De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 560]
| |
W. Scheffer
| |
[pagina 561]
| |
werd: dàt dulden wij niet langer. Toen was ons land echter bezet en voelde men aan den lijve wat dat betekende. Laten wij evenwel bedenken dat dit protest op een uitsluitings-negatie berustte. Er was slechts eenheid omtrent datgene wat men niet wilde. De ellende was nog maar nauwelijks achter de gestriemde ruggen of de verdeeldheid was weer even groot als tevoren. Bovendien is het te weinig bekend dat daadwerkelijk verzet slechts door luttele procenten van ons volk werd gepleegd. De rest is lauw en spoedig murw. Zo ligt de zaak nu eenmaal. Maar goed, hoe gelukkig zouden wij reeds zijn indien er een redelijke hoop gekoesterd mocht worden dat iets soortgelijks nu internationaal zou kunnen gebeuren. IJdele hoop! Zij die de wereld regeren hebben het overgrote deel der mensen zodanig in hun macht (radio, film, kranten, lezingen, enz.), dat het zelfs maar een klein kunstje is om er hen van te overtuigen dat niet zij als machthebbers, maar slechts ‘de anderen’ de schuld aan alles dragen. ‘De anderen’, die hebben het altijd gedaan - als de mensen door rampen getroffen worden die door mensen veroorzaakt werden. Maar cultuur - beschaving en zegeningen - die brengen ‘wij’ altijd, dat kunnen ‘de anderen’ nooit zó goed als wij. Zielig! Alsof er niet vele wegen naar een lichtend verschiet zouden kunnen voeren.
Bij het gebruik van andere wapens is er altijd een redelijke kans voor machthebbers en bevelvoerders om zelf gespaard te blijven door zich buiten schot te houden. Bij de modernste atoomwapens is die kans belangrijk geringer, naar mijn mening uiterst gering, om niet te zeggen nihil. Dit is een belangrijk verschil en maakt veel uit. Tot hen die de wereld regeren en eveneens altijd buiten schot blijven, dienen in zekere zin ook de wapenfabrikanten gerekend te worden. Zij het niet direct, dan oefenen zij toch indirect belangrijke invloed uit op de gang van economische en politieke gebeurtenissen. Onderlinge concurrentie buiten beschouwing gelaten, hadden zij zich door de eeuwen heen een vrijwel onafhankelijke positie weten te veroveren. De techniek was een factor in hun bedrijven, maar die was niet zó belangrijk als tegenwoordig. In grote mate zijn zij afhankelijk geworden van een betrekkelijk kleine staf van medewerkers die ‘het geheim’ kennen. Gesalarieerde medewerkers op ‘hoog niveau’, die onmisbaar en onvervangbaar zijn. Volstrekt onmisbaar zelfs, juist omdat het om geheimen gaat die aan betrekkelijk weinigen bekend zijn. En zo doet zich het opmerkelijk verschijnsel voor dat een kleine gesa- | |
[pagina 562]
| |
lieerde groep een grote macht heeft, hetgeen men zo kan beschouwen, dat de sleutelpositie van de modernste wapenfabricatie in handen is van een kleine groep wetenschappelijke medewerkers. Kunnen die eveneens buiten schot blijven? Als iemand het kan weten, dan zij! Zijn zij ook angstig of werken zij door in het rustig besef dat, als de hel zou barsten, zij en allen die hun lief zijn zich in veiligheid kunnen brengen? In dat geval zou hun handelwijze althans begrijpelijk zijn, want dierbaarder dan ‘das liebe Geld’, waarom het toch ook voor een groot deel gaat, is hun toch hun leven en alles en allen die hun dierbaar zijn. In de regel zijn 't bij wetenschappelijke mensen geen politieke idealen die hen bezielen, maar wetenschappelijke. De wetenschap ten dienste van de mensen toegepast of, mijnentwege, om de wetenschap maar niet ten verderve van de mensen in casu ook van hen. En zij, die kleine groep, hebben de sleutelpositie in handen! Begrijpe wie het begrijpen kan. Wij moeten aannemen dat op de hoogste niveau's op politiek en militair gebied bekend is wat het werpen van de modernste bommen betekent, èn wat er van verwacht wordt. Kettingreacties incluis. Een kleine groep, de wetenschappelijke, licht een andere kleine groep, laten wij aannemen volledig, in. Deze laatsten zijn dus in de eerste plaats de presidenten, premiers, oppermaarschalken, andere hoge militairen en diplomaten.Ga naar voetnoot1) Máár, en dit is het kardinale punt - wat verwachten de beide kleine groepen er van voor zichzelf? Het gaat om niets minder dan leven en dood óók voor henzelf. Zij moeten dus verwachten dat minstens zij gespaard zullen blijven. De vraag dient onderzocht of die verwachting op enige redelijke grondslag berust en zo ja wat dit dan (na het werpen van vele bommen) in de letterlijk naakte werkelijkheid zal betekenen. Kennen zij allen de ‘heilige’ angst en vrees? Dit wil onder meer zeggen, kennen zij de angst die niet louter op gevoelens maar óók op redelijke overwegingen berust? Daar is enige denkmoed voor nodig. Een moed die wars is van bravour en branie, geen champagne- of whisky- of wodka-moed, geen moed door beneveling of verdringing van gedachten als ‘dat kan mij niet gebeuren’ of ‘zo ver zijn we nog niet’, en ook geen moed die op vertwijfeling berust en die het kanonnenvlees ‘bezielt’ wanneer het met de dood voor ogen en de doodsangst achter zich uit de loopgraaf stormt. Niets van dit alles, maar wel de zeer nuchtere moed om dodelijke gevaren nuchter onder het oog te zien en dàn zijn houding te bepalen en dàn te zeggen: ik heb angst, ik weet het, ik ben gewaar- | |
[pagina 563]
| |
schuwd. Zover ik kon heb ik voor en tegen nuchter tegen elkaar afgewogen en ik kies in het volle besef van mijn verantwoordelijkheid, voor mijzelf met alles wat dit ‘mijzelf’ inhoudt. Dit noem ik, kort gezegd, heilige angst. Ik betwijfel in hoge mate of die genoemde kleine groepen die heilige angst voldoende kennen. Zeker niet zij die de euvele moed hebben om te zeggen dat de bom ‘zo nodig!’ niet slechts defensief maar offensief gebruikt zal worden of die verontwaardigd zijn als zij van een verbod van atoomwapens horen. En zich dan nog christelijk durven noemen! Zulke mensen zijn niet moedig, integendeel, zij zijn lafaards - althans in hun denken. Tenzij het gehele atoombommen-probleem als een mensonterend pokerspel beschouwd moet worden, waarvan de winnaars op z'n best een tot ruïne geworden aarde als buit binnenhalen - aangenomen dat er winnaars overblijven, wat nu juist de grote vraag is.
Hoe staat het met de bescherming burgerbevolking? Moeten wij het ernstig opvatten dat er werkelijk plannen gemaakt worden om eenvoudig tientallen millioenen mensen binnen enkele uren te evacueren naar veiliger(?) streken? Dit is toch niets minder dan de grofste humbug. Beschikt men over geen betere verdovende middelen voor de massa? Men heeft helaas gelijk wanneer men haar in de geestestoestand waarin zij nu verkeert niet hoog aanslaat als factor die het ‘spel’ kan bederven, maar het is toch wel een veeg teken voor de spelers dat zij geen bedriegelijker fopspenen weten te bedenken. Want dat het humbug, daverende onzin en fopspenen zijn, dat weten zij, de Z.H.G.O. In het artikel van prof. MinnaertGa naar voetnoot1) vraagt hij ons zich voor te stellen met welke kosten dit gepaard zou gaan. Maar die kosten spelen slechts een zéér ondergeschikte rol. Laat ze buiten beschouwing. De benodigde tijd evenwel en de vervoermiddelen en de behuizing, om slechts enkele punten te noemen. De laatste twee zullen toch minstens van te voren beschikbaar moeten zijn. Maar vóór alles de tijd! Tracht U dàt eens voor te stellen! Zou men op dagen mogen rekenen of blijven slechts luttele uren over? En blijven die veilige of liever minder levensgevaarlijke plaatsen langer dan een paar dagen minder levensgevaarlijk? Het zijn kwakzalversmiddelen en nog slechte bovendien. Laten wij maar afstappen van de B.B. en ons afvragen hoe het misschien kan staan met de bescherming van de betrekkelijk weinigen die | |
[pagina 564]
| |
er blijkbaar van overtuigd zijn dat minstens zij er het leven af zullen brengen. Ik kan mij voorstellen, zij het ook met veel goede wil, dat er schuilplaatsen geconstrueerd kunnen worden voor enkele tienduizenden die daarin voor korte tijd veilig zijn. Ik neem dus gemakshalve maar aan, dat grote moeilijkheden b.v. van zuivere luchtverversing overwonnen kunnen worden. Kan men nog contact hebben met de ‘buitenwereld’? Telefonisch, telegrafisch, per radio? In alle gevallen houdt deze vraag in, dat er ‘buiten’ nog mensen leven. Dat is duidelijk. Nemen wij dit, alweer gemakshalve ook maar aan, en om het kort te maken, dat we weten, dat de voorraad atoombommen bij de vijand uitgeput is. Er kan ‘ons’ geen bom meer treffen, dáár zijn wij (hoe?) zeker van (want als wij daar niet zeker van zijn moeten wij blijven waar we zijn, en hoe lang dan nog?), en wij komen weer naar boven. Hoe Moeder Aarde er dan uit zal zien en of het mogelijk zal zijn er verder te leven? Geen sterveling die daaromtrent iets met zekerheid kan zeggen, behalve dan dat er uitgestrekte gebieden zullen zijn die volstrekt onbewoonbaar zullen zijn en dat de atmosfeer (hier en daar? of overal?) vergiftigd is. En hoe staat het met het water, met de vis, met de plantenwereld, met het vee? Wij moeten toch ademen, drinken en eten, dat zijn hoofdvoorwaarden en wij willen gezond leven. Is dat mogelijk in een vergiftigde atmosfeer? Of er nu ‘slechts’ b.v. 1/10 of 2/3 van van de gehele bevolking vernietigd is, de vraag blijft of de rest in een vergiftigde atmosfeer kan leven. Wij hebben kunnen lezen hoe ontzettend de gevolgen zijn van radio-actieve besmetting. Pest is daarbij vergeleken niet zo verschrikkelijk. Die doodt tenslotte zichzelf. En het lijkt mij ook verschrikkelijker dan melaatsheid, degenen die daarmee besmet zijn ‘leven’ vaak nog jaren. Zo beschouwd komt het mij voor dat de bliksemsnelle dood door een atoombom door velen verkozen zal worden boven een jarenlang(?) gemartel. Ziek en gebrek aan alles. Hoe stellen zij die van mening zijn er het leven af te zullen brengen zich dit alles voor? - Van die gedachtengang kan ik mij geen voorstelling maken, tenzij ik denk aan kleine kinderen, idioten, totaal verblinden en waanzinnigen. Maar dit zou betekenen dat de twee kleine groepen waarvan ik sprak, onder die categorieën gerangschikt moeten worden. Daar heb ik zelf bezwaren tegen, want ik bedoel dit artikel niet als een scheldpartij - en toch.... Zou de oplossing zijn dat zij het zijn op één punt? Een drenkeling grijpt naar een strohalm. Wie dit een drenkeling | |
[pagina 565]
| |
zou zien doen, weet dat het geen redelijke zin heeft, maar die drenkeling ‘weet’ maar één ding. Hij wil blijven leven en doet in zijn paniekstemming wat hij zonder die paniek als volkomen doelloos zou afwijzen. Nòg zijn er geen tekenen die er op wijzen dat de twee kleine groepen in een paniekstemming verkeren. Nòg liggen er óók redelijke overwegingen aan hun denken en handelen ten grondslag. Maar reeds zijn zij door angst bevangen en zijn er sporen van een paniekstemming: de H Cobaltbom is een paniek-produkt! Het is de beruchte strohalm. Nòg wordt er niet naar die strohalm gegrepen. Nòg niet! Maar het is denkbaar voor de nuchtere waarnemer dat het kàn gebeuren.
Wat te doen om dit te voorkomen? Of liever om te trachten dit te voorkomen? Wij, eenvoudige lieden met gezond verstand, moeten trachten hun, de leden van de kleine twee groepen, de heilige angst bij te brengen. Ook gij wordt ellendig slachtoffer. Op z'n best kost het óók Uw leven, waarschijnlijker is echter dat gij nog enige tijd verschrikkelijker dan een melaatse door zult leven. ‘Waarom verenigen de intellectuelen van alle landen zich niet om aan te dringen op aanvaarding (van de bij de Verenigde Naties ingediende voorstellen tot afschaffing van de atoomwapens) en om de leiding te nemen van een volksbeweging’, vraagt Prof. Minnaert. Omdat óók de intellectuelen, behalve op wetenschappelijk gebied, allesbehalve gelijk gericht zijn op economisch en politiek gebied. Bovendien, wie zijn ‘de’ intellectuelen? Zij onderscheiden zich van de grote massa door de aard van hun arbeid, maar dit biedt geen waarborg dat zij zich méér in algemene problemen zullen verdiepen dan anderen. Slechts van bepaalde groepen die door de aard van hun arbeid in deze tijden met de dodelijke gevaren van de atoombom rechtstreeks geconfronteerd worden kan een waarschuwende stem verwacht worden. En inderdaad, het is voornamelijk uit de kringen van mathematici, fysici, technici, chemici en sociologen dat wij protesten horen. Maar nog lang niet voldoende en niet collectief. Toch houdt dit een grote belofte in, want die intellectuelen kunnen iets zéér belangrijks doen. Zij kunnen een grote taak op zich nemen en vervullen. De twee genoemde kleine groepen kunnen wij onderscheiden in atoomdeskundigen enerzijds en macht- en bevelhebbers alsmede wapenfabrikanten anderzijds. | |
[pagina 566]
| |
Zij zijn de Z.H.G.O., in wier dienst de eerstgenoemde groep ijverig werkt aan de vervaardiging van de modernste atoomwapens. Zoals gezegd: als één groep mensen weet welke gevaren ons bedreigen, dan de eerstgenoemde groep van atoomdeskundigen. Dáárop behoeven zij dus niet gewezen te worden - zo zou men althans denken, hoewel het dikwijls lijkt of ook velen van hen ervoor terugschrikken om zich de gevaren ten volle bewust te maken. Maar de andere groep. Die wordt weliswaar volkomen ingelicht, min of meer populair natuurlijk, want de hoogst ingewikkelde formuleringen zullen slechts weinigen van hen kunnen lezen en begrijpen, máár - beseffen zij wat dit ook voor hen onverbiddelijk betekent? Ik kan mij niet voorstellen dat de inlichtingen gepaard zullen gaan met ernstige waarschuwingen aan hun Hoogst Persoonlijke adressen. Het zijn die ernstige waarschuwingen die de intellectuelen - ditmaal in de ruimste zin genomen - en zij in de éérste plaatst tot de Hoogst Persoonlijke adressen kunnen richten. Zij wanen zich veilig als zijnde Z.H.G.O. voor wier veiligheid àlles gedaan moet worden. En geen humbug, geen daverende onzin als B.B., geen fopspenen als 't U belieft. Volkomen veilige schuilplaatsen! Welnu, intellectuelen, technici, fysici etc., maakt plannen, de àllerbeste die denkbaar en uitvoerbaar zijn, geld speelt natuurlijk geen rol. Het is U toevertrouwd om geen enkele factor te vergeten. Zuivere luchtverversing, voeding, water, doelmatige kleding, verpleging, afmetingen, duur van het verblijf (op deze twee laatste factoren kom ik nog terug) enz. enz. Verwaarloos geen enkel detail. Vraag om critiek en doe er Uw voordeel mee èn - als dan àlles wat denkbaar en uitvoerbaar is in Uw plannen verwerkt is, zeg dàn: En tòch zult ook Gij ellendig slachtoffer worden! Wat wij U bieden is geen baarlijke onzin, er is zelfs niets beters denkbaar, maar het is nutteloos. En bewijs het! Ik kom nog even terug op de afmetingen en de duur van het verblijf. Hoe groot is het aantal der Z.H.G.O.? Moeten hun vrouwen, kinderen, kleinkinderen, hun staven en onmisbare gesalarieerde medewerkers, mitsgaders de allerhoogste captains of industrie met hùn kinderen enz. ook mee, of dienen die zich tevreden te stellen met de fopspenen? Wie bepaalt de grens van het aantal? Het gaat om leven en dood. Ik stel me de navrante tonelen voor bij het afscheid nemen. Tot ziens? Stelt U zich dat ook eens voor! En nu de duur van het verblijf. Ik heb gelezen dat die 1 à 1½ jaar kàn zijn. D.w.z. voor anderhalf jaar lucht, voeding, water etc. etc. Het lijkt me een wonderbaarlijke prestatie, maar goed, ik heb er geen verstand van. De techniek staat | |
[pagina 567]
| |
voor niets zegt men. Men leeft daar dus veilig gedurende die tijd. ‘Schokkende gebeurtenissen’ evenwel zullen de bewoners toch niet bespaard kunnen blijven, als er b.v. een of een paar bommen op of vlakbij de schuilplaats zouden vallen. Op zulke kleinigheden willen we echter niet letten. Hoofdzaak is, we brengen er het leven af. Tot nu toe! Eindelijk breekt de dag aan dat alles veilig is (hoe weet men dat daar binnen of beneden?). En we treden of strompelen naar buiten. Maar kàn dat? Wist men met stelligheid dat de atmosfeer ook veilig was? Maar alweer laten we dat gemakshalve ook aannemen. Hoe ziet Moeder Aarde er dan uit? Dàt kan niemand die naar buiten treedt voldoende nauwkeurig weten. Stellig zijn er onmetelijke woestijnen die grote gelijkenis zullen hebben met maanlandschappen. Moeten we, zonder belachelijk te worden, nog méér tegemoet komen dan we reeds deden aan hoopvolle verwachtingen die, nuchter beschouwd, toch al meer op dwaze fantasieën dan op werkelijkheid kunnen berusten? Moeten we ook nog onderstellen dat de ‘geredden’ die woestijnen, ze kunnen wel honderden km lang en breed zijn, heelhuids doorkomen? Voor 't laatst dan: ze komen er door en ontmoeten dichtbevolkte streken ('t is wel èrg veel verlangd van onze goede wil) en - daar komen ze ergens aan. Hoe stelt U zich dat welkom voor? Met vlaggen en fanfares, zoals Z.H.G.O. dat ‘vroeger’ veelal gewend waren? Ik niet! Ik acht de kans redelijk groot, dat er een lynchpartij ontstaat die z'n weerga niet vindt in de gehele wereldgeschiedenis. Die onderstelde dichtbevolkte streken hebben de hel zoal niet vlakbij, dan toch uit de verte meegemaakt. Dat was al hel genoeg! En zijn onnoemelijke verwoestingen aangericht, er is een leed geleden dat niemand zich kan voorstellen. En ziedaar, daar komen ze aan, de stoeten die de finishing touch aanbrachten om al dat leed en al die verwoestingen over de aarde te brengen - en zich zelf veilig wilden stellen. Er behoeft in die massa slechts één te zijn die brult, sla ze dood, en het is reeds bijna gebeurd. De opgekropte haat, woede en wrok kan niet te groot getaxeerd worden. Lezer, ik ben reeds te ver meegegaan met het onderstellen van mogelijkheden door de stoeten een bewoonde en redelijk bewoonbare wereld te laten ontmoeten. Maar als het toch mogelijk zou zijn, dan wacht hun last but not least waarschijnlijk een soortgelijk lot. Wie kan mij dit alles op goede redelijke gronden betwisten? Critiek s.v.p.! Heb ik onjuiste dingen gezegd, heb ik overdreven? Heeft U antwoorden op de vele vragen die ik uit onwetendheid onbeantwoord moest laten? Antwoorden waaruit zonneklaar zal blijken dat er voor de twee | |
[pagina 568]
| |
kleine groepen redelijke hoop bestaat dat zij er op z'n best het leven af zullen brengen. Op z'n best, herhaal ik nòg eens, want de kans op de vreselijkste besmetting gepaard aan leed en pijnen en onvruchtbaarheid van man en vrouw is reëel en groot: Gij, intellectuelen, die het kunt weten, hebt mij dit zelf geleerd. Kunt gij mij die antwoorden niet geven, dan rust op U de taak om duidelijk en wetenschappelijk geargumenteerd in het bijzonder aan Z.H.G.O. te kennen te geven dat óók zij slachtoffers worden. Tart hen om doelmatiger dan gij het kunt middelen te vinden om hun vege lijf te beschermen. Het is denkbaar dat gij er hen daardoor van kunt overtuigen dat zodanige bescherming onmogelijk is. Daardoor kunt gij hun de heilige angst bijbrengen voor het verliezen van het eigen vege lijf; gij kunt hun het laatste sprankje hoop ontnemen. De kans dat zij in paniek zullen geraken is gering, zij zijn er in getraind om voor hete vuren te staan - zij het niet zó heet als een ontploffende atoombom - en weten wat zelfbeheersing waard is. Ik ben er van overtuigd dat zij in de waan leven geen slachtoffer te worden. Zou ik mij hierin vergissen, dan des te beter, want dan wordt er geen H Cobaltbom geworpen en worden misschien zelfs de gevaarlijke proefnemingen stopgezet. Dan echter zullen uw rustig beraamde wetenschappelijke plannen en uiteenzettingen omtrent de onmogelijkheid van hun beveiliging tot een ander gewenst resultaat kunnen leiden. Ik ben bang voor hun onderstelde kortzichtigheid om geen sterker termen te gebruiken. Als zij evenwel weten dat ook zij slachtoffer worden is de kans groot dat zij een bepaald inzicht krijgen en hun taktiek zullen wijzigen. ‘Men onderstelt’, zullen zij zeggen, ‘dat wij het niet wisten. Welnu, wij zouden hen in die waan kunnen laten, ware het niet dat, gezien de beweging die onder de intellectuelen gaande is, wij hen er op deze manier toe drijven om ons met het volste recht een groep krankzinnige adspirant zelf-moordenaars te noemen. Want welke groep van Z.H.G.O. beraamde ooit collectief en welbewust zelfmoordplannen ten overstaan van een wereld die daardoor eveneens met vernietiging op ongekende schaal bedreigd wordt? Als de massa, voorgelicht door intellectuelen die geen charlatans zijn als Hitler c.s. ons óók als waanzinnig gaat beschouwen, zijn onze dagen als Z.H.G.O. geteld. Men gaat inzien dat wij pokeren en wij moeten dit langzamerhand gaan staken.’ Er is nog een groep die ik dringend zou willen vragen medewerking te verlenen. Auteurs. Schrijf beeldende ‘short stories’ die wat gebeurtenissen en toestanden betreft strikt weenschappelijk verantwoord zijn. Schrijf geen onmogelijke dingen, vermijdt wat op sadisme lijkt. Breidel | |
[pagina 569]
| |
uw fantasie, laat eventuele toekomstbeelden redelijk verantwoord zijn. Maar laat ik tenslotte zelf even fantaseren. Stel U voor dat er een film gemaakt kon worden. Het zou, het eerste kwartier en de laatste paar minuten uitgezonderd, een stille, een ‘dood’ stille film zijn. Ik heb hem reeds zo vaak in gedachten zelf afgedraaid en mijn scenario zou ‘alleen nog maar’ geschreven moeten worden, want het ligt persklaar in mijn brein. Stel U voor dat ‘men’ die film zag en dat de Z.H.G.O. die zouden zien. Een film die, wat gebeuren en kleur en landschap betreft wetenschappelijk verantwoord zou zijn. Navrant van begin tot eind, dat geen happy-ending zou kunnen zijn, tenzij men als zodanig een sprankje licht aan de horizon als symbool van een nimmer gehéél verflauwde hoop voor lief zou willen nemen.
Amsterdam, 15 Juni 1955. |
|