De Nieuwe Stem. Jaargang 10(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 295] [p. 295] Elizabeth van Stappen Vaine tendresse Ik zit en zie je moe gezicht, dat pijnlijk om je strakke ogen staat. Je spreekt en spreekt - en velen luisteren. Ik zou mijn handen willen leggen om je lief gezicht en zeggen: rust nu maar, ik zal hier bij je blijven en goed voor je zijn. Maar aan mijn ongeweten tederheid spreek je voorbij, je moede ogen zoeken niet - en ik toon slechts mijn zelfgenoegzaam masker. [pagina 296] [p. 296] Carnaval Ik ken je naam niet, maar ik ken je handen. Ze zijn nog ongevormd en beven. Het beven van je handen verraadt je schuchterheid, die, trots, je in jezelf besloten waant. Ik ken je naam niet, maar ik ken je ogen. Je ogen zijn als 't zingen van een merel in de schemering, voordat er regen komt. [pagina 297] [p. 297] In een tuin in Lahore Er zitten weer twee kleine, groene papegaaien te snaaien van de vruchtjes in de dadelpalm. De kromme snavels pikken en de klauwtjes graaien naar altijd meer onrijpe dadels. - Als ik talm valt plots'ling uit de lucht een grote, bonte kraai en komt plaaglustig door het spitse palmblad maaien en landt dan op het gras en zoekt een droge halm. Verschrokken schieten nu de twee, die net nog kalm te scharr'len zaten weg, in koor al scheldend: ‘'k zal 'm z'n rechteroog uitpikken en een poot uitdraaien.’ Daar gaan ze over 't dak van 't huis met loos gegalm om van de and're kant weer aan te komen waaien. Zijn het dezelfde of twee and're papegaaien? - Ze strijken neer en kaaien dadels uit de palm. Vorige Volgende