| |
| |
| |
Anthonie Donker
Impressies van problemen en perspectieven in de West
Suriname
II
Als ik een woord zoek voor de indrukken die een kort verblijf in Suriname nalaten, dan moet dit luiden: ontroerend. Een kort verblijf - maar diep ingrijpend, en zelfs wel aangrijpend. Niet in korte tijd te verwerken, maar onvergetelijk. Als de ontmoeting met een medemens met wie wij slechts kortstondig samen zijn maar van wie wij ons blijven herinneren dat hier zoveel bekends en onbekends, vertrouwds en ondoorgronds te vinden was dat er een diepe vriendschap of een grote liefde uit groeien kon.
Suriname is in zijn uitgestrektheid en ondoordringbaarheid onvergelijkelijk moeilijker te verkennen dan het overzichtelijke, open Curaçao. Paramaribo valt wel te leren kennen, voorzover dit mogelijk is zonder te zijn doorgedrongen in het oerwoud, waarop het door de zee is uitgespaard. Het land zelf, Suriname, is echter een machtig maar altijd nog klein deel van het onmetelijk oerwoud dat het noordoosten van Zuid-Amerika overdekt. Maar hoe tropischer in weersgesteldheid en vegetatie dan de Caraïbische eilanden Suriname ook is, het paradoxale doet zich voor dat Paramaribo waar nagenoeg alle bevolkingsgroepen, van welke kleur of ras ook, nederlands spreken of verstaan, hierdoor en nog door meer vertrouwde aspecten, een nóg hollandser indruk maakt dan het al zo curieus vaderlandse Willemstad. Dit is tegelijk europeser en amerikaanser van allure, Paramaribo is echter wonderlijk genoeg tropischer en hollandser, als het ware hollands in het tropische vertaald, en tweede paradox - Suriname, door het oerwoud van het overige vasteland van Zuid-Amerika afgesloten, is méér eiland, meer geïsoleerd dan het door toeristen en tankers zo druk bezochte Curaçao.
Ontroerend is Suriname niet alleen voor de Nederlander om dit vaderlands accent in de tropen, meer nog is het dit door zijn geschiedenis waarvan het de sporen in zijn bevolking zichtbaar draagt, een langdurig en moeizaam streven naar een welvaart die de aarde hier door haar vruchtbaarheid lijkt aan te bieden maar door haar overstelpende groeikracht, onder een zon die de vegetatie als uit de grond doet
| |
| |
spuiten, weer verhindert. Althans verhindert, zolang de technische en finantiële middelen ontbreken, om die alles overwoekerende weelde van een al te vruchtbare aarde te overwinnen. Men heeft in de loop der tijden de oplossing hiervoor willen verwachten van telkens weer andere immigratie, van de aanvoer van arbeidskrachten van heinde en ver over de wereld, Chinezen, Madeirezen, Indiërs, Javanen, zij zijn a.h.w. de historische bevolkingslagen van het land gaan vormen, op de onderlaag der oorspronkelijk Indiaanse bewoners, en gevoegd bij de nakomelingen der blanke kolonisten en zwarte slaven, naar mate van vermenging gestegen tot de zo oorspronkelijk autochtone dan toch authentieke en dominerende Creoolse volksgroep, of afgedaald tot de in het oerwoud waar zij van de verlopen plantages een heenkomen gezocht hadden, voortlevende Bosnegerstammen. Die historische bevolkingslagen zijn genoeg in beweging of beroering om ten opzichte van elkaar wrijvingsvlakken te vormen, die in Suriname het welbekende maar voor de buitenstaander moeilijk te ontwarren beeld van politieke gecompliceerdheid en spanning hebben opgeleverd.
Ontroerend is, dat onder al deze pogingen de grote welvaart, die bedoeld en zo vaak verwacht werd, nooit is ingetreden en het land met de aanwinst van bevolkingsgroepen meer problemen dan oplossingen boekte.
Ontroerend is de ijver en toewijding waarmede de karakteristieke Surinamer, voor wie dit land, anders dan voor Javaan of Hindustani, eigen geliefd land geworden is, zich inspant zich de kundigheden te veroveren waardoor hij zijn land - cultureel, paedagogisch, medisch, sociaal, landbouwkundig - van dienst kan zijn en de weerstanden, de complicaties waarop hij daarbij steeds weer stuit, tracht en hoopt meester te worden.
Indien ooit dan zou die welvaart nu eindelijk bereikbaar worden, nu de middelen van techniek en organisatie en de beheersing van het vereiste tempo oerwouden noch woestijnen meer onbedwingbaar laten, mits de geldmiddelen, de investeringen voor grote projecten niet uitblijven. Geen plantages behoeven meer te verkommeren en weer dicht te groeien, snel tot het oerwoud terugkerend waaraan zij ontwrongen waren. Kundige Surinamers en Nederlanders die het land door en door kennen, zijn nuchter en gedocumenteerd overtuigd van de mogelijkheden tot slagen van grote landbouw- en plantageprojecten, zij spraken er - telkens weer anderen - met evenveel zakenkennis als geestdrift van. Het kan niet uitsluitend aan de voorlichting en het geleide liggen - dat onvermoeibaar en instructief tot de problemen en pers- | |
| |
pectieven van Suriname wist in te leiden - dat de bezoeker, van huis uit meer bij culturele vragen betrokken, zich steeds meer door het welvaartsvraagstuk geboeid zag en boeken en beschouwingen over Surinames verleden en toekomst de lezing van literair werk tijdelijk verdrongen. Hij zag zich de overtuiging bijgebracht dat er iets groots te verrichten staat in Suriname, en bij de nieuwe autonomie verricht kàn worden, als het land finantieel in staat wordt gesteld om de even zware inspanning vergende als grote beloften inhoudende kansen, die in zijn machtige natuurlijke potenties zijn gelegen, te realiseren. Suriname verkeert in een stadium van ongekende groei, een groei die aanhoudend en volhardend bevorderd dient te worden, omdat het oerwoud met zijn eigen tempo tegen alles wat hier ondernomen wordt ingroeit. Maar ook hier kan een David een Goliath overwinnen, als hij de techniek van de worp kent en men hem het werptuig verschaft.
Hoe sterk en snel met name Paramaribo groeit, wordt de bezoeker gewaar als hij niet eens zo lang geleden verschenen publicaties aan zijn waarnemingen toetst. Men leest daarin nog altijd over de verveloze houten huizen en de slecht begaanbare straten en wegen van Paramaribo. Al zijn die ook nog wel zonder moeite te vinden, daar staat een nieuw Paramaribo in volle opbouw tegenover. Onze geleider, geestdriftig en deskundig, stelde ons in de gelegenheid die opbouw, na de oorlog met zoveel energie ter hand genomen, in al zijn verscheidenheid waar te nemen, en de indruk hiervan is sterker dan die van het oude beeld, al heeft dat voor wie zich meer om bonte schilderachtigheid dan om problemen bekommert, een grote aantrekkingskracht. Maar als hij de aantrekkingskracht daarvan op de proef stelt door ook achter die schilderachtige huizen op de erven de krotten in ogenschouw te nemen, zal hij moeten erkennen dat de opbouw van de nieuwe stad het in belangwekkendheid wint van het pittoreske. En het is zaak dat men van die opbouw buiten dit land meer gaat afweten dan tot nog toe het geval is. Hoe vaak vinden wij in de Nederlandse kranten uitvoerige reportages over landen als India en Pakistan, over Marokko of de Congo, over Finland of Ierland, maar hoe weinig verneemt men over een met Nederland door zovele banden nauw verbonden land als Suriname. Het wordt tijd dat het de volle belangstelling ontvangt die het verdient. Maar wie er de krantenlezers over inlichten wil, zal zich historisch terdege op de hoogte moeten stellen, en hij zal meer tot luisteren en begrijpen bereid dan tot oordelen geneigd moeten zijn, om een voorlichting te kunnen geven die geen misverstand wekt maar begrip.
| |
| |
Het nieuwe Paramaribo aan de buitenkant toont volkswoning- en villawijken, de laatstgenoemde na de eerste gebouwd. Men ziet hier hoe krachtig ook de opbouw van de stad in haar uitbreiding, met een huisvesting die aan alle eisen van bescherming tegen het klimaat en hygiëne beantwoordt, is aangepakt naast de ontsluiting en ontginning van het land die in de toekomst ook steeds meer energie zullen opeisen.
De nieuwe gebouwen van Landbouwproefstation en Cultureel Centrum, waar men terecht trots op is, het Jeugdcentrum der Evangelische Broedergemeente, het Opleidingscentrum van de Politie, het Stadion, de Societeit het Park, behaaglijk tussen Gouvemementsplein en rivier gelegen, en niet te vergeten het wetenschappelijk centrum Wosuna zijn evenvele blijken van die krachtige en onafgebroken aanpak.
Ontginning en industrialisering gaan in deze groeiphase, die nog maar een beginstadium betekent, samen. In de nabijheid van de stad is er de in en na de oorlog sterk toegenomen bauxietproductie, Surinames voornaamste welvaartsfactor en daarom wereldbekend. Maar niet ver er vandaan is de na de oorlog opgerichte fabriek van Bruinzeel, waar de bezoeker het houtbewerkingsproces kan volgen van de boomstam die uit de rivier wordt gevist tot de triplexplaat waar de wanden van zijn pension mee zijn bekleed.
De olieraffinaderij op Curaçao is een geheimzinnig proces dat zich in een gigantisch oprijzend retortenstelsel van buizen en bollen aan de waarneming van den bezoeker onttrekt, de machinale houtbewerking speelt zich hier als een toneelstuk in een aantal bedrijven voor onze ogen af.
Talrijke vernieuwingen zijn de laatste jaren ook ingevoerd op landbouwgebied, waardoor de hygiëne - allereerste voorwaarde die in dit klimaat bij elk ondernemen vervuld moet zijn - aanzienlijk verbeterd en de productie met niet minder dan 15% opgevoerd is. De begroting voor landbouw kon worden verdubbeld. Proeftuin en laboratorium van het landbouwstation zijn onafgebroken doende om naar nieuwe verbeteringen te zoeken. De rijstopslag kon worden verbeterd dankzij kleine silo's, waardoor de oogst der kleine rijstboeren, Hindustani en Javanen, wordt beschermd tegen schadelijk gedierte, muizen enz., plantenziekten worden bestreden, door bespuiting weert men de parasolmieren. De koelauto komt de visserij te hulp, de pasteurisering de melkproductie. De fokkerij is quantitatief en qualitatief opgevoerd en verbeterd. Proeven worden genomen met de kruising van Surinaams en Fries stamboekvee met de zebu van Florida, proeven met kunstmatige inseminatie. Onze uiterst deskundige zegsman verhaalt ons onuitput- | |
| |
telijk over de mogelijkheden die hij voor de landbouw in Suriname ziet, uitbreiding van de verbouwde producten met nieuwe. Een vezelproduct moet nog worden gezocht om ook de tussenperiode van de rijstbouw productief te maken.
Het is een verrassing te ontdekken dat men een land bezoekt dat in zo sterke mate in ontwikkeling is. Het worstelt met het dubbele probleem hoe het land in cultuur te brengen en hoe aan arbeidskrachten te komen. Suriname is voor minder dan 0,3 procent ontgonnen, dat wil zeggen dat er land te veel en te weinig is, oerwoud te veel, cultuurgrond te weinig, en dat er enorm veel te doen valt alleen al om een beperkte wijziging in deze verhouding tot stand te brengen. Het legt zich volstrekt niet meer enkel op de bauxietwinning toe, al is die van vitaal belang voor het land en al strekte zich de wegenbouw vooral naar die bedrijven, aan weerszijden van de rivier, niet ver buiten de stad uit. Men kan niet lang of ver met de auto rondrijden in Suriname. Maar de Amerikanen hebben in de oorlog de 50 km lange weg van de stad naar het vliegveld Zanderij aangelegd. Naar het Zuiden zal de weg naar Mongoe volgen.
Naar het Westen, in de richting van de grens van Brits Guyana is een kuststrook in ontginning, die een begin betekent van ontsluiting van het dichtgegroeide land. De landbouwnederzetting Wageningen is nog maar enkele jaren geleden opgezet, overzee van Paramaribo in twaalf uren bereikbaar, binnendoor het oerwoud in meer dan de dubbele tijd, een eindeloze tocht over de rivier, langs schaarse Indianen- of Bosneger-hutten en de tussentijdse afwisseling van een hut of waterwerk, en nu en dan een aapje dat zich tussen de bomen vertoont. De Bonaire waarmee wij huiswaarts keren heeft de eerste 200 ton rijst van Wageningen aan boord, en men zou zich kunnen indenken dat de muziek van de kapel welke de afzwaaiende soldaten die de reis grotendeels op het ladingdek of in het ruim doorgebracht hebben, op de kade bij het IJ verwelkomt, ook deze eerste resultaten van een niet in te denken inspanning gold. Nog maar vier jaren geleden zochten de eerste kwartiermakers hier, met hun hangmat tussen de bomen en de hakbijl in de hand, het oerwoud een onderkomen af te dwingen.
Er zijn meer grote projecten in voorbereiding, die over enkele jaren ook gerealiseerd kunnen zijn, als de middelen toereikend zijn. Suriname heeft stroomversnellingen, dat betekent de mogelijkheid voor stuwdammen zoals er een beraamd is in de Surinamerivier, 150 km stroomopwaarts. Het bestaat nagenoeg uit oerwoud, dat betekent de mogelijkheid van houtbewerking zoals die door Bruinzeel is ingezien. Aan
| |
| |
dek op de terugreis raken wij vol bewondering, die bijna vriendschap wordt, voor de machtige lange balken van basralocushout, waar in ons land dwarsliggers uit moeten komen. Er is het plan van de pinia-aanplant voor de papierindustrie en het grote bananenplan (bacoven), maar bij alles rijst de vraag van de mogelijkheid tot concurreren met de wereldmarkt, en dit wil ook zeggen het vraagstuk van de arbeidskrachten. Suriname heeft overvloed van vruchten die op de markt voor geen andere hoeven onder te doen, Paramaribo beschikt over een machinale citrusverpakking op de grootste schaal ter wereld, met name de Beneluxlanden in de eerste plaats zouden hiervan kunnen profiteren, mits de invoerrechten de vruchtenimport rendabel laten en geen order geannuleerd of geen sinaasappel- of grapefruitoogst verloren hoeft te gaan.
De tijd der lijdensgeschiedenissen en menselijke tragedies op de met zo grote verwachtingen begonnen, zo droef weer vervallen plantages der kolonisten van weleer, waarvan Albert Helman tot twee maal toe meesterlijk de levensroman heeft geschreven, de geschiedenis der plantages die in ‘de laaiende stilte’ verlaten achterbleven en zelf ‘stil’ werden, overwoekerd door het oerwoud, verziltend met doorgebroken sluizen zodat de grond ook voor de toekomst bedreigd werd - die tijd is voorbij. Zij gingen tegronde aan ondeskundigheid, gebrek aan technische middelen en daardoor aan een tegen de onstelpbare vegetatie niet opgewassen bebouwingstempo, aan onvoldoende beheersing van de weersinvloeden, onvoldoende bestrijding van de planten- en de mensenziekten, aan gebrek aan geld en toezicht, en aan het wegvluchten van de slaven de bossen in, een na de afschaffing der slavernij in 1863 nog toegenomen verloop, daar de plantage-eigenaars de werkkrachten niet aan het bedrijf vermochten te verbinden. Ook de tijd van mislukte boerenkolonisaties als van 1845 en van vergeefse pogingen tot herstel van plantages, die weer terugvielen tot verval en dan verdeeld werden in kleine percelen waar Hindustanen en Javanen rijst op verbouwen, behoeft niet terug te keren, bij de toepassing van moderne technische middelen en bij voldoende investeringen. Op de kaart van de goudwinning hoeft men niet te spelen, dat is een blinde kaart en blijft een loterij. In de loop hierop is in het begin van de eeuw, een 130 km het binnenland in, het ongelukkige spoorbaantje naar Kabel aangelegd, dat er lang voorwereldlijk uitzag en aan de Bello van Bergen deed denken, nu tot Blauwe Engel gemoderniseerd.
Het land zelf is er en vormt een garantie voor een bestaan, maar het vraagt om wegen, landwegen, verbeterde waterwegen. De landsboer- | |
| |
derij, slechts enkele kilometers buiten de stad, vormt een dwarsdoorsnee van de mogelijkheden van het land. Terwijl de aandacht van het beherende moederland overheersend op de Oost gericht was, stierven telkens opnieuw de koffie-, katoen-, suiker-, cacao- en rubbercultures in de West af. Met de groei van het besef van autonomie, na de oorlog, en inmiddels sinds kort in het Statuut gerealiseerd, is men pas waarlijk aan de ontginning en ontsluiting van het land gaan toe komen. Nog is het een kleine strook aan de kust die voor bewoning en bebouwing vrijgekomen is. Achter de bauxietmijnen die de helft der landsinkomsten vertegenwoordigen wordt het land ontoegankelijk, en zij liggen voor het meest toch nog in de naaste nabijheid van de stad, bij Para- en Surinamerivier. De naam ervan is uit Zuid-Frankrijk afkomstig maar de concurrentie komt van Canada, waar vindplaatsen van bauxiet zijn en vanwaar de bewerking aan het nabijer gelegen Jamaica wordt gegund. Een dichter in de 18e eeuw zou, vernemen wij, reeds de fantastische veronderstelling hebben geopperd dat in de ‘berg’ Rorac zich een bijzondere stof moest bevinden, het zou later het voor de aluminiumproductie zo gewichtige bauxiet blijken te zijn. Rorac - het klinkt geheimzinnig, als de berg Ararat, maar volgens Helman zou het een simpele hollandse naam zijn: Roorak, met het zelfde woord als van Damrak erin. Hoe het zij, het is Surinames voornaamste welvaarts-bron, maar het zal dit niet uitsluitend mogen blijven, in het gezicht van de ontwikkeling der wereldmarkt niet alleen maar ook om Surinames overige, nog slechts verkende mogelijkheden. Of Suriname toekomst heeft? De deskundigen verzekeren, dat het tot grote opbrengst op te voeren is, nadat eenmaal een begin is gemaakt met de te langdurig achterwege gelaten ontsluiting en ontginning van het land - ook al
leeft er in de volksmond een religieus pessimisme hierover.
Het verschil bij aankomst op het primitieve vliegveld Zanderij ver buiten Paramaribo en op het modern gebouwde Hato nabij Willemstad is karakteristiek voor de gesteldheid der beide landen. Curaçao is comfortabel, haast mondain, Suriname is eenvoudig, en mysterieus, het eerste gezellig, bijna weelderig, het andere vriendelijk en problematisch. Hier is alles in opbouw of vraagt erom, ginds is haast alles ‘settled’. Suriname heeft een welvaartsplan en dringend behoefte aan de vereende krachten, bekwaam en finantieel gesterkt genoeg om het uit te voeren, het is vol problemen, Curaçao heeft als voornaamste probleem het behoud van zijn welvaart. Curaçao is een gelukseiland, waar in zijn armoe opeens het grote lot op viel. Suriname heeft in een al te overdadige natuur zijn eigen rijkdommen nooit aangekund, zijn ge- | |
| |
schiedenis zegt: je meurs de soif auprès de la fontaine. Het brengt den bezoeker die er zich in verdiept in aanraking met een verleden van smartelijke mislukkingen en met mogelijkheden van een grote maar moeilijk veroverbare toekomst. In beide landen beluistert men wel uitlatingen ten opzichte van elkaar die van geen groot wederzijds begrip getuigen. Zelfs het beste klimaat betwist men elkaar, op Curaçao waarschuwt men den reiziger alsof hij in Suriname levend gestoofd zal worden, en daar vraagt men zich bezorgd af of men op de Antillen niet bijna van de hitte bezweken is. Het zakelijk amerikaanse of mondain europese treft men in Suriname niet als op Curaçao aan, en hoe bont van samenstelling de samenleving er ook is, zij heeft toch meer een eigen karakter ontwikkeld en, merkwaardig genoeg bij alle tegenstellingen der bevolkingsgroepen, toch een zekere eenheid. Op die plek aan de Zuid-Amerikaanse kust waar het onmetelijk oerwoud een weinig is opengelegd, groeide een menselijke vegetatie die als samenleving door haar verschillende bevolkingslagen heen een door uiterlijk voorkomen, bouw, taal
en structuur kennelijk Nederlands karakter draagt. Het toeval wil dat ook het landschap, voorzover het nabij de kust open is, in de omgeving van de stad soms bijna een hollands vergezicht lijkt, en ook verder op sommige plekken waar men aan de brede grijze rivier als aan een hollands veer staat en aan de overkant op een uitzicht ziet, dat, als men door de wimpers kijkt en niet te zeer meer op de palmen let, wat van overijsels of brabants landschap wegheeft. Ook het café-tje aan het water ontbreekt niet, als in het vaderland, maar als men er dichterbij komt is het altijd chinees. Er zijn ook momenten waarop men aan hollandse polder, andere waarop men aan de omgeving van Boskoop, weer andere waar men aan een vredig villadorp als Laren kan denken. In de binnenstad hebben de houten huizen twee verdiepingen en doen daardoor meer aan Holland dan aan de tropen denken. Aan de waterkant kan men wel een voornaam plantershuis aantreffen dat ook wat interieur betreft in zijn deftige stemmigheid als uit de bocht van de Keizersgracht overgeplaatst lijkt. En enkele openbare gebouwen hebben een hollands voorkomen door de bakstenen die de oude Zeeuwen als ballast in de lege schepen naar de West meevoerden en waarvan op en bij het Gouvernementplein Hof van Justitie, Departement van Financiën en ook het bisschoppelijk verblijf gebouwd zijn. Stenen huizen vindt men overigens vrijwel enkel in de nieuwe wijken.
De straten, in Willemstad spaans smal, zijn hier hollands breed, en tropisch voornaam door de mahoniebomen en de prachtige koningspalmen, van Jodenbreestraat en de vorstelijke Maagdenstraat, het
| |
| |
kerkplein is rustig als een brink, de Waterkant een niet aan het gezicht onttrokken IJ, althans voorzover niet de havenloodsen ook hier wel het gezicht wegnemen. Het beeld van Paramaribo aan het water en in de oude stad is vriendelijk en vredig. In de rivier herinnert een gekapsijsd Duits schip aan een van de weinige oorlogshandelingen die hier plaats vonden. De Duitse bemanning liet het schip zelf zinken voor de inbeslagneming voltrokken was. Oever en waterkant lijken overigens nog altijd op het beeld dat Helman ervan gaf in zijn beschrijving van de in Paramaribo aankomende zeventiende-eeuwse kolonisten. En als die emigranten van weleer ondervindt de bezoeker de eerste dag, hoe ‘spoedig de heerlijkheid van de morgen plaats maakt voor een felle dag’, waarin het licht begint te trillen en kennis doet maken ‘met de warmte van het land, die waar de zeebries ontbreekt, zo snel vermoeit, dat wij, ondanks onze trage gang, hijgend ons logement bereiken’.
Het straatbeeld is levendig, kleurig en bont, van de nakomelingschap van zo verschillende immigraties en importaties. Het bontst is die wemeling en mengeling op de groenten- en vruchtenmarkt. Er is jarenlang ervaring voor nodig om in de nuanceringen van huidkleur de rasmengingen te onderscheiden en dan nog valt niet nauwkeurig na te gaan, hoe indiaanse en afrikaanse, javaanse en hindustaanse, Chinese, hollandse en portugese elementen verdeeld zijn. Zeker is dat het kreoolse vrouwentype een bijzonder eigen karakter en schoonheid vertoont, van een zo eigen stempel dat het waar ter wereld men het ook zou ontmoeten, als karakteristiek surinaams herkend wordt en dan ook de trots van Suriname uitmaakt.
Frappant is dat welke huidkleur of combinatie daarvan men ook aantreft, vrijwel ieder onze taal spreekt, dankzij het onderwijs. Ook onder elkaar, wat een verrassende indruk maakt. Is Curaçao een half Europese, half Amerikaanse, half Spaanse samenleving, met zeer veel Papiaments sprekenden onder de inheemse bevolking, Suriname heeft, ook al wordt hier negerengels en andere talen gesproken, toch een in de eerste plaats nederlands sprekende bevolking.
Druk en beweeglijk is het stadsbeeld, doordat men hier, veel meer dan in Willemstad waar het autoverkeer overheerst, loopt en fietst. Het laatste doet haast denken aan het Leidsebosje in Amsterdam. En luidruchtig is het doordat al 's ochtends vroeg, als de kantoren beginnen, het toeteren en bellen aangaat. De automobilist toetert en foetert zich door het verkeer heen, de stad gaat dan een poos lang tekeer als een kippenren in opschudding, vol drift en geluid. Een vrolijk toeterende bruiloft kan het rumoer nog aanzienlijk verhogen, ook als men zou
| |
| |
menen dat het zijn hoogtepunt al bereikt heeft. Er zijn talrijke gelegenheden die worden aangegrepen voor een roezig en roerig feestje, niet alleen trouwen, ook als men er een baby bijgekregen heeft of tien kippen. De bromfietsen zijn voor de inheemse jongemannen een dol vermaak. Verbaasd over hun eigen snelheid schieten zij erop door de hoofdstraten alsof het een vliegtuig was dat over de startbaan snelt. Zij zwieren langs de auto's heen, en hun verbazing stijgt ten top als uit een andere straat ook een bromfiets voor de dag blijkt te schieten. De tegenligger verhoogt het vermaak en de vreugde kent geen grenzen als het zonder botsing afloopt, wat helaas niet altijd het geval is. Een jongen grijpt zwierend op de bromfiets gezeten alsof hij te paard galoppeert, met brede grijns en lange arm in de vlucht naar een duif, alsof er gebraden vogels uit de lucht te plukken zijn.
Onverstoorbaar zijn daarentegen de brede, omvangrijke kotta-missies in haar Creoolse dracht, uit alle beschrijvingen van Paramaribo vanouds welbekend en in elke daarvan opnieuw als reusachtige, schommelend bewegende theewarmers beschreven - door wie zou die treffende vergelijking voor het eerst zijn gebruikt? Met breedvoerige waardigheid schuiven zij in haar bonte kleding, waarvan de hoofddoek als een napoleontische steek de bekroning vormt, door de drukke straten.
Daartussen de Indiërs, de Javanen en Chinezen soms zo oud en rimpelig dat men zich niet kan voorstellen dat zij ooit kind zijn geweest, of omgekeerd juist zo rimpelig en oud als een pasgeborene soms kan lijken.
Een stortbui kan deze onophoudelijke straatdrukte opeens wegvagen, zodat men zich verwondert afvraagt waar iedereen opeens is gebleven en hoe zelfs het drukste gesprek op slag is gestaakt en verstomd. Het kan trouwens meestal spoedig hervat worden, als het al niet is voortgezet op een beschutte plek waar men ijlings een goed heenkomen heeft gevonden. Stilte heerst alleen in de hete uren van de middag, als een ieder voor de stekende zon naar binnen is geweken en de lege straat witgloeiend ligt te blakeren en braden. In de koele of zoele nachten, als alles ter ruste is, treft men bij een winkelpui wel arme inheemsen van buiten de stad aan, die met opgetrokken knieën op straat een korte nachtrust vinden.
Weldoend is het dat in verkeer en omgang alle sporen van rassendiscriminatie, op vele plaatsen ter wereld zo storend, ontbreken, tenminste in geen enkele vorm tot uiting komen, terwijl de buiten alle officiële vormen hiervan altijd en overal ter wereld voorkomende
| |
| |
terughoudingen van mensengroepen of klassen tegenover elkaar hier in geen enkel opzicht meer dan ergens anders opvallen en dus te verwaarlozen zijn. Het ontbreken van een colour-bar is een heuglijk verschijnsel waardoor de omgang van mens tot mens hier door een ruimhartige vrijheid is gekenmerkt, nog versterkt door de natuurlijke en beminnelijke onbevangenheid die den Surinamer in hoge mate eigen is en zijn charme vormt.
Een tegenstelling met die riante ongedwongenheid lijkt de soms plechtige woordkeus van den eenvoudigen Surinamer, zijn gekleed Nederlands, maar dit is slechts in schijn zo, want zulke deftige bewoordingen hebben allicht toch een andere gevoelswaarde voor hem dan voor den aan alle moderne zinswendingen van onze vrije omgangstaal gewenden Nederlander, die soms erdoor aan negentiende-eeuwse taalvormen herinnerd wordt. Een straatvoorbeeld van zulke deftige spraak vormt de volksdichter Thijm - zijn naam klinkt eender en wordt misschien ook net zo geschreven als die van onzen groten prozaïst die óók van gedragen proza hield wanneer hij sprak. Ook deze Thijm schijnt te denken: ik houd van het proza dat als een man op mij toekomt. Een karakteristieke eigenschap van hem is, dat hij alomtegenwoordig is en alles van iedereen schijnt te weten. Het lofwaardige zogoed als wat men liever niet weten wil. En hij draait er de hand niet voor om, daar een kronkelig of stekelig rijm van te maken, wel houdt hij de hand ervoor op als hij het met tot ver over straat klinkende stem trots en parmantig voordraagt, met een half zingende intonatie. Bij het verlaten van een boekhandel bij het Kerkplein zien wij hem opeens voor ons, zijn verschijning was ons al eerder in de stad opgevallen. Zijn grijze lokken golven langs het forse voorhoofd, zoals het een bard betaamt, en zijn ogen - his glittering eye - zijn zo lichtblauw alsof hij zijn levenlang op zee had gevaren. It is an ancient mariner and he stoppeth one of three. Die ene van ons drieën sprak hij aan: Wie ben jij? En als het hem uit de krantenberichten daagt, dat de bezoeker lezingen in deze stad houdt, kent zijn collegialiteit geen grenzen meer, en slaat hij hem met onverholen vreugde op de schouder. Hij maakt zich bekend als dichter en literator. Hij biedt zijn rijmen op vliegende blaadjes aan, hij draagt ze uit volle borst voor en spoort ons aan ze te lezen: ontwikkel je verstand een beetje en lees wat
daar geschreven staat. Hij houdt een lange toespraak tot ons, met als hoogtepunt een aan Koningin Wilhelmina gewijde rede waarin bij herhaling sprake is van de stralen der zon van Hare Majesteit en de wens wordt uitgesproken dat wij ons perpetueel mogen blijven koesteren in de stralen van Derzelve bewuste zon. Hij
| |
| |
is lang geleden in ons land geweest en de glorie daarvan straalt in zijn woorden door. Zijn afscheid is als van oude vrienden die elkaar zeer lang niet hebben gezien en Gods zegen vergezelt ons. Soms, als wij wakker worden, horen wij op straat zijn hoge stem al boven het verkeer uit, als een guirlande van geluid, een straatversiering van klanken tussen de daklijsten golvend. Hij roept en zingt, draagt voor en improviseert. Het heeft iets van de calypsozangers die in de kleine drankhuizen van Trinidad de havenbezoekers als snelportrettekenaar op een improvisatie op hun persoon onthalen. Wat zal hij het druk hebben met dichten, als straks H.M. de Koningin Paramaribo bezoekt! De straatwelsprekendheid treft ons hier vaker, ook bij de kotto-missies, en bij een wandeling alleen vindt de bezoeker zich door een kleinen mageren grijzen man aangesproken, een Indiër op het ook, die met nadruk de delphische woorden spreekt: I don't know you but God bless your wife. Hij liep weer snel door, het leek hem niet om betaling voor deze spreuk te doen; had hij ons eerder tezamen gezien en wilde hij haar zijn hulde betuigen of gold zijn pathos alleen den kennelijken vreemdeling?
Met het gemoedelijke straatleven moeilijk te rijmen is de onverschilligheid voor een hondenleven. Zijn er teveel in en om de stad? Heeft men overlast van de broodmagere zwerfhonden, de dagoes? Ze worden genadeloos doodgereden, tot op de brede weg naar Lelydorp waar het ook wanneer de hond op de auto toerent niet hoeft te gebeuren, als men een duimbreed uit wil wijken. Meermalen zagen wij een hond midden op de weg liggen, met uitgerekte poten alsof hij lekkerlui in de koesterende zon op straat te slapen lag maar dichterbij gekomen ontdekten wij dat hij in de dood gestrekt lag. Het verkeer is wel druk maar toch niet zo overmatig, en het dode dier wordt niet opzijgelegd maar is een kreng geworden waar niemand naar omziet, als iets wat men op straat heeft weggeworpen. Men mist er de eerbied voor het leven en voor de dood in. Maar laat ons niet vragen hoe het met die eerbied in Amsterdam gesteld is, waar het kind en de bejaarde die een noodlottig ogenblik niet aan het verkeer denken, onherroepelijk met het leven daarvoor boeten, terwijl alle kranten dat rustig aan eigen schuld wijten, want zij ‘staken onvoorzichtig over’, alsof daar de doodstraf op stond!
De stad is door haar brede en lange straten uitgestrekt, de Wanicastraat is nog langer dan de Amsterdamse Overtoom. De grote drukte beperkt zich echter tot enkele straten. Dit centrum van Paramaribo levert het woelig straatbeeld op dat door de veelsoortigheid van bevol- | |
| |
king nog sterk verlevendigd wordt. Die veelsoortigheid brengt ook een veelheid van behoeften mee, in het materiële en het geestelijke, die spreekt zowel uit de talrijke winkels - wel meer dan duizend in een niet zeer grote stad, met op de straathoeken meestal de onvermijdelijke chinezenzaak - als uit de vele.... kerken. Niet alleen de vele gezindten, waar men in ons land sinds de 17e eeuw van weet mee te praten, komen daar in tot uitdrukking, maar ook de verscheidenheid van godsdiensten, in kerk en kathedraal, moskee en synagoge. Soms lopen de kleuren dooreen en doet zich een soort van osmose van godsdiensten voor. In een katholieke kerk treffen wij boven het altaar een mexicaans heidens zonnemotief aan.
Als men zich van de Spanhoek, het kruispunt waarvan de naam nog herinnert aan de gestrafte slaven die hier vroeger openbaar in het blok gesloten werden, over het Kerkplein naar het ruime, door tamarinden omringde Gouvernementsplein begeeft, is men opeens buiten het bonte stadsgewoel in een voorname rust, met vlak nabij het water een kalm, ver uitzicht. Op deze vredige plek staat het monument ter herdenking van de gevallenen uit de oorlog, en tegenover het Gouverneurspaleis het standbeeld dat bij het vijfentwintigjarig regeringsjubileum voor Koningin Wilhelmina werd opgericht. De verbondenheid met Nederland is sterk, de aanhankelijkheid aan het Koninklijk Huis groot, de sympathie voor zijn vorstinnen warm en oprecht, en door de nieuwe vorm van het Koninkrijk eer versterkt dan verzwakt, daar de vrije samenwerking der delen van het Rijk met de vriendschap ook het besef van eigenwaarde ten volle bevredigt. De naam van den ernstigen opzichter van een stichting voor moeilijk opvoedbare jongens die wij in de nabijheid van de stad bezochten, leek bijna symbolisch hiervoor: Getrouw.
De omgeving van de stad - niet zonder reden zegt men dat het oerwoud tot in de stad reikt, tot in de tuinen der stadshuizen doet zich de onstelpbare vegetatie van het tropengebied gelden. Het door de civilisatie een klein eind weegs teruggedrongen oerwoud tracht de bebouwde kom weer te omstrengelen en zich door te zetten naar de kust. Maar er is toch ook een overgangsgebied om de stad heen opengehouden, men kan zich indenken met hoeveel moeite, al ziet het er met wegen en sawahs en plantages tot aan de terreinen en complexen van de bauxietmijnen met de open gezichten op de rivier, en met het spoorbaantje langs de brede weg die toch nog geen autostrada is, even vanzelfsprekend als stadsomgeving uit als overal waar die peripherie van een stad de natuur met onvergelijkelijk minder moeite afgewonnen is.
| |
| |
In die tussenstrook liggen ook tussen de plantages door de instellingen die enige afgelegenheid van de stad en een rustige sfeer vergen, opvoedingsinrichting voor jongens of meisjes, leprozenkolonie - er zijn er enkele, voor verschillende gezindten, door de gouverneursvrouw, naar wij vernemen, met trouwe zorg bezocht - en als tegenstelling daarvan de plek waar getrouwelijk de proeven worden ondernomen en voortgezet om met de productie de voor het land zo uiterst belangrijke hygiëne in de kleine landbouwbedrijven op te voeren, de landsboerderij.
De plantages dragen namen die aan de Hugenoten herinneren, Confianci, Providence, Ressource, zusternamen van Helmans klassieke stille plantage, Bel-Exil, maar ook met hollandse namen zijn er bij, Domburg, Houttuin, Vreeland, ook Guinese vriendschap. Rijdende naar een van de plantages valt ons langs de weg, die aan die wegen met bruggetjes voor de aan de vaart of sloot gelegen huizen uit de kwekersstreken in Holland herinnert, een laag huisje op door een naam die evenveel aan het hier ver weg gezochte of gevondene als aan het daarginds in het moederland verweg achtergelatene kan doen denken, tussen voldoening en heimwee door: Ons hofken. Temidden van veel vervallen of in kleine percelen padivelden van Javaanse of Hindustaanse rijstboeren verdeelde landgoederen van weleer valt een welvarend modelbedrijf van grote omvang op, met overvloed van citrus, grapefruit, bacoven en andere soorten bananen w.o. de meisjesvingers, mandarijnen, mango, ananas en advocaat, met cacao- en koffie-aan-plant, zorgvuldig met de Japanse kadzu vruchtbaar gemaakte en met schaduwbomen beschermde bouwgrond, en met welverzorgd vee, varkens en glanzende New-Yersey koeien, broedkassen met duizend kuikens, en alle moderne technische voorzieningen, tot een rooster toe, dat de talloze vliegen electrocuteert. Een tanig oud mannetje dat de varkens hoedt ziet er niet anders uit dan zijn voorvaderen in de slaventijd geweest zullen zijn maar deelt in de goede zorgen van een humaan en hygiënisch modelbedrijf.
In deze ondoordringbare wereld is er toch nog heel wat meer van het binnenland toeristisch bereikbaar dan men gewoonlijk weet. De toeristenpropaganda is ingezet met aardige brochures, aan boord o.a. te vinden, waarin ook sprake is van de gerieflijkheden van Paramaribo, met gescreende en air-conditioned hotelkamers en een gezondheidszorg die het van malaria heeft vrij gemaakt. En voor wie niet in de gelegenheid is excursies naar de districten te maken, ontbreken ook de dagtochten niet, over de Surinamerivier naar de Jodensavanne, ruïnes
| |
| |
van een vervallen nederzetting uit de tweede helft van de zeventiende eeuw of over de verharde weg, naast het spoorbaantje naar Kabel, voorbij Lelydorp en onverwacht in zuidwestelijke richting slechts 40 km tot waar Republiek ligt, dat als vacantieoord bij de bewoners van Paramaribo in trek is. Over die kleine afstand wordt men nog weer eens de verscheidenheid van bevolking gewaar, als men achtereenvolgens een Javanendorpje met Hindu-tempel en een soort kraton passeert, en dicht achter de weg een Indianendorpje dat naar Prins Bernhard heet, en dan vervolgens, op een oude indigoplantage in een korjaal spelevarend op de Kropinakreek langs de negerdorpen op open plekken aan de rivier tussen de zich al verdichtende oerwoudvegetatie, dorpen ook weer in gezindte verschillende, Katholiek of Protestant; Vierkinderen, Berseba. Met recht heeft Helman in Zuid-Zuid West geschreven dat in dit land alle rassen ter wereld elkaar ontmoeten. Met de indrukken van dit land vervuld herlees ik Helmans boeken met een bewondering er voor groter nog dan toen ik ze zonder deze indrukken voor het eerst las. Het lijkt mij moeilijk in de Nederlandse literatuur prozawerken aan te wijzen die ons land zozeer omvatten als zijn romans, De stille plantage en De laaiende stilte, het leven van Suriname met zijn historie, natuur en bevolking weerspiegelen, op zulk een wijze dat zij er een klassiek beeld van geven, en hoe heeft hij al in zijn jonge jaren, toen hij zich op grote afstand van zijn land bevond, dat geestelijk vermogen tot afstandnemen getoond dat hem in staat stelde tot een zo vroegrijpe synthese van en een zo meestelijke liefdesverklaring aan zijn land als Zuid-Zuid West.
Zijn boek heeft er voor mij een dimensie bijgekregen, nu de namen erin, vroeger allicht nauwelijks in mij opgenomen, zijn gaan leven; nu wij hier in dit tropisch Giethoorn, tussen de groene sluiers der oevers op de inktzwarte kreek hebben gevaren. De naam ervan opeens terugvindend in het boek zie ik deze zich stereoscopisch verdiepen tot hetgeen wij daar aanschouwd hebben, in die diepste stilte, alleen een enkele maal verbroken door het figuurzagen der cicaden. Daar is het hoofdstukje over De vacantie, met het relaas hoe ‘het feest van de droge tijd begon, als wij het binnenland in konden trekken’, als de lucht in de stad ijl werd; ‘de bomen wiegelden loom in de lauwe wind, en alles scheen zachtjes in te slapen’, dan begon de vreugde thuis van manden vol in te pakken met het hoog nodige, en ‘met het kleine treintje de rijstvelden langs, al die stille plaatsjes voorbij te gaan, met hun mooie namen, Koffiedjompo, Kadjoe, Maäbo, Abontjeman, Djehdjeh’, om dan na een paar uren ‘ineens te staan in de felle zon die als in een spie- | |
| |
gel schijnt op het spierwitte zand van het Para-district’; het relaas van het bezoek bij Tante Maria, die wel twintig jaren geleden midden in 't onbewoonde bos een concessie had genomen om hout te kappen en het land te bebouwen en bij neef Constantijn, een woudloper als geen tweede, ‘een sterke en vreesloze man, met een lach als een kind’. En dáár volgt dan de naam die nu voor ons doorvloeid is van het zwarte, diepe water en transparant van in de zon trillend groen en kloppend van de korte regenbui en violet doorschemerd van orchideeën op de boomstammen: ‘Aan een stille bocht van de oude zwarte Kropinakreek stonden hun huisjes’. Over de stilte van die kreek viel een schot; de jagende negerjongen voer ons voorbij met het geschoten haas op de bank van de korjaal, de hond wiens blaffen het schot had begeleid staande
ernaast. Met jagen en vissen vergaat de tijd, ook een bootje met een ree kwam langs en verderop keek een jongen de vislijnen en fuikjes in de kreek na. Ook kwam ons, toevallig, onder een baldakijn van palmblaren, met twee inheemsen, pater Donicie voorbijvaren, de ervaren schrijver van een spraakkunst van het Negerengels en bewerker van een Negerengels woordenboek.
Wij zijn hier nog in de bewoonde wereld, maar daarachter ligt onafzienbaar of liever ondoorzichtbaar een oerwoudwereld die weinig en dan allengs niet bewoond is, dáárachter het onbewoonbare. Op het nog stadsnabije waar wij ons bevinden volgt het Bosland dat alleen door excursies bereikbaar is, en daarop, de spoorbaan voorbij, de rivier voorbij, volgen de gebieden die haast ontoegankelijk en maar door enkelen, die er hun naam aan hebben mogen geven, betreden zijn op schaarse, langdurige en moeilijke expedities.
En zijn uitgestrekte gebieden van Suriname alleen maar aan weinigen, er zijn ook virginale gebieden aan niemand bekend. Ook aan de diep in het binnenland in wonende Bosneger- en Indianenstammen niet. Onze zegsman die ook expedities meegemaakt en geleid heeft, spreekt over de stammen voorbij de stroomversnellingen die men in Negerengels en Oayana daarover kon uitvragen. Maar ook wordt verhaald van nog onbekende zwerfstammen van Indianen waar men slechts zelden tekenen van heeft waargenomen, waarschijnlijk in hun schuwheid aggressief, als die van de Motilones in het Noorden van Venezuela waar een pater langzaam met voedsel en andere giften toenadering toe had gezocht en verkregen maar toch tenslotte het leven bij inboette. Schaarse ontmoetingen ermee zijn bekend die uitwezen dat zij als wapens beschikken over stenen bijlen en giftige pijlen op de boog waarmee zij op de jacht de apen verlammen. Slechts zelden en met
| |
| |
moeite heeft men hen in hun gangen en handelingen kunnen gadeslaan, bij een onverwachte ontmoeting op een bospad, waar zij met bijl en boog een vijandige houding aannamen, de bijl geheven, in langdurige zwijgende afwachting totdat eindelijk het wapen zonk en zij weer zonder woord of geluid wegtrokken. Gevaren dreigen ook van ongedachte zijde, er zijn kreken waar de scherpgebekte oorlogszuchtige vis, de pirana, niet minder dreigend is dan de haaien aan de kust, in staat als hij is een overvallen bosvarken, dat de rivier wilde oversteken, in de kortste tijd met zijn meedogenloos aanvalswapen te verscheuren. Een vreemde wreedgeharde wereld is het waarvan ons in het museum van Wosuma enkele eigenaardigheden worden getoond, de wespenmatten die bij een Indianenstam als manproef dienen en den manbare op de borst worden gedrukt zoals de meisjes bij de eerste menstruatie de handen in wespen te drenken krijgen.
Om door te dringen in de onbekende gebieden is een jarenlange ervaring als woudloper en -verkenner nodig, maar ook voor uitvoerbaarder tochten moet men aan het oerwoud gewennen om tegen zijn overmacht te kunnen die den onervarene geheimzinnig boeit, maar ook beklemt doordat het machtige hem te machtig wordt en het neurotisch onbehagen verwekt dat het zekere teken is van onze vervreemding van de door geen menselijke inmenging aangetaste natuur, waar de door de civilisatie buiten de grote eenzaamheden der schepping gebannen mens zich niet tegen bestand gevoelt. Maar tot ver in het oerwoud is de civilisatie reeds doorgedrongen, tot diep daarbinnen knalt reeds de radio, er zijn negerdorpen waarvan de bewoners zich enkel tegen beloning laten fotograferen, en de korjalen met de besturing waarvan de inheemsen in de stroomversnellingen zo bedreven zijn dat daar fantastische verhalen over gaan, zijn soms ook al van buitenboordmotoren voorzien. Hun huisvlijt vindt reeds als kunstnijverheid aftrek in de in fraaie kleuren geweven hangmatten, de sierlijk in sloepvorm gesneden zitbankjes en de hoge, smalle negertrommels die men in de stad kan kopen, al heeft het zich hier gelukkig nog tot geen souvenir-industrie ontwikkeld; de vormen tonen in elk geval de feilloze bedrevenheid van de hand die onwetend wetend tegelijk met de doelmatige vorm de schone vorm weet te scheppen, en in een kamer met industriemeubels munten zij onmiddellijk uit door groter en voornamer natuurlijkheid, als ware natuurkinderen temidden der mechanische producten. Maar de hutten in Indianendorpen verraden ook de zegeningen der civilisatie in de rondom liggende rhumflessen.
Behalve in economisch opzicht voor het opvoeren van de productie
| |
| |
is het ook voor de sociale opbouw en in moreel opzicht noodzakelijk dat er meer cultuurgrond wordt verkregen, dat de ontbossing en ontginning in het vereiste tempo voortschrijdt, teneinde een te grote trek naar de stad met alle gevolgen vandien op te vangen. Maar daarbij is tevens scholing en opvoeding op grote schaal noodzakelijk om de bevolking van het binnenland de onmisbare hygiëne en de bedrevenheid in de voor een doelmatige huishouding noodzakelijkste nijverheidsvakken bij te brengen. Er zijn zoveel kundige en toegewijde handen en hoofden hiertoe nodig, wij horen maar van een enkele sociale werkster, die nog bij wijze van proef een der districten bereist om het vrouwelijk deel der bevolking bij te staan in het leren maken van kinderkleren, naailes te geven en al zo meer.
Tot in de stad waar de jeugd in zoveel opzichten nog aan zichzelf overgelaten blijft doet zich dringend de behoefte aan jeugdleiding gevoelen, en welk een kostelijk bezit is daarom alleen al het leeszaaltje van het Cultureel Centrum waar men ook overigens terecht trots op is en dat wij bij de kleinste bezoekers op aandoenlijke wijze in werking zagen. Hoe worstelt de leider van het Jeugdcentrum der Evangelische Broedergemeente, een Amsterdams predikant, om zijn jongens de leiding te verschaffen die zo broodnodig en waartoe de medewerking in zo onvoldoende mate en getale beschikbaar is. Er is zoveel leiding nodig - geldt dat ook niet van de Nederlandse dienstplichtige soldaten door wie men enkele jaren geleden de mariniers vervangen heeft? Waar zijn de tehuizen voor hen waar zij zich kunnen bezighouden? Nu blijven zij vrijwel aangewezen op families die hen welwillend ontvangen en in het huiselijk leven opvangen, of op zich gemakkelijk aanbiedend ongewenst gezelschap. Nodig is het tehuis met de knutselkamer en de bibliotheek, de leestafel, de tennistafel en het billard, en een wat vertrouwde sfeer scheppende inrichting. Men kan toch al de vraag stellen of het nog voldoende nut heeft en de doelstellingen voldoende aanwijsbaar zijn waarvoor onze regering hen zo ver van huis heeft gehaald en of er genoeg taak voor hen is om hun verblijf te verantwoorden en hen geen schade aan zichzelf te doen lijden? Zij doen hun dienst, de wacht voor het Gouverneurspaleis, exercitie op Zanderij of in Albina in het district Marowijne bij de grens van Frans Guyana. Daar is wat patrouilleren bij, misschien assistentie aan cartering en aan enige expeditie, wie weet ook wat hulp in oogsttijd en aan de bestrijding der gevolgen van de zware regens, maar hoe het ook zij, ze hebben veel vrije tijd, d.w.z. veel lege tijd en weinig gelegenheid die doelmatig te vullen. Het is een grote verantwoording een aantal jonge mensen een
| |
| |
belangrijk deel van hun jeugd in een ander werelddeel te laten doorbrengen zonder voldoende zekerheid dat dit een stuk opbouw van hun leven betekent en dat zulk een aanzienlijke menselijke ‘investering’ zijn levenswinst voor de samenleving en voor henzelf opbrengt.
De officieren en onderofficieren die zich hiervoor inspannen, en er zijn er meer die dit wel dan die dit niet doen, kunnen dit onmogelijk geheel alleen klaren. De vraag komt ook op of men hetzelfde geld niet met constructiever effect zou kunnen besteden door uitzending van een aantal jonge medici, sociale werkers, landbouwkundigen en sociologen waar het land zo behoefte aan heeft - ook ethnologen, biologen en philologen of linguisten - om aan de machtige taak van de ontsluiting van dit land mee te werken en onder de deskundige leiding van ouderen met tropenervaring hun opleiding te voltooien en zich verder voor te bereiden voor wat zij voor de West zouden kunnen doen of waar verder ter wereld de Verenigde Naties om zulke krachten vraagt ten einde de wereld bewoonbaar te maken en de alom zo hardnekkige plagen van honger en ziekte te bestrijden. Maar in elk geval zou men om te beginnen hier, zo ergens, de militaire dienst met alle reden meer het karakter van arbeidsdienst kunnen geven.
Op zo talrijke gebieden is er behoefte aan mensen die leiding kunnen geven. Suriname vormt ze zelf op zijn Medische en Technische en Kweekschool en andere opleidingsinstituten in Paramaribo maar daarmee is de behoefte van een zo moeilijk te ontsluiten land op verre na niet gedekt. Landbouwuitbreiding, ontginning van nieuwe cultuurgrond, landbouwverbetering, huisvesting waarnaar de bevolkingstoename evenzeer als naar bouwgrond in de toekomst in toenemende mate vraag zal doen ontstaan, irrigatie en afvloeiing, exploitatie van waterkracht, stuwdamaanleg, bruggenbouw, inpoldering, ontbossing, houtbewerking, het vraagt alles, naast de in Hollandse en Amerikaanse handen reeds lang tot volle ontwikkeling gekomen aluminiumertswinning uit de bauxietmijnen, om vele en bekwame krachten; daarbij nog niet gesproken van de noden en behoeften op medisch en onderwijsgebied. Terwijl er in de stad aan reeds zoveel behoefte, en gemis, bestaat, hoeveel te meer nog in de districten in het binnenland! Een plaatwerk als door Lou Lichtveld in samenwerking met een fotograaf voorbereid wordt, zal veel kunnen bijdragen om een overzicht te verschaffen van hetgeen reeds gedaan wordt en hetgeen nog te doen valt, op al die gebieden. Waardevol fotomateriaal biedt ook het van een uitstekende tekst voorziene plaatwerk over Suriname van den fotograaf-auteur Willem van de Poll, die een dergelijk werk over de Antillen
| |
| |
heeft gemaakt. Met name laat het ook welsprekend zien wat er op medisch gebied wordt gedaan en nog nodig is. Zijn opnamen betreffen het zendingshospitaal der Evangelische Broedergemeente ‘Prinses Juliana’, aan het eind van de spoorbaan naar Kabel op een opengehakte plek in het oerwoud gelegen. Ook de stad heeft zelfs nog behoefte aan een nieuw centraal ziekenhuis, nog wel wat dringender dan aan zijn nieuwe stadion, maar valt er over Amsterdam iets anders te zeggen van het Binnengasthuis? Ernstig tekort is er ook aan scholen, in de tamelijk dicht bevolkte omgeving van Paramaribo en in het binnenland. Van Onverwacht komen dagelijks een achthonderd kinderen naar de stad, de verst komenden al van voor vijven, en in de middag om vier uur keren zij pas terug. In het binnenland moeten zij soms drie, vier kilometer door de modder naar school tijgen. Er zou al veel bereikt zijn, zegt men mij, met de aanleg van kleine, met schelpen verharde fietspaden, zodat zij niet altijd door de modder hoeven te gaan en ook het schoolverzuim zal verminderen. Een film, een tijdschrift, een kinderboek betekenen al zo veel voor de afgelegen wonenden. Voor een filmvoorstelling heeft men wel twee uur lopen heen en twee uur terug over, met het zeepkistje of het matje bij zich om op te zitten. Sticusa zal hier nog veel kunnen doen om ook het binnenland enigszins ruim te voorzien van jeugdfilms, jeugdlectuur, kinderboeken, tijdschriften en bladen. Er valt onnoemelijk veel te verrichten voor jeugdzorg, ontwikkeling, sportleiding en ontspanning, naast de direct dringende eisen van hygiëne, waterleiding en lichtvoorziening.
In de stad is het Cultureel Centrum met zijn vriendelijke lees- en studiezaaltjes een ware oase van geestelijke vorming, en de grote zaal biedt een uitstekende ruimte voor voordracht, toneelvoorstelling en muziekuitvoering, deze laatste van het door den heer Wessels met onuitputtelijke geestdrift geleide Philharmonische orkest, van amateurs, waar zowel een departementsdirecteur als een bode in meewerkt, ook een enkele soldaat van het garnizoen, en dat met groot succes heeft geconcerteerd op de Antillen, op Curaçao en Aruba. Van onschatbare waarde is ook de toneelleiding, achtereenvolgens door uitzending uit Nederland gegeven door Paul Storm en door Edwin Thomas. Wij horen er telkens met geestdrift over spreken, onvergetelijk blijkt de opvoering te zijn van Marc Connelly's Green Pastures. Edwin Thomas die het regisseerde heeft een 150 repetities aan de opvoering vooraf doen gaan. De medewerkers die zich gaven als de passiespelers van Tegelen in ons land moesten uit honderden geselecteerd worden. Zij lieten er alles voor staan, niet alleen de Onze Lieve Heer wilde er het
| |
| |
rhumdrinken en dobbelen voor offeren; de nawerking van zulk een samenwerking van geestelijke orde kan men zich indenken, met de herinnering aan een opvoering van Thomas More van Henriëtte Roland Holst voor jaren door Rotterdams bootwerkers en fietsjongens voor de geest. Albert Helman heeft het in het Surinaams bewerkt en het pittig en pittoresk van locale kleur voorzien zonder het origineel in het minst geweld aan te doen. Hij heeft om beurten de deftige, plechtige taal en de gemeenzame weten te treffen. Hier spreekt God, die een god der gramschap en der wrake is en aanzegt dat hij om die reden deze wereld gaat verdelgen tot Noach die gelaten antwoordt: Zoals U wilt, Heer. Maar God de Heer spreekt: - Ik ga jou niet verdelgen, Noach. Jou en je familie, je schapen en koeien en alle andere schepsels die geen mensen zijn, zal ik behouden. Maar de rest gaat er aan! Kom even kijken, Noach. Ik wil dat je een boot voor mij timmert. Ik wil dat je hem de ‘Ark’ noemt en ik wil dat hij er zó uitziet. Ik wil dat je twee stuks neemt, van elk dier en elke vogel in het land. Ik wil dat je zaden en stekken en al dergelijks meer meeneemt in de Ark, want het gaat niet zo zuinig regenen, dat kan ik je zeggen. Er zal een overstroming zijn, Noach, en er zal een zondvloed zijn. Alle backdams gaan wegspoelen en alles wat vaststaat zal losraken, maar de boel zal niet lang blijven ronddrijven, want ik zal een storm doen blazen, zodat alles zinkt, kippenhokken net zo goed als paddi-silo's. Er zal geen schip op zee zijn, dat tegen die storm op kan dansen. Allemaal gaan ze naar de haaien. Alles. Alles wat ik op deze mooie aarde geschapen heb, behalve één ding, Noach. Jij en je familie en de schepsels die ik gezegd heb dat mee moeten in de Ark. Zo moet hij er uitzien.
Noach: Ja meneer, dat schijnt in orde zo. Maar nou die dieren, Heer. U zegt dat U van alles wil?
God: Twee stuks van ieder.
Noach: Dus ook tijgers en stinkvogels?
God: Alles wat er bestaat.
Noach: Er was een opkoper hier, de vorige week, voor de export, weet U. Ik denk dat hij nog een heleboel heeft. En natuurlijk kan ik kon-konie's en kapasie's en sabakoe's gemakkelijk vangen. Ik zal de jongens het bos inzenden met een paar kravana's. Ahem, ik vraag me af....
God: Wat bedoel je?
Noach: Ik bedoel slangen. Wou u er ook slangen bij hebben?
God: Het spreekt vanzelf. Ook slangen.
Noach: O, ik kan hier een bende slangen krijgen. Natuurlijk zijn
| |
| |
sommige een beetje gevaarlijk. Maar ik kan een koti maken met dram. Misschien kan ik beter een hele damjean dram meenemen in de Ark.
God: Je mag een damjean dram meenemen.
Noach: Je meneer, er zijn een boel verschillende slangen als ik het goed bedenk. Je hebt makka-slangen en kapasie-slangen, je hebt ôroekoekoe's, ratelslangen, tweekopslangen, reditere, aboma, bushmasters, papegaaislangen, zeker wel honderd soorten nog, in het bos en op de savanne en bij de zwampen. Misschien is het beter dat ik twee damjeans met dram meeneem.
God: Ik denk dat één damjean genoeg is.
Noach: Neen, ik kan beter twee damjeans meenemen. Bovendien kan ik aan elke kant van de boot een zetten, dan kantelt het niet, en het is meteen goed voor koti, nô, en voor buikpijn.
God: Je kunt één damjean midden in de boot zetten.
Noach: Dezelfde moeite om twee damjeans mee te nemen, Heer.
God: Ik denk dat één damjean voldoende is.
Noach: Ja Heer, maar ziet u, veertig dagen en veertig nachten....
God: Eén damjean, Noach.
Noach: Ja Heer. Eentje maar.
Vrouw N.: Nou Heren, wilt u maar aan tafel komen? Neem de stoelen mee.
Daar wordt een toneel gebouwd, daar wordt een boot gebouwd, een korjaal wordt gebouwd, een land wordt opgebouwd. Daar komt eerlang het maranathakwartet naar ons land, een begin van een geestelijk verkeer in twee richtingen. Men moest de Surinaamse Green pastures hier kunnen zien, maar dat is finantieel onuitvoerbaar, met zovele medespelers die hun werk zouden moeten verlaten. Er zijn nieuwe plannen in wording, waar de Nederlandse regisseur niet bij gemist zal kunnen worden. Helman gaat een Caribisch Calvarie-spel schrijven, waarvan men de kiemen wellicht in De laaiende stilte kan aantreffen. Een spel van tragiek en verlossing, van een volk.
Het valt moeilijk dit land te verlaten. Wij varen langs de oevers die in Helmans roman beschreven staan, in de bladzijden van aankomst, dit is vertrek. De Surinamerivier, een paar uur stroomopwaarts bruin van humus is hier grauw van Amazoneslib. Mangroven rijzen uit de moerasgrond langs de kust. Een rode vlucht ibissen trekt over. In onzichtbare verte stromen, diep in het binnenland, de rivieren waarover in de avond snel een aardeduistere nacht zal vallen, alleen vaag verlicht door het gele lampje van een vuurvlieg die zich op de
| |
| |
boeg van de korjaal zet, de stilte alleen verbroken door de regelmatige slag van de parel(pagaai). Wij varen langs de zwampen, de zee tegemoet, de alles tot gelijke oneindigheid en eeuwigheid vervagende en wegspoelende. Maar de gedachten blijven verwijlen bij wat er in dit land wordt gedaan, bij wat er nog gedaan zal moeten worden, beide spelen ons door de geest. Een land dat te vaak en te lang is vergeten laat onze gedachten niet los, een land zo rijk, zo schoon, zo veel belovend, zo veel verwachtend, zo veel missend. Het doet ons, na zo kort verblijf, bij zo geringe ervaring maar uit het levend vermoeden van pracht en rijkdom en kansen van dit land, op grote afstand Helman nazeggen: O dit land, eer ik ooit dit land vergat!
|
|