegd, dat Professor Boeke's feiten niet steeds de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid geven? Maar ernstiger dan dat is, wat wij eerder Boeke's mythe noemden. Enkele citaten ter adstructie mogen hier volgen: Kunnen bovenal de in de Unie geboren en getogen Afrikaanders, die in de Unie hun uitsluitend vaderland hebben, die hun eigen Zuid-Afrikaanse cultuur, taal, historie en volkshuishouding met de hoogste offers hebben opgebouwd, gedogen dat zij worden verdrongen of onder de voet gelopen? De overtuiging, dat dit nooit mag gebeuren, dat men evenzeer aan zijn nageslacht als aan zijn voorgeslacht, evenzeer aan zijn land als aan zijn rasgenoten daarbuiten verplicht is de brandende fakkel | |
[pagina 596]
| |
der westerse cultuur door te geven en hoog te houden, is van meet af het uitgangspunt geweest van de Zuid-Afrikaanse politiek van gescheiden ontwikkeling. Hier kan men nog zeggen, dat Professor Boeke de overtuiging van anderen weergeeft. Later is hij geheel en al zelf aan het woord: Elke cultuur heeft niet alleen haar nauwe nationale grenzen, maar ook haar sociale voorwaarden. Wat deze niet-blanke leiders kunnen is allerlei westerse verworvenheden over te nemen, maar juist niet deel te krijgen aan een bepaalde westerse cultuur. Binnen hun bereik liggen westerse wetenschap en techniek, westerse politieke vormen en beginselen, westerse organisaties en instellingen, westerse kleding, behuizing, uiterlijke gewoonten, misschien zelfs westerse idealen. Maar juist niet een bepaalde westerse cultuur in haar volheid, omdat die is het gemeenschappelijke verleden, de gemeenschappelijke historie, de nationale traditie, de verwantschap, de voorouders. Als die cultuur, waarin zij niet zijn opgenomen in hun handen komt, gaat ze teniet, onherroepelijk. Is het te vreemd, dat deze uitspraken herinneringen opwekten aan die van onze ‘vaderlandse’ Rosenberg: Kultuur is het voortbrengsel van een volksziel en is aan het bloed gebonden. Verdwijnt een volk van den aardbodem, doordat het uitsterft, dan gaan tegelijk met zijn scheppende krachten, ook al zijn geestelijke voortbrengselen en zijn kultuur teniet. Er is geen ander volk, dat het verdwenen kultuurwerk zou kunnen voortzetten en uitbouwen, omdat het persoonlijk karakter, de eigen zielestijl daarvan niet te vervangen zijn, doch hoogstens na te bootsen... Elders blijkt, dat de hooggeleerde schrijver, toen hij buiten een ‘blanke samenleving’, een ‘eeuwenoude Christelijke cultuurgemeenschap’ woonde, de ‘beklemmende sensatie (heeft) gehad verloren te zijn’. Is het ooit mogelijk tot inzicht en waardering van een samenleving | |
[pagina 597]
| |
te komen, in het midden waarvan men zich verloren waant? En door welke zwarte magie komt het, dat Professor Boeke zich verloren voelt in een niet-blanke, derhalve niet-verwante gemeenschap? Is de blanke (Europese? West-Europese?) cultuur het product van een autochthone, autarkische ontwikkeling? Hebben behalve die van Jeruzalem, Athene en Rome niet vele andere invloeden bijgedragen tot de vorming van de cultuur, die wij de onze noemen? Waarom leidt slechts de niet-blanke uit de stelling, ‘dat het blanke ras niet als superieur van nature behoeft te worden beschouwd’ af, dat de overheersing van dat ras over de niet-blanke volken kan worden begrepen als een louter historisch feit? Waarom is Professor Boeke zo bezorgd, dat universele broederschap geslachtelijke vermenging (sic) zou meebrengen - ‘een gevaar’ blijkbaar angstwekkend genoeg om sociale integratie van de verschillende bevolkingsgroepen af te wijken? Is het teveel gezegd, dat Professor Boeke een mythe heeft, een gevaarlijke mythe, namelijk dat hij allereerst blanke is? Het is betreurenswaardig, dat een dergelijk geluid gehoord werd op de diesviering van de Universiteit, die bewezen heeft algemeen-menselijke waarden essentieel te achten. Koningin Juliana heeft in de Leidse Pieterskerk gewezen op de schuld, die wij hebben ten opzichte van economisch-onderontwikkelde volken, op de noodzaak, dat wij allen hand in hand gaan. Het gaat niet om de blanke of de niet-blanke, maar om de mens. ... de mens wordt geboren met drang tot samenwerking, en zowel mensen als volken worden ziek, tenzij deze drang bevredigd wordt. De mens wordt geboren als een gemeenschapswezen, dat zijn volledige ontplooiing slechts kan bereiken in wisselwerking met zijn medemensen. Ontkenning hoe ook van deze maatschappelijke binding van mens en mensheid, brengt letterlijk ont-binding met zich mee. In deze betekenis is ieder mens zijns broeders hoeder. Want ieder mens is een stuk van het continent, een deel van het vasteland, omdat hij betrokken is in de mensheid.Ga naar voetnoot6) |
|