De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
J. Romein
| |
[pagina 307]
| |
examen en in '12 het proefschrift over Sebastian Franck. Het volgend jaar is hij voor het eerst in Holland. Waar anders te beginnen dan in Gouda, waar Coornhert stierf? Hij volgde het spoor van zijn landgenote Anna Paulowna zoals wij zeggen, de vrouw van Willem II, die ook eens bij wijze van pelgrimage datzelfde graf had bezocht. Het is tevens het jaar van zijn huwelijk. Dan komt van '15-'22 een curieuzer reeks van betrekkingen, dan zich verzinnen laat: het maken van buitenlandse persoverzichten - het is immers oorlog dan - voor Keizer en Ministerraad, privaat-docent en docent in de nieuwe geschiedenis, het afslaan van een leerstoel in Perm. En, na de revolutie, secretaris van het rijkscomité van voedingsmiddelen, chef buitenlandse handel van het Commissariaat voor voedingsmiddelen van het Noorden, leider van het Centraal Informatiebureau van Petrograd - whatever that may mean - de vervulling van spreekbeurten in het leger, dan weer leraar - vanwege de 50 gr. brood p.d. extra, ook B. moet eten - dan in 1920 op zijn 35 ste hoogleraar, totdat dan 1 Oct. 1922 dat eerste leven eindigt en het tweede begint met zijn definitieve vestiging bij ons. Ik noem dat zo precies omdat men Becker geen groter genoegen kan doen dan met precisie in jaartallen, wat zeg ik: in dagtallen - ik ben hem in mijn haastig filmpje al veel te vaag gebleven - maar ik noem het vooral omdat hij van dat ogenblik af een der onzen is, waar we trots op zijn. Nederland heeft veel intellect aan het buitenland verloren, buitenlands intellect kwam er naar verhouding weinig voor terug. Gelukkig dat in Becker o.a. de kwaliteit heeft goed gemaakt wat aan de kwantiteit ontbrak. Wat ik tot dusver zei - en mijn tijd is al half om - gold echter, laat ons zeggen: de man Becker. Dat is nog niet de mens. Over deze dan nu nog wat er voor mij het voornaamste van is. Toen ik, nu een twintig jaar geleden, Becker voor het eerste ontmoette, schoot mij een prentenboek uit mijn kinderjaren te binnen. Het ging over Bruno, Bruna en Brunette en het behelsde de geschiedenis van een berenfamilie. De overeenkomst in naam en de associatie met de ‘Russische beer’ zal er wel debet aan zijn. Of is het toch meer? De psychologie van een beer is voor ons niet gemakkelijk te doorgronden. Ze kunnen als men ze bewust of onbewust boos maakt grillig en grimmig uitvallen. Maar zelfs al krijgen we een haal, dan kunnen we tegelijk toch niet vergeten hoezeer dit beest ons door zijn doorgaanse goedmoedigheid steeds weer vertedert. Het is niet voor niets dat alle kinderen een beer als speelgoed krijgen. Een beer is iets heel aparts in de dierenwereld, zoals Becker iets heel aparts in de mensenwereld is. | |
[pagina 308]
| |
Dat ongeëvenaarde van Becker zou ik liefst - nu de tijd tot de brede schets die hij verdienen zou ontbreekt - aan twee eigenschappen van hem demonstreren. In de eerste plaats dit. Het is misschien nog niet uniek opzichzelf dat deze bojaar uit de witte nachten van Petrograd naar onze lauwe westerstranden is gekomen, zeldzamer al dat hij er zich blijvend heeft willen vestigen, maar waarlijk uniek dat hij, Rus blijvend, tegelijk toch Nederlander is geworden, zo volledig naar geest en hart, dat men hier wel niet van toeval moet spreken, maar dat men moet aannemen, dat hij reeds vóór hij hier kwam die eigenschappen had, die wij Nederlanders het beste in ons zelf achten, maar naar welker norm wij daarom nog niet leven, naar welker norm in elk geval deze gewezen Rus meer leeft dan de meesten onzer. Naast strijdbare verdraagzaamheid behoort tot de wezenlijke kenmerken van dat Nederlandse ‘ideaal-ik’ - als ik het even zo noemen mag - de afwezigheid van ijdelheid. Ook dit slechts schijnbaar, net als de verdraagzaamheid, een negativum; in werkelijkheid evenzeer een positivum als die verdraagzaamheid die onverdraagzaamheid bestrijdt, omdat ook afwezigheid van ijdelheid de tegenpool is van een negativum, van de ijdelheid n.l. die, naar het woord al zegt, immers leegte is. Becker heeft als weinigen de volheid der niet-ijdelheid. Deze even zeldzame als grote eigenschap heeft hij in hoogste mate. Het treffendst komt dat tot uiting in wat ieder onzer stellig evenals ik bij herhaling ervaren heeft, dat Becker n.l. steeds de gulste bewondering koestert en uit voor al die vermogens in anderen die hij zelf meent te missen. Ik zou niemand weten op wie het woord van Pascal eerder betrekking zou hebben dan op Becker - of het moest dan op Pascal zelf zijn - die eens gezegd heeft ‘à mesure que l'on a plus d'esprit, on trouve qu'il y a plus d'hommes originaux’. En als er voor Becker dus zo vele mensen bestaan die de moeite waard zijn - zo mag ik het ‘originaux’ hier wel vertalen - dan bewijst dat derhalve slechts de wezenlijke hoogheid van zijn geest, wezenlijke hoogheid juist daarom, omdat men nimmer de indruk krijgt dat deze geest zijn eigen hoogheid kent.
Becker je zult binnenkort ons moeten verlaten. Wij betreuren het om duizend en één redenen, om je wetenschap, om je liefde en zorg voor je leerlingen, om je vriendschap voor ons. Maar wij betreuren het het meest omdat wij dan niet langer dat voorbeeld vlak bij zullen hebben, dat ons altijd herinnerde - niet opzettelijk, maar eenvoudig door | |
[pagina 309]
| |
zijn zo-zijn; aan de ware verdraagzaamheid, aan de ware eenvoud; aan de ware onbaatzuchtigheid in één woord, want nu ik er goed over denk, bemerk ik dat die verdraagzaamheid van jou, die onijdelheid van jou, dat ongehoorde succes van jou in je leerlingen vooral zijn terug te brengen tot die ene, misschien meest fundamentele eigenschap van jou, je onbaatzuchtigheid, ten opzichte van alles wat het werk betreft, die zowel de hoogste als, daarom, de zeldzaamste burgerdeugd is. Deze onbaatzuchtigheid dreef je naar dit land, zij deed je er blijven, zij maakte je tot een leidsman van je leerlingen en tot vriend van je vrienden. Onbaatzuchtigheid, tenslotte, zal ook maken dat je de vrije tijd die je eindelijk zult krijgen, zult gebruiken om te blijven werken. De geschiedenis die je, nu juist een halve eeuw geleden, voor altijd pakte, zul je in de een of andere vorm blijven beoefenen. In een van zijn Claudius-romans laat Robert Graves onze keizerlijke collega zeggen ‘History is an old man's game’. Met de wens dat jij, Becker, dit oude-mannenspel nog lang, heel lang moogt spelen, wil ik besluiten. Je zult er jong bij blijven en wij met jou. Ik heb gezegd. |
|