De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
Kort bestekHet sprookje van het socialismeEr was eens in een klein, maar eerzaam stadje van een klein, maar eerzaam land een toelatingsexamen voor een middelbare school. De leraar, die de eisen had opgesteld, had ook gevraagd: ‘noem een bekend man onder de socialisten’, in de overtuiging dat hij het daarmee zijn toekomstige leerlingen toch niet te moeilijk had gemaakt, doch de ontluikende staatsburgers wel de gelegenheid geboden, hun prille belangstelling voor de publieke zaak te uiten. Het christelijk schoolhoofd daarentegen vond dat een dergelijke vraag toch wel ver boven het bevattingsvermogen ging van een lagere scholier. Het eerzame schoolhoofd kreeg gelijk en niet de rode leraar, want goede antwoorden gaven geen der candidaatjes en de minder goede varieerden van Hitler tot Mussert en Seyss-Inquart. En de moraal van het sprookje? Kritiek op de eerzame onderwijzers, die van Hitlers demagogische gebruik van het woord socialisme op hun beurt het Christelijk gebruik maken, hun pupillen afkeer van het genuïne socialisme in te prenten? Of kritiek op de Partij van de Arbeid, die er wel in geslaagd is de regering van dat land sinds de oorlog een socialistisch stempel op te drukken, maar dat zó kleintjes en eerzaampjes deed, dat er op zijn minst nog één onderwijzer overbleef die na tien jaar bij zijn onderwijs het onderscheid tussen socialisme en fascisme verwaarlozen kon, ongestoord door wet of gewoonte? | |
Heldhaftig, vastberaden, barmhartigHet devies, zoals men weet, na de oorlog door Koningin Wilhelmina aan de stad Amsterdam vereerd om het bij haar wapen te voegen, gelijk indertijd Maximiliaan haar de kroon schonk. Een devies om trots op te zijn. Zeker. Maar waarop de stad alleen trots kan en mag zijn, wanneer zij zich gedraagt naar de in het eerbetoon veronderstelde deugden. En dat is, naar onze mening, beslist niet wat het stadsbestuur heeft gedaan naar aanleiding van de jongste staking in een aantal gemeentebedrijven. Heldhaftig was het niet, om militairen in 't geweer te roepen tegen- | |
[pagina 539]
| |
over stakers die van het begin tot het einde zichzelf de strengste tucht hebben opgelegd. Vastberaden was het niet, om eerst de recherche de bedrijven in te sturen en de mensen uit te horen en er dan weer mee op te houden als het geen zoden aan de dijken zet. Noch om eerst over strafrechtelijke vervolging te spreken en het dan weer niet te doen. Barmhartig was het niet, om een aantal mensen te ontslaan en hun dus de voor een ‘ambtenaar’ denkbaar zwaarste straf op te leggen, terwijl achteraf wordt uitgemaakt, dat voor strafrechtelijke vervolging geen termen aanwezig zijn op grond van onkunde der betrokkenen. Want als iets tot barmhartigheid tegenover een schuldige nopen kan, dan is het toch wel de wetenschap dat hij zondigde in onschuld. Heldhaftig, vastberaden en barmhartig, zou het zijn indien het stadsbestuur op de genomen beslissing terugkomt en een ontslag ongedaan maakt waarvan het de onheldhaftigheid, onvastberadenheid en onbarmhartigheid inziet. Reeds de wetenschap alleen dat de stad dit devies heeft verdiend door wat in de eerste plaats dan toch diezelfde arbeiders van de gemeentebedrijven in de Februari-staking van '41 aan heldhaftigheid, vastberadenheid en barmhartigheid hebben opgebracht zou trouwens, ons inziens, tot dit besluit moeten leiden. | |
Het intellect van de Bantoes en dat van kolonisatorenIn de N.R. Crt. verscheen vanaf 2 Augustus een reeks feuilletons van dr. W.C. Klein over een studiereis naar de Belgische Congo, met steun van enige Nederlandse instituten en instellingen, speciaal ondernomen ten bate van ‘de gigantische taak der openlegging van het nog achterlijke Ned. N. Guinea’, dat de wereld kent als West-Irian. Nu is het algemeen bekend, dat zich in het laatste decennium in de Congo, dank zij de uraniumvondsten, grote en snelle veranderingen hebben voltrokken. Op een nieuwe Belgische Wereldtentoonstelling zal deze kolonie vermoedelijk niet meer vertegenwoordigd worden door de diorama's van de missie, die in 1930 in Antwerpen te bewonderen waren: 1e tafreel: open plek in een levensgroot oerwoud, waar zeer blote ‘wilden’ kluivend aan menselijk gebeente rondom de kannibalen-kookpot dansen; 2e tafreel: tegen het zelfde decor een klasje proper geklede, zwarte schoolkindertjes in ouderwetse bankjes onder de hoede van nonnetjes; 3e tafreel: de inmiddels christelijk opgegroeide schoolknaapjes marcheren als keurige soldaatjes langs nog steeds | |
[pagina 540]
| |
hetzelfde oerwoud-decor. W.C. Klein (ethnoloog?, socioloog?) en de psychologen, paedagogen en andere uiterst bevoegde lieden die hij raadpleegde, spreken dan ook niet meer van ‘wilden’, maar van ‘inlanders’. En dan de beledigende verbazing, waarmee deze lieden de prestaties van hun anders gekleurde medemensen beoordelen! Dr. Klein ‘zal niet spoedig vergeten’, dat hij een neger-predikant ontmoette, die.... ‘vloeiend Frans en Engels sprak’! In een speciaal aan ‘het intellect van de Bantoes’ gewijd artikel leidt deze Europeër-hoogmoed tot de gebruikelijk domheden, die we al over zoveel andere ‘inlanders’ hebben moeten horen en die mogelijk Romeinen met koloniale ervaring elkaar ook over de ‘inlanders’ van N.W.-Europa vertelden. Zo wordt een ‘bekwaam’ psychotechnicus geciteerd, die de ‘intelligentie’ van de Congolees becijferd heeft op gelijkwaardig met die van het europese kind van ± 8 jaar. Een andere deskundige deelt mee, dat bij de Afrikaanse het ‘inzicht’ in rekenen, aardrijkskunde en geschiedenis (van wat? Gulden sporenslag en 10-daagse veldtocht?) minder is dan van een Belgisch schoolkind uit de 6e klas. ‘De kwestie van het intellect van de Congolese Bantoenegers houdt, naar het schijnt, de geesten eerst sedert de laatste oorlog bezig,’ merkt dr. Klein scherpzinnig op. Ja, zuiver wetenschappelijke belangstelling is nu eenmaal een zeldzaam gewas en het ligt voor de hand, dat regering en semi-officiële instellingen pas geld in de bestudering van dat intellect gaan steken, wanneer het rendabel te maken is. Hoe dat te doen? Eerste eis is natuurlijk, dat de opgroeiende jeugd zoveel mogelijk europees (dus goed), zo min mogelijk Afrikaans (dus slecht) beïnvloed wordt. Bijzonder voorbeeldig acht dr. Klein de methode van de psycholoog, die bij een onderneming ‘gelegenheid kreeg de hele opleiding van kinderen, die vakarbeiders moestenGa naar voetnoot1) worden, te hervormen’. Daartoe werden ze al op drie-jarige leeftijd ‘onttrokken’ aan de Afrikaanse, ‘gezinswanorde’ en onder ‘de tucht en de beschaving van een europees geleid internaat’ gebracht. Wie spreekt daar van gezinsbanden en moederliefde? Die kennen ‘wij’ toch immers alleen! Met alle wijsheid van Montessori en Decroly ‘aan de Afrikanen aangepast’ leren deze schaapjes om te beginnen.... ‘behoorlijk’ frans. ‘Men zou willen weten,’ peinst dr Klein, die het aan zijn studiereis bestede geld graag zijn rente zou zien opbrengen, ‘of onderwijzers op Nieuw-Guinea, die een beetjeGa naar voetnoot1) Nederlands kennen, op deze wijze | |
[pagina 541]
| |
in het MaleisGa naar voetnoot1) hun volksschoolkinderen wat Nederlandse taal zouden kunnen bijbrengen. Waartoe? peinzen wij verder. Mogen deze ontwortelde stakkertjes daarna ook eens proeven van de hollandse graven of de waterwegen tussen Groningen en Middelburg? Of is het laag niveau van hun intelligentie verder voldoende bewezen, wanneer ze hun moedertaal verleerd hebben en alleen een mengsel van krom-hollands en passarmaleis kunnen stamelen? Bestaat er dan geen test voor de intelligentie van kolonisatoren? |
|