| |
| |
| |
M. Revis
Rhapsodie bij een tweesprong (II)
Steken wij thans af naar de diepte - ook al een modewoord - de diepte der geschiedenis. Geografie is horizontaal, historie verticaal. In het verlengstuk der historie ligt daardoor de toekomst, dat is de ruimte waar de illusies zweven en alle woningnood met één slag verdwijnt dank zij de vele luchtkastelen.
Aziaten van allerlei ras zijn de eersten geweest die de kust van Oost-Afrika hebben bezocht: Chinezen, Hindoes, Perzen, zelfs Soematranen. Dit was de tijd in welke Ptolemaeus zijn beroemde kaart maakte. Bergen getekend als molshopen uit welke de slingerende lijntjes der rivieren ontspringen, het wit met Griekse karakters opgevuld.
Daarna hebben de Arabieren de kust met handelsposten bezet, de anderen bleven niettemin komen. Een vloot van duizend Soematraanse schepen maakte een tocht van een jaar over de Indische Oceaan om zich met geweld van schildpad en pantervellen, slaven, ivoor meester te maken. Na hen kwamen Vasco da Gama, de andere Portugezen, de Nederlanders, de Engelsen, de Fransen; het wapengeluid waarmede zij hun Aziatische koloniën grondvestten vond aan de kust van Afrika een echo.
De Portugezen hielden aan Oost-Afrika hardnekkig vast, maar wat ten Noorden van de Rovoema lag verloren zij aan de Arabieren. In de eilandstad Zanzibar vestigde de sultan van Moescat Seyyid Said zijn hof. Nu zijn wij al diep in de negentiende eeuw doorgedrongen. Dat is de eeuw van Stanley en Livingstone, de eeuw in welke de slavernij is afgeschaft. Geen geel goud of gekleurd bankpapier of zilver meer voor de arbeidskracht verpakt in een zwarte huid.
Ook de Duitsers zijn in Oost-Afrika gekomen, en de Italianen. Vlaggen groen-wit-rood, zwart-wit-rood, de Union Jack, het groen-wit van Portugal, pantserkruisers, vlotten en steigers in de havenplaatsen, Somalinegers en stoombarkassen, te samen vormende de bonte branding die ontstaat door het breken der golven uit Europa op de Afrikaanse kust....
Misschien is dat Portugees-Oost-Afrika iets voor Nederlanders? Het is bij ons weinig bekend. Een vlek op de kaart, paars of violet of geel, naar het systeem dat in de atlas gevolgd is. Een beeld van de kustlijn, de golven van de Indische Oceaan, de vage stippels van een grens, postzegels die een begeerde buit vormen in elk jongensalbum, meer weet men er niet van.
| |
| |
Bevolking vijf millioen, waarvan 50.000 niet-inheemsen. Reeds duizenden kilometers wegen en spoorwegen aangelegd. Lourenço Marques en Beira zijn moderne havens. Over het gehele gebied liggen reserves rubber. Export van indigo, kopal, koffie, suiker, sesam, grondnoten, tabak, copra, katoen. Vele houtsoorten: mahonie, ebbenhout, M'bila of bloedhout, Pan Ferro, Afrikaans sandelhout, Ziba (kostbaar en zeer hard), M'zimbite en Chuanga (bestand tegen witte mieren), beide gebruikt voor bruggenbouw, M'zimbite meer voor telefoonpalen, dwarsliggers. Het is reeds lang bekend dat de bodem rijke steenkoollagen bevat, maar alvorens deze ontginbaar kunnen worden moet de Tetespoorweg gereed zijn. Dat zal dan ook de winning van magnetiet en mica, uranium, haematiet en tinerts ten goede komen. Want nog altijd is er geen transportmogelijkheid genoeg en ‘voor Europa kan deze rijke voorraadschuur nog niet opengaan’. Toeristen kunnen hun hart ophalen in het Gorongoza-wildpark. In de Unie van Zuid-Afrika en in Zuid-Rhodesië zijn landbouw en industrie bezig de ongerepte natuur te verdringen, maar Portugees-Oost-Afrika biedt nog altijd de aanblik van in het wild levende kudden giraffen en olifanten, terwijl sommige rivieren met nijlpaarden dicht zijn bevolkt.
Kansen dus voor Nederlanders? Neen, althans niet in die zin dat Nederland er door een toevloed van kapitaal en werkkrachten een stroom van welvaart ten dienste van zichzelf aan kan ontlokken. Portugal streeft er naar het land te maken tot een afzetgebied van zijn eigen landbouw- en industrieproducten. In de kolonie worden hoge invoerrechten geheven van alles wat niet uit Portugal afkomstig is.
De mogelijkheden liggen er voor ons binnen beperkte grenzen. De nijlpaarden kunnen ons niet zo veel schelen.
Ik heb Margreet gebeld. Overmorgen gaan we naar de schouwburg. Ze zei dat ze het enig vond. ‘Ik heb in geen maanden een toneelstuk gezien. Je bent buitengewoon aardig, Frans. Ik tracteer op ijs na afloop.’
‘Je geeft een jongen van tien jaar geen sigaar en de Indonesiërs dus nog geen democratie,’ zegt de heer...... laat ik hem maar Zeeger noemen. Want ik werk nu mijn reeks interviews af. Ik heb vele uren moeten vertelefoneren met de voorbereiding. Sommigen hielden mij aan het lijntje (‘volgende week is die-en-die uit Afrika terug, misschien wilt U dan nog eens bellen.... de heer die-en-die is in conferentie, het zal nog wel even duren.... de heer die-en-die is de stad uit, probeert U het volgende week nog eens.... op het moment net weg- | |
| |
gegaan.... zal ik vragen of hij U terugbelt?.... tot mijn spijt is de heer die-en-die gisteren naar Londen vertrokken, ik weet niet wanneer hij terug zal zijn.... er bestaat een mogelijkheid dat hij doorgaat naar Caïro....’ enz.). Een ander, directeur van een grote cultuurmaatschappij, zeide beleefd: ‘Wij zijn nog niet in het stadium dat wij ons over zulke dingen kunnen uitlaten.’ Tenslotte ben ik zeker van nog vier interviews, dat maakt met de twee die ik al gehad heb zes. Allemaal onder het uitdrukkelijk beding van anonimiteit. Ik vind de oogst wat schraal, maar hij kan er toch mee door. De figuren zijn in elk geval representatief. Ik heb de decors opgericht. Het voetlicht brandt. Twee spelers hebben hun tekst gezegd en zijn weggegaan, en de derde is net binnengekomen. ‘Je geeft een jongen van tien jaar enzovoorts.’ Heerlijk om uit een plan dat alleen nog maar nevelige vormen had en uit schimmen scherpe omtrekken te zien ontstaan en mensen van vlees en bloed, die woorden uitspreken, met harde, duidelijke klanken, woorden die ik in letters op papier kan overbrengen.
‘Mijns inziens is het Nederlands gezag in Indonesië te vroeg opgeheven, maar nakaarten heeft geen zin en we zullen daarom nu maar niet gaan bespreken of onze regering in de afgelopen jaren het politieke spel goed heeft gespeeld. Eén ding is zeker: er is in Indonesië op het ogenblik een gezagsvacuum. De grote vraag is of de Tentara Rayat Indonesia de orde zal kunnen handhaven. Aan de andere kant moeten wij ons hoeden voor al te sombere voorstellingen. U weet dat Jan en Alleman een bloedbad had voorspeld wanneer onze troepen Djokja zouden ontruimen, U weet dus evengoed dat er van een bloedbad geen sprake is geweest.
Op het ogenblik kan de Nederlandse import in Indonesië zich handhaven, ondanks de rampokpartijen en de daden van terreur die er aan de orde van de dag zijn. Noteert U wel: ik zeg niet dat deze import zich zal uitbreiden. Maar ogenblikkelijk gevaar om te verdwijnen loopt zij niet. Bovendien bewegen zich zowel im- als export via de kanalen die in de handelsverdragen zijn gegraven. Een plotseling afbreken van de draad is daardoor niet mogelijk. Dat is dus een factor die de handel in stand houdt.
De vraag is echter of dit alles zo zal blijven. Er zal eens een tijd komen waarin de economische vrijheid haar rechten herwint. Dan zal de vrijgeworden handel van Nederland zware druk gaan ondervinden van Japan, zoals dat in het verleden ook reeds geweest is. Japan heeft alles en kan alles leveren wat Indonesië nodig heeft. En dan zal de Nederlandse handel niet meer worden beschermd door contingenterin- | |
| |
gen, want er is geen Nederlands-Indische regering meer om daarvoor te zorgen. Wij zullen dan terdege op onze tellen moeten passen.
Er wordt door de handel in Indonesië nu nog goed verdiend. Kijkt U maar eens naar de pepernoten. Men vergete niet dat op de duur import pas kan bloeien als zij geschraagd wordt door een stevige export - blijvend geschraagd dan - want het is de export die een bevolking haar koopkracht geeft. En hiermede zijn wij dan gekomen aan de voorwaarden die vervuld moeten zijn wil onze handel in plaats van zich te handhaven ook in betekenis toenemen: daarvoor is rust in het binnenland nodig, daarvoor moet er orde heersen, en hier kunnen wij niet anders dan een afwachtende houding aannemen.
Toch ben ik gematigd optimist. Het oude Indië heeft afgedaan. Wij moeten ons instellen op de nieuwe toestand en onze handelspolitiek daarbij aanpassen. Wij dienen er rekening mee te houden dat het aandeel van Nederland in de totale handel van Indonesië zal achteruitgaan, maar op een iets lager niveau zal toch een zekere stabilisatie ontstaan. Overigens zijn dat allemaal dingen waarbij je met je instinct te werk gaat, je kunt hier niet rekenkundig alle factoren tegen elkaar afwegen. Het is net als tijdens de oorlog toen je per sé niet aan een Duitse overwinning geloofde, ook niet toen Rommel bij Caïro zat en de andere generaals in de Kaukasus.
Maar het staat wel vast dat een vermeerdering van onze handel in enige omvang afhankelijk is van het herstel van orde en rust in Indonesië. Zonder deze hebben er immers geen investeringen plaats, geen Nederlandse, en geen andere, ook geen Amerikaanse. U moet vooral over al deze dingen nog eens gaan praten met die-en-die....’ en hij noemde de naam van de directeur van een groot handelsconcern. Ik maakte dadelijk beleefd een notitie, hoewel ik op dat ogenblik al van plan was van de tip geen gebruik te maken; ik heb lang genoeg gezocht, en mijn artikel moet nu zo gauw mogelijk af.
Er kwam een aspirant-reserve-officier binnen, kenbaar aan de blauwe driehoeken op de kraag van zijn veldjas, en ik zei tegen Margreet: ‘Ze zien er wel een beetje anders uit dan in de tijd toen ik bij die opleiding was.’
‘Anders en beter,’ zei Margreet.
Ik protesteerde niet, want het was waar, maar mijn ijdelheid nam slechts half genoegen met haar antwoord.
‘Die model-uniformen van vroeger waren toch ook niet lelijk,’ zei ik.
Zij keek mij glimlachend aan, en raadde mijn gedachten. Daarin
| |
| |
was zij altijd virtuoos geweest, zij had mij altijd door bijna nog voor ik mijzelf iets had bewust gemaakt.
‘Heus hoor Frans, jij zag er ook uitstekend uit toen je zo'n aankomend officiertje was. Leuk, die tijd waarin je zoiets nog belangrijk vindt,’ voegde zij er op veranderde toon aan toe.
Zij zei een poos niets en keek door het grote raam naar het Leidseplein waar een tram met kletterend lawaai over de rails van het kruispunt reed. Het vroor een klein beetje. Een glinsterende auto reed langzaam voor.
‘Leuk en niet leuk,’ voegde zij er bij, als om een conclusie te voltooien.
‘Zag ik je toen pas voor het eerst in Holland?’
‘Ik geloof wel, ja, je was bij een tante gelogeerd.’
‘Ik was een klein beetje verliefd op je zelfs. Op het pakje dan. Ik vraag me af of liefde niet altijd een kwestie van het pakje is, ook al ben je geen achttien meer.’
Tien jaar geleden zou ik haar heftig tegengesproken hebben, maar nu antwoordde ik: ‘Waarschijnlijk wel. Aan dat grote onderscheid tussen verliefdheid en liefde geloof ik ook niet, er is wel verschil, maar gradueel, of liever naar diepte. Verliefdheid is de buitenkant, de rand, de schil voor mijn part van hetzelfde ding waarvan de liefde de kern is. Zoiets als het kleine beetje lava dat bij een vulkanische uitbarsting te voorschijn komt, een klein beetje tenminste vergeleken met al die gloeiende massa's die nog in de aarde moeten zitten.’
‘Je kunt je er tenminste lelijk aan branden,’ zei Margreet nuchter.
‘Tot nu toe heb ik alleen een paar flinke blaren opgelopen,’ antwoordde ik.
Zij zei weer een poos niets, en toch had ik niet de indruk dat ze het gesprek, althans over dit punt, wilde beëindigen. Het was ongeveer elf uur, vele schouwburgbezoekers waren American binnengelopen, het was er vol.
‘Iedereen heeft namelijk een pakje aan,’ ging Margreet door, ‘zelfs al staat hij in Adamscostuum. Wij hebben allemaal een houding, een soort uniform, of we nu willen of niet. Zelfs je huid is je uniform, anders zouden er nooit zoveel schoonheidsinstituten bestaan.’
Ik dacht: wat heb jij dan een pracht-uniform, Margreet, maar ik zei dat niet. De gedachte was uitstekend, maar als ik haar had uitgesproken zou zij een ordinaire opmerking geworden zijn. Er bestaat een kloof tussen het woord en de gedachte, evenals er een kloof bestaat tussen het uitgesproken en het geschreven woord.
| |
| |
‘Wij moeten ook vooral bedenken dat wij gevaar lopen de toestand van vóór 1940 te idealiseren. Het was toen in Nederlands-Indië evenmin altijd volkomen rustig. Ik heb twintig jaar gewerkt in Soerabaja en Batavia. Het was in die tijd toch ook al: ga 's avonds na tien uur maar niet naar Depok of naar Buitenzorg - dat was in 1920 meen ik - en naar Bekassi moest elk half jaar een detachement marechaussee van het K.N.I.L.’.
‘Wat doe je daar?’ vroeg Margreet.
‘Ik ben vanmiddag ergens geweest, een onderhoud met iemand, en ik herinner mij opeens iets dat ik vergeten heb op te schrijven. Laten we doorgaan over de liefde.’
‘Wat jij daar nu deed, dat is echt de manier van een man om met de liefde om te gaan.’
‘Ik dacht dat wij alleen maar over de liefde praatten, Margreet.’
‘Het is maar bij wijze van vergelijking. Jullie kunt midden in een omhelzing een vrouw loslaten om even in de krant te kijken wat er is gebeurd. Of om te voelen of je je sleutels nog wel hebt. Vandaar je blaren, alleen maar een paar blaren.’ Zij keek mij rustig aan. Ik zei:
‘Je moet niet denken dat ik er gekheid mee maak. En zelfs als ik dat deed zou ik me beroepen op Multatuli die gezegd heeft dat sarcasme de hevigste vorm van verdriet is. Overigens ken ik ook vrouwen die van de liefde alleen maar blaren oplopen, eigenlijk niet eens, want daarvoor zijn ze te hard.’
‘Ik heb eens ontzaggelijk om een man gegeven. Ik zou mij opgeofferd hebben voor hem, in letterlijke zin. Ik zou in staat geweest zijn om in zijn plaats te gaan staan als hij voor het vuurpeloton was terecht gekomen. Verleden week zag ik hem na jaren terug. Hij zat in een stoel tegenover mij en ik vond het alleen maar gek. Meer dan gek dat hij daar zat. Er was niets over van vroeger, er was zelfs geen spoor van beklemming of gène of wat ook. Het was alleen maar vreemd. Als het niet zo vreemd was geweest zou het zelfs nog gezellig geweest zijn.’
‘Dat kan voorkomen, maar wat wil je daarmee bewijzen?’
Zij schudde het hoofd.
‘Neen, ik grijp nu even terug op wat ik eerst heb gezegd. Dit zou niet gebeurd zijn als de liefde niet altijd met de buitenkant begon.’
‘Je hebt je dus vergist. Hij is je niet waard geweest.’
‘Alles goed en wel, maar als je je dan blijkbaar zo geweldig kunt vergissen, dat je je ziel en zaligheid op het spel zet, dat je tot in je diepste wezen alleen maar op die ander gericht bent en alles wat je doet of
| |
| |
denkt met hem samen hangt.... en als dan blijkt dat het allemaal zonder zin is geweest, dat je gek bent geweest van een luchtspiegeling, van iets dat er helemaal niet is, wat is dan een ding waard dat tot zulke fiasco's leidt?’
Ik wist eigenlijk niet wat ik hierop zeggen moest. Dat een liefde ook wel anders kan verlopen? Alsof men iemand met een afgeschoten been helpt door tegen hem te zeggen dat de meesten toch heelhuids uit de oorlog terugkomen.
Margreet keek naar buiten en ik speelde met een lucifersdoosje. Tenslotte zei zij: ‘Ik heb nog trek in koffie, jij ook?’
‘De tijd zal het wel leren,’ zei ik en ik draaide mij om naar een kellner die bij het tafeltje naast het onze stond.
Margreet poederde zich de neus en antwoordde:
‘Wat leren?’
‘Hoe of het met al die dingen zit. Ergens moet het goedkomen, dat wil zeggen, ik bedoel niet de goedkope smoes van alles komt terecht en heb maar geduld. Op een zeker ogenblik ziet iedereen toch de waardeloosheid van wat hij eerst de hoogste waarde had toegekend en dan pas krijgt het werkelijke waarde.’
‘Iedereen?’
‘Ik hoop het.’ Meer kon ik er niet van zeggen zonder onwaarachtig te worden. De koffie kwam. Margreet roerde lang.
‘Ik moet ineens aan je denken zoals je vroeger was,’ zei ik. ‘Weet je nog wel dat je zo hard kon lopen? Ik kon je bijna niet bijhouden als je het op je heupen had, en mijn broers niet, en bijna geen enkele jongen uit de buurt.’
Zij glimlachte en ik besefte ineens weer hoe mooi zij was. Mooi en wild, wild en ernstig. Ik zou haar in mijn armen hebben willen nemen, dit verlangen gaf mij zowel een gevoel van verrukking als van stekende pijn.
‘Ik kon heel hard lopen,’ zei zij.
‘Je loopt nog heel hard, je doet al jaren niets dan hardlopen.’
Zij keek niet verwonderd. ‘Misschien wel. Misschien word ik achterna gezeten.’
‘Door jezelf.’
‘Misschien haal ik dan mijzelf nog wel eens in.’
Toen zij de koffie had opgedronken zei zij:
‘Ik moet naar huis. Ik weet zeker dat moeder nog op mij zit te wachten. Eens in de zoveel tijd ben ik namelijk thuis, een paar dagen maar overigens. Omdat ik weet dat zij er zo naar verlangt.’
| |
| |
Ik bracht haar naar de tram.
‘Weet je dat paps een voordracht houdt, morgenavond, neen, ik geloof overmorgen? Voor het een of ander geleerd genootschap, in het Indisch Instituut. Moet je daar niet heen voor de krant?’
‘Wij gaan nooit meer naar lezingen. De kranten van na de oorlog zijn er te klein voor. Waar gaat het over?’
‘Ik dacht iets over de Congo. Moeder had een kaart.’
‘Ga jij?’
‘Neen.’
‘Misschien ga ik toch wel.’
Er kwam meteen een tram aanrijden.
‘Dag Frans, ik dank je hartelijk voor deze avond.’ Zij gaf mij een zoen. Op de treeplank draaide zij zich om en riep:
‘Als ik je voor die tijd niet meer zie, dan tot op de verjaardag.’
Ik zag haar de tram inlopen. Bij het wegrijden boog zij zich naar voren om door het glas te kijken en naar mij te wuiven.
Onder het lopen naar mijn kamer besefte ik ineens wat ik eigenlijk bedoeld had toen ik tegen haar zei: de tijd zal het wel leren. Dat ging niet om haar, het ging om mij. Ik hoopte dat zij nog eens van mij zou gaan houden, zoals van die ander.
‘Mijnheer, daar is geen sprake van. De enige mogelijkheid voor de afzet van industriële producten is die via het handelshuis. In Europa werkt de uitschakelingstendens, daar wordt het gebied dat de eigenlijke handel bestrijkt voortdurend kleiner. Maar in Afrika staat de zaak anders, daar hebben de fabrikanten de handel brood-nodig. Daar is een rechtstreeks contact tussen producent en verbruiker door de enorme afstanden naar en in Afrika niet mogelijk. En waar U kijkt, U zult overal de handel vinden, dat wil zeggen de klassieke, zelfstandige handel. Wel gevarieerd naar de streek, het land of het gebied, dat men bedient, maar toch echte handel. Er zijn in de meer ontwikkelde centra zaken die zich op bepaalde artikelen hebben gespecialiseerd. Er zijn elders grote buitenlandse huizen die voor alles zorgen. Er zijn nog weer elders vestigingen die eigenlijk een voortzetting zijn van de ouderwetse factorijen. Maar het is allemaal handel, mijnheer. Zoals het in de loop der geschiedenis was zo is het nu nog. Alleen zijn de militaire versterkingen van de nederzettingen niet meer nodig, tenminste niet in de vorm zoals die nog bewaard is in het Hollands fort in Elmina op de Westkust. De Arabieren en de negerkoningen hebben niets meer in de melk te brokkelen.
| |
| |
Een schoolvoorbeeld van wat de functie van de handel îs om van te watertanden. De overbrugging van de afstand noemde ik U reeds. Tweede punt: in de weinig ontwikkelde gebieden ontbreken zelfs de importeurs. Hoe zou een producent ooit het contact met zijn afnemers tot stand brengen als de overzeese handel er niet was! Ten derde: de handel neemt van de fabrikant het risico over dat ligt in het contact met gegadigden-afnemers, want daar zitten er onder die niet bona-fide zijn. Wilt U nog meer? Door zijn vaak groot aantal filialen verveelvoudigt het handelshuis een afzetgebied. Nog wat? De producent krijgt van de handelaar meteen zijn geld, en de handel krijgt dat pas van zijn klanten terug als alles is verkocht. De handel kent de bevolking, haar smaak en haar voorkeur. De handel is in staat tot vorming van voorraad! Dit is toch iets dat U zich herinneren moet uit Uw eerste schoolboekjes over economie.
Natuurlijk eist de handel voor al dit werk een commissie. Daar moet hij van leven. Jammer dat menig fabrikant in Nederland die commissie te hoog vindt. Het beneemt hem de kans om zijn afzet naar Afrika uit te breiden.’
Kent U Kano? Het ligt in het Noorden van Nigeria. De vliegtuigen doen het aan, U kunt er dus gemakkelijk heen. De muren der uit leem opgetrokken huizen zijn een meter dik en versierd met symbolische figuren, lijnen en strepen als op een bestikt tapijt. Die huizen lijken op kazematten in Europa, zij hebben kleine vensters, het zijn vierkante klompen: bunkers die bescherming bieden tegen het bombardement van de hitte. Er zijn weinig bomen. De zon gloeit alle kleuren in brand. Onverdraaglijk is de blakering op dingen die wit zijn. Onder een hoed op stokken, die zwarte slagschaduwen werpen, zitten de wolwassers en de ververs bij de met indigo gevulde putten. Er zijn vele mensen op de been, duizenden, tienduizenden negers.
Nigeria is 21 maal zo groot als Nederland. Het delta-gebied strekt zich 60 tot 100 kilometer landinwaarts langs de kust uit: kreken en langzaam stromende killen, omwoekerd door wortelbomen, een ruig tapijt van vochtig groen, doorsneden, doorkorven van brede, grillig gekromde wateren, die lopen als barsten in de verdroogde klei van een schor. Het regent er veel, voor Europeanen is het klimaat de gezondheid ondermijnend.
Ten Noorden van het lage gebied begint de bodem langzaam te stijgen, het landschap wordt heuvelachtig, er zijn dichte bossen. Het derde deel, het meest Noordelijke, is een hoogvlakte; de bodem golft,
| |
| |
tafelbergen van graniet en zandsteen rijzen op. In de steeds minder talrijk wordende bomen, in de steeds toenemende dorheid der steppen kondigt zich de nabijheid van de Sahara aan.
Er zijn tinmijnen op het plateau. Calabar en Ibadan zijn steden met een klankrijke naam. Wat levert het land? Broodwortels, cassave, bomen, maïs. Palmolie, rubber, kolanoten, koffie en negerkoren. Gierst, cocos, cacao. De landbouw is voor het grootste deel boerenbedrijf, er zijn slechts weinig Europese plantages.
Weinig Europese plantages. Het continent der blanken had immers Afrika nog niet nodig. Het beschikte over vruchtbaarder delen van de wereld, in Oost-Azië gelegen. Afrika was voorlopig alleen goed voor zijn slaven, die lucratiever waren dan de producten van moeizaam onderhouden plantages. Een sterke neger met een stierennek, en benen als zuilen, met een athletentors en grote scheppen-van-handen leverde immers meer op dan grondnoten of katoen of wat ook. En hij groeide in Afrika vanzelf: een gewas aan hetwelk de Europeaan geen kosten of moeite behoefde te besteden. Het ging er alleen om hem over te halen, dronken te voeren, te ronselen, desnoods weg te roven. En toen de slavenhandel ophield ontstond een leegte, toen ging de Europeaan maar handelen in andere producten van het land, en in die van overzee. Maar plantages legde hij er niet aan. Nog niet.
Een modern kantoorgebouw van baksteen, zo op het oog uit de tijd tussen 1910 en '20, niet meer de waterstaats-stijl van diaconessenhuizen en gevangenissen uit de vorige eeuw, noch de zogenaamde neo-Hollandse renaissance, en nog niet de wonderlijke gevelexcessen der Amsterdamse school. Een nauw trappenhuis. Nauw en naar verhouding hoge gangen, betrekkelijk kleine kamers die grote en zware deuren hebben. In een van die kamers met uitzicht op een troosteloze steeg wacht ik tien minuten. Ergens op de gracht die ik niet kan zien speelt een draaiorgel.
Een kleine man komt binnen. Hij is gezet en rossig, eigenlijk meer een filiaalhouder van een groot winkelbedrijf dan de directeur van een cultuurmaatschappij die twintig ondernemingen heeft. Hij maakt op mij geen sympathieke indruk, hoewel de uitdrukking van zijn ogen mij toch een zeker respect afdwingt. Al is het dan het respect dat men voor een tijger koestert, en dat altijd gepaard gaat met het gevoel waakzaam te moeten blijven.
‘Wat wilt U nu eigenlijk van mij weten?’ vraagt hij, een beetje gemelijk. Als ik het hem heb uitgelegd zegt hij eerst een poos niets en
| |
| |
begint dan op de regering, op professor Schermerhorn en op de Repoeblik Indonesia af te geven.
Ik tracht het gesprek in zakelijker banen te leiden en vraag:
‘Aangenomen dat de Repoeblik er in slaagt orde en rust te handhaven, hebben dan de Nederlandse ondernemingen in Indonesië minder winstmogelijkheden of meer?’
‘Minder,’ zegt hij onmiddellijk.
‘Denkt U dat in de loop van 1950 wel blijken zal waar wij aan toe zijn?’
‘Het zal veel langer duren voor wij dat weten.’
Hij blijft dwars en kribbig. Ik weet dat hij als planter bij zijn maatschappij is begonnen, zich heeft omhooggewerkt door niets en niemand te ontzien, ook zichzelf niet, hij heeft wat men noemt ‘carrière gemaakt’ en hij is een van die mensen die tegelijkertijd door hun ‘carrière’ zijn gemaakt. Hij is niet meer toegankelijk voor denkbeelden en invloeden in de wereld die met deze carrière geen verband hebben.
‘Acht U het mogelijk dat het in de cultures in Indonesië belegde kapitaal naar andere tropische gebieden kan worden overgebracht?’
Hij haalt de schouders op.
‘U kunt mij net zo goed vragen of de Duitsers in 1945 hun troepen naar fronten hadden kunnen overbrengen, waar zij nog wat hadden kunnen uitrichten.’
Hij staat op.
‘Als U het weten wilt, geloof ik dat er geen cent meer van Indonesië terecht komt en van onze cultures evenmin. Wij hebben alles zelf bedorven in Augustus '45 door niet meteen Soekarno en zijn bende op te hangen. Maar zet U dat maar niet in de krant.’
Een ontmoedigend interview. Hij heeft mij zelfs niet eens een sigaret aangeboden. Het kan zijn dat huiselijke omstandigheden hun invloed hebben doen gelden. Zijn vrouw is niet lang geleden van hem weggegaan, zij kon het bij hem niet uithouden.
Beelden uit een film over de Congo. Oerbos in de diepte, uit het vliegtuig gezien een onafzienbaar landschap van groene rotsen; daar zijn open plekken in, vierkanten en rechthoeken, weggeschoren stukken van een harig tapijt. Een negerkop: getatoueerde borst, stoppelbaard, huid van voorhoofd en wangen opengewerkt, het is alsof hij kralen, kleine tanden en nagels uitzweet, zijn haar is doorwerkt met verentooi. De dorpshutten lijken op punthoeden. De vier boven elkaar geplaatste dekken van een rivierboot vertonen overeenkomst met veran- | |
| |
da-rijen van huurkazernes in een Hollandse stad. Een palmblad hangt boven bruin water. Een kopermijn van de Union Minière ziet er uit als volgt: in het kale rotslandschap een geweldige kuil, met door de regens uitgespoelde geulen langs de wanden. Op de bodem van de kuil werken excavateurs en rijden treintjes. Naast de kuil een berg waarin zich terrassen aftekenen tussen uitpuilende massa's ruwe steen. De aanblik van dit alles doet denken aan de ruïne van een Egyptisch koningsgraf bij Aboe Simbel aan de Nijl.
Ik ben naar de lezing geweest die professor Roggeveen in het Indisch Instituut heeft gehouden, ten dele omdat het onderwerp mij interesseerde, ten dele omdat ik nieuwsgierig was de man weer eens te zien die tot Margreet in de bijzondere betrekking van het vaderschap stond. Het is een teleurstelling geworden, eigenlijk in beide opzichten.
Naar de gewoonte der beoefenaren van de economische geografie begon professor Roggeveen met het verstrekken van een aantal gegevens op natuurkundig gebied. De Congo heeft een oppervlakte van 235 millioen hectare, dat is 80 maal zo veel als Nederland; de bevolking van dit enorme gebied telt echter slechts 12 millioen mensen. Niet meer dan 6% van de bodem bestaat uit rotsen en moeras, dat wil dus zeggen uit grond die voor landbouw noch voor veelteelt deugd. Het deel van de Congo dat in de equatoriale klimaatzone is gelegen (45%) heeft zowel een constante regenval als een constant hoge temperatuur, met het gevolg dat er een vegetatie is van weelderig en overvloedig tropisch regenwoud (ceder, mahonie, teak, ebbenhout). In de tropische zone van het land ligt 36% van de bodem, eigenlijk een dubbele zone, gelegen ten Noorden en ten Zuiden van de equatoriale. Daar zijn veel savannahs, met groepjes of alleenstaande lage bomen. Twee droge perioden van twee of drie maanden gezamenlijk scheiden twee regenrijke jaargetijden. Het overige deel van de Congo ligt op een hoogte van 2000 meter of meer en bevindt zich in het Oosten en Zuid-Oosten; in deze 9% van het land heerst dus een hooglandklimaat. Het vorenstaande maakt ons duidelijk dat de Congo de groeivoorwaarden biedt voor een grote verscheidenheid van cultuurgewassen (en hier kwam dan de economische aap uit de mouw).
Professor Roggeveen vertelde dit alles met de opgewektheid van een juffrouw op de huishoudschool die het bakken van pannekoeken uitlegt. Maar het was niet anders dan een soort aangeleerde docenten-vreugde, een tactiek om een dor exposé voor jonge mensen aantrekkelijk te maken. De ogen van professor Roggeveen stonden volstrekt
| |
| |
niet opgewekt, integendeel, het leek of hij elk ogenblik op tegenwerpingen verdacht bleef, en in zijn gehele houding, in de wijze waarop hij de zaal inkeek, was nog iets overgebleven van de leraar die met Argusblik speurt naar spiekers.
Door de bezetting van grote delen van Oost-Azië door Japan tijdens de tweede wereldoorlog en door het feit dat sommige volkeren daarna hun zelfstandigheid verkregen viel tijdelijk (en in enkele gevallen voor lange tijd) een belangrijk productie-gebied in de wereld weg. Daarvan heeft de Congo sterk geprofiteerd. Van 1939 tot 1945 vertienvoudigde de aanplant van rubber zich. Ook de oliepalm-cultuur onderging een sterke uitbreiding. Toch zal de Congo Oost-Azië niet kunnen vervangen. Zijn bodem is arm aan phosphor en kalk en dus niet zo vruchtbaar als die van Oost-Azië. Ook liggen de centra van productie er ver van de kust, die van koffie, katoen en rubber zelfs 1500 kilometer. Stel daartegenover de gemakkelijk toegankelijke kust van Oost-Azië. Er zijn geen trekdieren in de Congo, ook al een handicap; hun arbeid moet door mensenkracht worden vervangen. In Oost-Azië bestaan culturen van duizenden jaren oud. Hoe arm en ondervoed de bewoners zijn, zij betekenen als werkkracht meer dan de Congolees, tot voor een halve eeuw verkerende in een voortdurend degeneratie-proces veroorzaakt door de malaria, de slaapziekte en de gele koorts. De slavenjagers haalden de sterkste mannen weg, de primitieve landbouw-methoden zijn de vruchtbaarheid van de bodem niet ten goede gekomen, en een gedachteloze ontbossing heeft erosie ten gevolge gehad, ‘de gesel van heel Afrika’.
Aangezien dit alles mij in hoge mate belang inboezemde in verband met mijn interviews noteerde ik ijverig. Ik moest ondertussen echter wel denken: wat een wonderlijke schoonvader zou hij zijn. Hij zou mij vast een soort tentamen afnemen wanneer ik om de hand van zijn dochter kwam: of ik hem de knelpunten maar wilde noemen die de ontwikkeling van de Congo remmen, en wat precies oliepalmpitten zijn.
Ik zou hem antwoorden: er is maar één grote zeehaven, Matadi, en die ligt nog 137 kilometer stroomopwaarts de Congo. Vandaar gaan de goederen per spoorweg (370 kilometer) naar Leopoldville, waar alle goederen uit de Congo worden aangevoerd, en van waar alle goederen over de Congo worden verdeeld. In beide plaatsen evenwel heerst een verkeerscongestie. Er zijn daarom voorstellen geweest om de voor het Zuidelijk gebied bestemde goederen te laten invoeren via de haven Lobito (in het aan Portugal behorende Angola) en die welke naar het Oostelijk deel van de Congo moeten via de haven Dar-es- | |
| |
Salaam, aan de Oostkust van Afrika.
Ik zou het weten, en een held zijn in de ogen van de vader van Margreet. Ik zou hem uitvoerig kunnen onderhouden over noot, vruchtvlees, vezels van de palmvrucht. Ik zou ook kunnen juichen over de aanleg van de omleidingskanalen, die de totale bevaarbare lengte van het rivierennet in de Congo zullen opvoeren tot 18.000 kilometer. Ik zou hem zelfs precies kunnen vertellen dat een vader en een moeder met hun kind alleen voor boter, aardappelen, groenten en fruit 1670 francs per maand moeten uitgeven, en dat een huishouden er 18.000 francs per maand kost.
Helaas, ik zal er niet komen, noch als journalist, noch als auteur, en vooral niet als leider van een grootscheeps opgezette Europese cultuuronderneming. Er moet eerst een onafhankelijke inheemse landbouwbevolking worden opgekweekt. De economische basis van het land moet worden verbreed. De leden der inheemse dorpsgemeenschappen dienen eerst rationele landbouwmethoden te leren. Pas als de Congo zoveel voedingsmiddelen oplevert dat de gehele bevolking er genoeg aan heeft en er voldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn gekomen krijgt de Europese cultuuronderneming toegang. Pas dan zal er sprake kunnen zijn van productie voor de wereldmarkt, voor belegging op grote schaal van buitenlands kapitaal.
En dan, professor, wat dan? Toch wel concessies als voorwerp van speculatie voor buitenlanders? Nadat zij eerst tien jaar zijn geweerd? Als het land er maar sterk genoeg voor is. Speculatie is een genotmiddel dat zelfs de krachtigste naturen vergiftigt. Het is toch geen uiting van hypocrisie geweest toen Pierre Ryckmans, gouverneur van Belgisch-Congo van 1935 tot 1947, zeide: ‘Pour pouvoir servir il faut connaître, pour vouloir servir il faut aimer?’
Er was applaus, en een dankwoord van een voorzitter. En toen verliet professor Roggeveen het spreekgestoelte. Hij nam zijn papieren op precies dezelfde wijze onder de arm als ik hem dat zo vaak had zien doen in de leraarskamer, wanneer hij zich opmaakte om zich naar zijn aardrijkskundelokaal te begeven. Hij moest een onbewuste haat koesteren jegens zijn vak, het kon niet anders. Hij was toch de vader van Margreet? Zijn vak was zijn vijand, het had de liefde in hem gedood, het had hem stenen voor brood en cijfers voor mensen gegeven. Ik gevoelde een groot medelijden met hem.
Achter de gevel, welks karakter was bewaard gebleven (laat-renaissance), bleek zich een modern kantoorinterieur te bevinden met etages
| |
| |
die als terrassen uitstaken in een groot trappenhuis; zij hadden soms de vorm van een hoefijzer. Hun rondingen wekten de gedachte aan transen boven elkaar. Langs brede treden steeg ik naar een soort platform, dat begrensd werd door een smeedijzeren hek, waarin zich een reeks loketten bevond en een dubbele deur, eveneens van smeedijzer. Een portier wees mij door deze deur de weg naar een gang, en zo naar de kamer waar ik zijn moest.
‘Ik zal openhartig met U spreken,’ zei de directeur tegen mij. Hij was niet groot, smal gebouwd, donkerharig. Zijn ogen waren grijsblauw. Het accent waarmee hij sprak was niet feilloos, maar hij was prettig-dynamisch en zo oprecht-geestdriftig, dat ik hem zijn enigszins ordinaire tongval gaarne vergaf.
‘De kwestie van bemoeienis met andere tropische gebieden dan Indonesië is reeds lang vóór de oorlog bij onze maatschappij aan de orde geweest. Suriname? Dat ging niet. Wij moeten het hebben van rubber en palmolie, die zijn allebei arbeidsintensief, en Suriname had geen werkkrachten. Brazilië? Om dezelfde redenen geschrapt. U herinnert U ongetwijfeld het fiasco dat Ford er met zijn rubberplantages heeft geleden. De Congo? Niet voldoende arbeidskrachten. Nieuw-Guinea? Daar zijn nog niet eens wegen. Of wij dan niet radeloos werden? Neen mijnheer. Want - let U op, nu komt het - wij hadden op Java en Soematra nog genoeg te doen. Door de vòòr de oorlog toegepaste beperking der rubberproductie was men zich in zo sterke mate gaan toeleggen op betere selectie van plantmateriaal, dat de opbrengst per hectare kon stijgen van 400 à 500 kilogram tot 1400 à 1500. Een voornaam motief om nu niet direct naar nieuwe gebieden om te te zien. In 1940 waren de mogelijkheden in Indonesië dan ook nog lang niet uitgeput, ook niet als je met je areaal helemaal vol zat.
Waar het nu op aankomt is of de Repoebliek de op de Ronde Tafel Conferentie gedane toezeggingen zal handhaven. Kan Hatta het houden tegen zijn extremistische oppositie? Je dag is verpest als je in het ochtendblad leest: suikerfabriek aangevallen, of plantage afgelopen. Begint daar nu het gedonder, denk je dan. Want zolang onze planters niet met geweld worden verjaagd blijven ze werken. U moet de animo van sollicitanten eens zien. De een zegt: ik verlang naar het land terug, een ander: ik wil voor dat volk wat doen, weer een ander: ik voel me er thuis. Zoiets kan niet worden tegengewerkt, zoiets kan alleen worden uitgeroeid. Een tweede bersiap-periode zou nodig zijn alvorens wij het veld gingen ruimen. Maar dan zouden wij ook gaan. En dan was het met de cultures in Indonesië gedaan.
| |
| |
Eerder niet. Wij hebben nog de geldelijke reserves en de moed om af te wachten. Ik maak mij sterk, dat we het rooien als er na de souvereiniteitsoverdracht slechts een half jaar orde en rust op Java en Soematra blijven heersen. Zo niet, ja, dan zijn we verloren.’
Er maalt mij iets in de gedachten dat ik professor Roggeveen heb horen zeggen. De wijze waarop de grote mijnbouw in de Congo de arbeiders tot zich trekt verschilt sterk van de methode, die twintig jaar geleden werd toegepast. Zij worden nu ondergebracht in mijnwerkershuizen, waar ook hun gezinnen wonen. Er zijn scholen en sportvelden aangelegd. De voeding is rationeel; men denkt aan hygiëne; sociale verzekering en pensioen vinden toepassing. De arbeiders die in loondienst bij de blanken zijn, leven veel beter dan zij dat deden in de achterlijke, door negertradities bijeengehouden dorpsgemeenschappen....
Leven veel beter - in een bepaald opzicht. Maar het leven is meer dan een gevulde maag, meer dan een redelijk loon, meer dan waterleiding. Het is meer dan bijvoorbeeld de negers van Nigeria er van maken. Deze steken zich graag in een pak van palmbeach, zij houden erg van bonte overhemden en van gekleurde zakdoekjes. Dure schoenen, schelle sokken, tropenhelm. Zij apen de Europeanen na, zij zijn gek op knechtjes die voor hen sjouwen, als een taxi-chauffeur het even kan doen neemt hij een cornet die het auto-portier opent en sluit terwijl hij achter het stuur blijft tronen. Automatische herhaling van gedrag en daden van anderen. Is dat leven?
In Februari 1948 zijn in Accra aan de Goudkust opmerkelijke dingen gebeurd. Onrust onder de negers, relletjes. De bevolking was ontevreden over de duurte, over de distributie van artikelen die (niet alleen aan de Goudkust) schaars waren, over de prijzen van de import-artikelen. Ineens brak een kopersstaking uit. Er werd voor de winkels gepost. Een groep demonstranten ging op de laatste dag van de boycot op weg naar het paleis van de gouverneur om hem een petitie aan te bieden. Gevolg: een ongelukkig schot van een politie-agent, een dode, gevechten, traangasbommen, plundering van winkels, verwoestingen, in totaal 22 doden en ruim 200 gewonden.
Laten wij thans niet spreken van schuld of onschuld. Het gaat om de oorzaak. Welke drijfveren, gevoelens en spanningen waren in het geding? Er zijn veel gedemobiliseerde militairen onder de negers van de Goudkust. Zij hebben in de legers der geallieerden meegestreden. Zij zijn in Marokko geweest, en in Egypte, in Tunesië en in Lybië. Sommigen hebben gevochten in Abessynië, ja zelfs in Birma. Zij zijn mee- | |
| |
gekomen naar Europa en hielpen de Duitsers uit Frankrijk verdrijven. Zij zijn in moderne steden geweest, zij hebben landen der blanken doorkruist, zij zagen treinen en grote bedrijven en hedendaagse techniek en films van allerlei soort, zij hebben vaak blanke vrouwen gehad, platina-blonde, die op zeer hoge hakken lopen.
Nu zijn zij terug en willen het werk niet meer doen dat zij deden voor zij gingen. De blanke is ook maar een mens, is dan een zwarte huid een beletsel om een ambacht uit te oefenen, om een handelszaak te hebben, om achter een bureau te zitten, om in een mooie auto te rijden? Men heeft hen niet ingelicht over wat daar allemaal voor nodig is, zij zien alleen de buitenkant, zij zijn de primitiviteit van hun voorouders nog niet kwijt die zich lieten begoochelen door spiegeltjes en andere blinkende rommel.
Een groot deel van hen heeft geen arbeid. Lediggang loopt uit op het moeras der levens die niet geleefd worden. Tweesprongen die nooit de prikkel van het diepere avontuur wakker roepen, en niet dwingen tot keuze en overleg, want zij zijn gebarricadeerd. Uit deze barricades ontstaan heel gemakkelijk andere, dat worden dan de barricades van Parijs en van alle revoluties.
Dit is dan de laatste, en het is niet de slechtste. Zijn maatschappij is gevestigd in een kantoor met een smalle toeganstrap, met smalle gangen, en met veel schotten. Het lijkt op een distributie-kantoor of een arbeidsbureau.
Hij zit aan een grote schrijftafel in een hoek van de zaal die ook voor vergaderingen van commissarissen of aandeelhouders gebruikt wordt. De ramen bieden uitzicht op een 17e-eeuwse boogbrug over een gracht. De Amsterdamse zakenwereld denkt in dollars, telegrammen, deviezen, wolkenkrabbers en ‘constellations’, maar zij vestigt haar bedrijven bij voorkeur zo dat zij alleen dingen uit het verleden ziet.
Mijn zegsman, die niet groot van stuk is, van middelbare leeftijd, vriendelijk en beslist tegelijk, neemt de gouden lorgnet van zijn neus en maakt er gebaren mee die zijn woorden moeten onderstrepen.
‘U zult U zeker nog wel herinneren wat professor Schermerhorn niet lang geleden heeft gezegd? Dat de tijd voor de avonturiers in Indië nu voorbij was. Daar zijn sommige oud-Indischgasten verschrikkelijk kwaad over geworden. Waarom? Er gingen inderdaad in vroeger tijd heel wat avonturiers naar de Oost. Ik moet bekennen dat ik meer verbaasd dan boos was. Hoe kan iemand zeggen dat die tijd voorbij is? Er zijn gedurende de laatste jaren in Indië meer avonturiers
| |
| |
ontstaan dan er in een eeuw zijn heen gegaan. Wie het anders ziet weet er niets van, en wie het anders verwacht had heeft geen werkelijkheidszin. Elke oorlog en elke revolutie woelen immers het troebele water op dat de vissers uit het spreekwoord hun kans geeft?
Betekent dat nu dat ik de toekomst donker inzie? Neen, wel moeilijk, maar dat is iets anders dan wat ik onder donker versta. Wij kunnen toch nergens anders heen. Dat gefilosofeer over kapitaalsverplaatsing moesten wij nu maar eens staken. Daar zouden vele decennia mee heengaan. De kapitaalsinvestering in Indonesië is toch ook niet in een vloek en een zucht gebeurd? En bedenkt U eens dat wij bij een verplaatsing een zeer groot deel, misschien wel het grootste, zouden moeten achterlaten, omdat het in de bodem en in andere immobilia is vastgelegd. Waar zouden wij de milliarden, de nieuwe milliarden wel te verstaan, vandaan moeten halen om ergens anders op grootscheepse manier te beginnen? En denkt U dat wij met onze tot een zwakke valuta gedegradeerde gulden veel zullen hebben in te brengen in een gebied waar wij als nieuwelingen komen?
Wij varen in Indonesië nu door een storm. Daar hadden wij het vroeger al ijverig over als er maar een klein beetje tegenslag was, maar alle crises van het verleden zijn buitjes geweest vergeleken met wat nu gebeurt. Pompen of verzuipen betekent voor een kapitein die met zijn schip in een orkaan zit nog heel wat anders dan in de mond van de een of andere president-commissaris die eens een jaar geen tantième krijgt. Ik ben er zeker van dat de regering van de Repoebliek ons graag in Indonesië blijft zien, maar bij de verhoudingen die daar heersen is zij niet de enige die meespreekt als het om feitelijkheden en machtskwesties gaat. Het zal mij dan ook niet verwonderen als hier en daar, ik hoop vurig tijdelijk, een soort wild-west ontstaat, waar de in de cultures werkzame mannen hun vrouwen en kinderen voorlopig naar veiliger oorden zenden.
En dan is er nog iets wat wel eens over het hoofd wordt gezien. Wij zouden meer dan wij tot op heden deden onze in Indonesië verworven ervaring op landbouwgebied in andere tropische gebieden ter beschikking kunnen stellen. Experts leveren, en specialisten. Daar kunnen handelsrelaties uit groeien, nieuwe banden, allerlei contacten, en misschien wel nieuwe ondernemingen. Wij moeten veel meer uitzwermen over de wereld, niet in de zin van emigrant worden, maar zoals de Zwitsers het veel hebben gedaan. Kennis en kunde in de wereld te koop gaan aanbieden. Export van intellect heet dat.’
| |
| |
Een zekere conclusie laat zich na al wat ik heb gehoord wel vaststellen. Men wil Indonesië niet opgeven, dat is zeker. Andere tropische gebieden komen voor onze kapitaalbelegging niet of weinig in aanmerking. Afrika heeft ons niet zoveel te bieden als bij oppervlakkige beschouwing leek. Behalve dan misschien vooral als ‘exportmarkt voor ons intellect’. Wat een afschuwelijk woord! Stel U voor een hoogleraar als leverancier van intellect, die een student met zijn artikel bevoorraadt. Het is niet de formulering zelf die tot nadenken stemt, het is de achtergrond uit welke deze voortkomt. De verhouding tussen mens en mens gedegradeerd tot een reeks daden van koophandel. Er is geen verlammender ervaring die iemand in het verkeer met een ander kan opdoen dan de ontdekking dat hij wordt gebruikt. De doodskou der berekening dringt door in alles wat nog warm leven en genegenheid is. Als dit proces voortgaat zijn wij eerlang in de hel, want de hel der twintigste eeuw is niet een plaats met vlammen en brandende zwavel, maar een toestand van bevriezing. Niets dan ijs en lichtloze ijzigheid.
Ik kan niet zeggen dat de zakenlieden die ik gesproken heb geborneerd waren, niet over het algemeen tenminste. Zij toonden begrip en inzicht. Het zal niet hun schuld zijn als de cultures in Indonesië in verval geraken. Slechts een minderheid in Nederland is niet bereid het mokken op te geven. Wanneer iemand zou zeggen: dit inzicht is te laat gekomen, spreek ik hem niet tegen. Ik weet het niet, ik zal hem dus ook niet bijvallen. Het is waar: wie in 1900, in 1920, 1930, ja zelfs nog in 1940 tot de volkeren die nu in Indonesië wonen genaderd zou zijn met de vraag: ‘Mogen wij in Uw land komen werken?’.... Laat ik deze zin niet afmaken.
Maar ik ben met Afrika niet klaar, al is dan zijn tropische gordel blijkbaar niet in de eerste plaats geschapen om benarde Nederlanders een toevlucht te bieden. Er is nog één punt dat opheldering nodig heeft....
Even iets over het feestje ter gelegenheid van de verjaardag van Margreet. Ik kwam niet eens te laat, en toch was het al in volle gang. Het ging er nu om zo snel mogelijk over te schakelen. Dit wilde mij niet lukken, tenminste aanvankelijk niet, en hoewel ik na verloop van zekere tijd in redelijke mate meedeed, bleef ik een hinderlijke reserve voelen. Ik was bij buien erg vrolijk, maar betrapte mij er op dat ik verlangde naar een ernstig gesprek.
In het flatje van de vriendin van Margreet kon men om tien uur de rook snijden. Iemand was op het denkbeeld gekomen de deuren uit
| |
| |
hun hengsels te lichten, waardoor de kamers en de keuken ineenlopende ruimten waren geworden. Er stonden twee radiotoestellen en een pick-up, die soms alle drie tegelijk muziek gaven, de radiotoestellen uit verschillende stations. De meubels die in de grote kamer stonden waren naar de kant geschoven of in de kleine op elkaar gestapeld, zodanig dat daar nog een gangetje overbleef. Men danste dit gangetje in, vandaar naar de keuken, waar Margreet en haar vriendin ijverig bezig waren bitterballen en toast met ragout te bereiden, en vervolgens de grote kamer door. Amoureuze genoegens werden gul geschonken en genoten, zonder dat de sfeer ordinair werd. ‘Je moet niet zo intiem met me worden,’ zei een blonde vrouw tegen haar man, ‘tenslotte zijn we getrouwd.’ Sommige der aanwezigen waren dronken, zij hielden spitsvondige redeneringen, hun hersens waren veel helderder dan tijdens hun dagelijks werk. Op de vensterbanken, stoelleuningen en kasten stonden kelkjes met jenever en wijn- en andere glazen. Margreet had bovendien een kleine bar ingericht, een met een prachtige bonte doek bedekte strijkplank op twee stoelruggen. Wie dorst had kon zich daar zelf bedienen, er stond een batterij flessen, zij had er een boek met cocktailrecepten bijgelegd.
Hoe vaak had ik dergelijke avonden bijgewoond met een constante, zich op hoog peil bewegende animo. Het drinken en het lachen brachten een euphorie te weeg, die nog dagen nawerkte. Thans voelde ik mij bij wijlen een storingszender, die het golvennet van geestigheden en cynismen-in-feestgewaad beschadigde. Het was zeer warm. Toen een raam werd opengezet trok de rook in grijze sluiers sidderend en snel naar buiten.
Opeens kwam Margreet, die zich al de tijd uitbundig vermaakte, naar mij toe met een donkere vrouw. ‘Frans,’ zei zij, ‘jij moet loskomen. Hier heb ik een katalysator voor je.’ Meteen draaide zij zich om, want iemand aan de bar riep dat de fles met triple-sec leeg was.
‘Reageert U snel?’ vroeg de katalysator, terwijl zij mij diep in de ogen keek. Zij was heel mooi, zij leek op Margreet, zij was een uitgave van Margreet-in-het-sensuele. Haar zwarte avondjapon sloot nauw om de heupen.
‘Soms wel,’ zei ik, ‘in elk geval brengt mijn beroep mee dat ik het moet doen.’
‘U bent een verschrikkelijke man. Als het waar is wat U zegt bent U de held van mijn dromen niet. Niet eens snel reageren van uit U zelf, ongewild, van nature!’
‘Het spijt mij,’ antwoordde ik. ‘Ik denk dat U te veel wild-west- | |
| |
films heeft gezien. Mag ik zo vrij zijn U te zeggen dat U niet de heldin van mìjn dromen bent?’
‘Zeggen wel,’ hernam zij, ‘maar ik zou wel eens willen weten wat U werkelijk denkt. Waarom laat U die prachtige tango nu ongebruikt passeren?’
Onder het dansen flirtte zij opgewekt verder. Zij was zo ad-rem dat ik mijns ondanks moest lachen. Zij vroeg wat voor een beroep ik dan had dat mij noodzaakte tegen wil en dank vlug te handelen. Ik zei: journalist. Dan moet ik oppassen oordeelde zij, anders gaat U stukjes over mij schrijven. O neen, antwoordde ik, U bent nog lang geen Rita Hayworth. (Door het feestgedruis hoorde ik roepen dat er geen wijn meer was.) Wie het kleine niet eert is het grote niet weert, zei zij weer. Ik verlang er helemaal niet naar Rita Hayworth waard te zijn, ging ik voort. Zij loosde een diepe zucht onder het dansen en zei: nu blijkt U een man te zijn die ook al geen eerzucht heeft. Aan een nuance in de klank van haar stem, die voorgewend-tragisch had moeten klinken - een mooie donkere stem overigens - merkte ik een begin van irritatie.
‘Lieve onbekende vrouw,’ zei ik, ‘laten wij dit spelletje nu maar staken. Het gaat met mij toch niet vanavond. Ik voel dat ik nu al weer helemaal in de plooi kom. Besteedt U Uw gaven, die, dat wil ik grif erkennen, zeer groot zijn, aan iemand anders. Of ga met mij mee, en dan zullen wij eens uitvoerig praten over de morele verwildering die door de oorlog veroorzaakt is. Tenzij U er meer prijs op stelt te lezen wat ik al zo heb opgeschreven over de mogelijkheden of liever de onmogelijkheden die er voor Nederlands kapitaal liggen in Afrika, nu Nederlands-Indië veranderd is in Indonesië.’
Het bleek dat zij ook over andere kwaliteiten beschikte dan het bezit van sex-appeal. Zij lachte luid.
‘Ik stel meer belang in de mogelijkheden die er liggen in het kapitaal van aanbidders,’ zei zij.
‘Ik wil van die categorie mensen niets zeggen, maar daar kunt U mij niet bij rekenen. Laat ik zeggen: nog niet, als dat voor U minder hard klinkt.’
‘Helemaal niet,’ hernam zij, ‘iemand kan mij niet hard genoeg zijn. Ik vind dat erotiek de meest zachte vorm van de grootste hardheid is. Laten wij in elk geval deze tango uitdansen. Niet omdat ik nu zo graag met U dans, maar een tango is mijn lievelingsdans.’
Kort daarop gebeurde datgene waardoor deze avond voor mij onvergetelijk werd. Het plafond stortte niet in, en niemand van de aanwezigen kreeg een ongeluk. Ik was de enige wie iets overkwam, en het
| |
| |
ging onzichtbaar in zijn werk. Het dansen hield op, de muziek zweeg. Iemand had aangekondigd dat Margreet iets zou zingen. Zij ging voor de piano zitten, speelde een paar maten, en begon een Franse chanson: Je suis seul ce soir. Zij zong het niet klagelijk, wel navrant, en ongelooflijk trots tegelijk. Iedereen luisterde. Ik vergeet nooit hoe zij zat, een beetje voorovergebogen, hals en rug en het overvloedige haar beschenen door het gedempte licht van de zachtgele en rose schemerlampen. En ineens wist ik het, met een alles verhelderende zekerheid die in mij opsteeg. Zij zou nooit mijn vrouw zijn, zij zou mij waarderen, maar nooit liefhebben. Zij ontsnapte mij, zij was mij eigenlijk altijd ontsnapt, ik zou haar nooit kunnen begrijpen in de letterlijke zin van het woord. Deze plotselinge zekerheid deed mij ontzaggelijk zeer, en bevatte, hoe vreemd dat misschien klinken mag, tevens een gevoel van troost.
Margreet was niet te bewegen meer te zingen, hoezeer er op werd aangedrongen. Zij ging dadelijk met flessen rond om iedereen weer in te schenken. Het dansen werd hervat. Op het stampende rhythme van de jazzplaat vormden zich vanzelf woorden in mijn hersens: deze vrouw is niet voor jou, deze vrouw is niet voor jou. Het duurde niet lang of er was ook geen jenever meer. Niemand dacht aan ophouden. Wie het eerst het woord Casablanca noemde (een dansgelegenheid op de Zeedijk) weet ik niet meer, maar het idee sloeg in. Wij gingen er in taxi's heen. Het was er al vol, het werd nog voller toen wij kwamen. Er moet een mechanisme in mij geweest zijn waardoor ik bleef meedoen. Ik heb later gehoord dat ik enorm vrolijk ben geworden. De negerband was prachtig, tanden en saxofoons schitterden om het hardst in het licht. Margreet danste opeens met een neger, een mooi type, hij bewoog zich glijdend als een dier in het oerwoud en voerde de nerveuze lichaamsschokken die bij syncopische muziek behoren feilloos uit. Margreet hield zich tegen hem aan alsof zij één met hem was. Ik zag niets meer dan uitzinnige gebaren, en monden die schaterlachten.
Toen ik de volgende - neen, het was nog dezelfde - morgen wakker werd was het eerste beeld dat voor mij verrees dat van Margreet die met de neger danste.
Een hectare grond met wilde oliepalmen begroeid geeft gemiddeld 152 kilogram olie per jaar, eenzelfde oppervlakte met plantagepalmen....
Neen, nu maar niet meer. Wat moet ik nog van Afrika zeggen? De
| |
| |
straaljager der gedachten voert ons over onafzienbare moerassen, het aanslibsel van geweldige bergen, naar dalen en vlakten gedurende vele tientallen eeuwen weggezakt. Over rivieren en woestijnen. Over de oceaan naar India. Witte gewaden. Over het onmetelijke China met zijn vlottensteden.
‘Azië voor de Aziaten.’ Een leus, dus een leugen. Maar leuzen zijn een alarmsignaal. Rook die een brand verraadt. Waar leuzen worden aangeheven dreigt gevaar. Heeft Afrika, het Afrika der negers, zijn leuzen nog niet?
De lessen der historie. Dat zijn de lessen die niemand leert, ook Europa niet. Of misschien toch nog?
|
|