De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Christiaan Terpstra
| |
[pagina 258]
| |
Dan komt de keurtroep uitgezwermd
waarmee het Reich het Volk beschermt
tegen de (oovrigens kleine) kliek
van jood, marxist en bolsjewiek.
Dan flecht und webt de Grijze Muis
haar rozen in 't publieke huis
waar zij voor wie juist heeft vergast
haar Weisse Hand in onschuld wast;
dan is den reine alles rein
bij het gemüthlich samenzijn.
*
Al wie oprecht de moffen haat
is nooit te vroeg, maar steeds te laat.
De mens heeft, de moraal ten spijt,
zijn mensenrecht op haat en nijd
- althans wel éen dag in het jaar.
Dat lijkt me ethisch geen gevaar:
soms vast men, soms is 't carnaval
met feestneus en apachenbal.
De kerk heeft nooit bezwaar gemaakt
of men nu vast of hikt en braakt.
Op zoveel jaar getrekkebek
is éen dag afschuw heus niet gek:
het is een psychologisch feit
dat men soms haat met wie men vrijt -
als men elkaar zo grondig kent
wordt men soms wat ambivalent.
| |
[pagina 259]
| |
Zo heet dat met een technisch woord.
Gedwongen liefde leidt tot moord.
Ik heb wel nooit een moord begaan,
maar 'k had geen kans. Daar ligt het aan.
Voor moord te bang en te correct,
mag 'k lijden dat de mof verrekt.
*
De meeste liefde is vertoon;
de meeste haat is doodgewoon.
En al wie de Bevrijdingsdag
im Judenlager gloren zag
is òf schijnheilig òf verstompt
als hij al nù van haat bekomt.
Liefde heet sterker dan de dood.
Nou - haat is minstens even groot.
Als wij al dood zijn en vergaan,
geen klok meer luiden zal of slaan,
zal op de hoeken van de laan
nog steeds met menie ROTMOF staan.
En wie dat schreef heeft wèlgedaan.
*
Straks komen bussen in het land
en zingt men van die Weisse Hand
en Judenblut en Engeland.
Men kieze tussen liefde en haat
toch altijd maar het minste kwaad
als het wat kietelt aan de borst -
Is het een adder of een worst?
| |
[pagina 260]
| |
Noch worst, noch adder - geen van bei:
het is een cobra in gelei,
een mof in nitrogelatien
die Putten en Reness' komt zien,
en Rotterdam en de Moerdijk.
Hij kan het doen. Hij heeft gelijk.
Sightseeing is sein gutes Recht,
en 't eten is hier lang niet slecht.
De grenspost zet een hoge dop
en heel het volk een glimlach op,
Straks heeft de mof zó potverteerd
dat Putten Dachau adopteert.
En dat is dan nog maar 't begin
van Brüderschaft en naastenmin.
*
Ik gun de doden 't massagraf,
de Joden hun Gerechte Straf
en aan de mof antipathie,
maar nu en nooit een Pinksterdrie
waarop hij hier belastingvrij
in bussen rijdt. Eén dag in Mei
eis ik de Heerschappij der Straat.
Wees mij genadig, Heer! Ik haat.
Eén dag dat men de grenzen sluit.
Geen mof komt er meer in of uit.
Eén dag om onder ons te zijn:
mijn haat is zo gezellig klein.
| |
[pagina 261]
| |
Het is hier toch geen poepenkraam?
Houd ze dan éen dag hier vandaan...
Wat moeten al die poepen hier?
Ze hebben thuis toch poepenbier
en poepenbraut en poepenwijn?
Laat ze dan blijven waar ze zijn.
*
Eén dag dat men de Oostgrens sluit
en dat alleen de lijster fluit,
zoals zij fluit als wij verstomd
staan om het graf in 't rond.
Geen twee minuten, maar een dàg.
Wie ooit in moffenogen zag
of onder schoppen nederlag -
Steek uit de Nederlandse vlag!
- in lentewind of dondervlaag...
het komt er niet op aan vandaag.
Het blauw omhoog, het rood omlaag,
zoals ook 't scheepsvolk in zijn nood
die vlag hijst voor de reddingbootGa naar voetnoot*)
*
Schoon er niet veel gevoel bestaat
is 't sterkst gevoel toch wel de haat:
een schild en wapen voor 't gevaar
van lust- en kindermoordenaar,
| |
[pagina 262]
| |
en lerenlampekappengriet
en Kapo en van wat al niet.
't Is goed dat men zich niet vergist:
soms zijn ze kampbeul, soms toerist.
Met twee minuten zijn we af
van stilte en van 't massagraf,
maar jaren zullen er vergaan
als ze weer komt - de poepenkraam.
De poepenkraam... ‘Tir de Salon’.
Het trefpunt van het peloton;
de schiettent, waar een vrije dag
om Wurst en Schnaps geschoten mag
op wat daar staat en wat nog leeft
als men er naast geschoten heeft.
Een lamp met mensenleren kap
verlicht de loper op de trap
naar het bordeel boven de tent,
want anders zou een dronken vent
de Ehrenbraut die hem begroet
niet kennen aan haar varkenssnoet.
*
Volhardt! Wij zijn in oorlogstijd!
O houd ons kleine land bevrijd
van moffen die in 't feestgewoel
ons kussen met hun moffensmoel.
Er is misschien maar éne God;
in elk geval maar éen gebod
| |
[pagina 263]
| |
en éne keus: òf onze haat
òf Auschwitz en Euterpestraat,
en poepenkraam en Ilse's lamp
en gaskraan en 't Vernichtungskamp.
| |
[pagina 264]
| |
Ik moet misschien nog even met nadruk verklaren, dat met ‘mof’ niet ‘de Duitser’ wordt bedoeld. Er zijn Duitsers die geen moffen zijn, en er zijn moffen onder alle nationaliteiten ter wereld. Onder een mof versta ik een bepaalde soort van weerzinwekkende menselijke figuren, die alle eeuwen door en overal heeft bestaan, maar die in oorlogs- en bezettingstijd speciale kansen krijgt tot ontplooiing van de typische moffeneigenschappen, waarvan wreedheid, kruiperigheid en bepaalde vormen van geperverteerde sentimentaliteit de voornaamste zijn. Veelal zoekt het typische moffenrégime voor de meest opvallende eigenschap - de wreedheid uit welbehagen dus - justificatie in op duidelijke waanvoorstellingen berustende wettelijke voorschriften; soms echter wordt haar vrij spel achter gesloten deuren toegestaan, zoals b.v. krachtens de bekende zinsnede ‘voorbehoudens verdere maatregelen der Sicherheitspolizei’, die als aanvulling van de ‘wettelijke’ strafbepalingen bijna overal in het ‘Verordnungsblatt’ van een zeer typisch en nog vrij recent moffenrégime kan worden aangetroffen. De meeste moffen hebben op grote afstand van onze grenzen de hen typerende wreedheden bedreven; slechts éen régime kennen wij van nabij en van kort geleden. Het is wel jammer dat dit toevallig of misschien niet toevallig een régime van Duitse moffen is geweest, en dat dit Duitse régime nu juist in systematische wreedheid alles heeft overtroffen wat te voren door despotische en psychotische moffen-enkelingen ongeorganiseerd en onsystematisch werd gepresteerd. Laten wij zachtmoedigheidshalve veronderstellen dat noodlottigerwijs juist enkele waardevolle en positieve eigenschappen van de Duitser - als b.v. arbeidzaamheid, discipline en organisatietalent - er toe hebben geleid dat de Nederlander slechts ervaring heeft opgedaan met een geperfectioneerd moffenrégime van professionals en academici, en geen enkele ervaring met niet-Duitse dilettanten op cultureel, staatkundig en penitentiair gebied. De onnadenkende lezer meent wellicht dat ik met mijn suggestie van (overigens slechts gedurende éen dag) sluiting van de grens voor toeristen ‘de goeden met de kwaden wil treffen’ en dus de moffenwoorden ‘wordt geacht’ uit de bepalingen over ‘Gesundes Volksempfinden’ tot de mijne maak. Men zal echter gemakkelijk inzien dat de niet-mof van Duitse nationaliteit er niet aan zal denken om op die dag door ons land te gaan toeren. Hij kan mijns inziens ‘worden geacht’ zich te schamen over de moffen onder zijn landgenoten - waartoe volgens mij overigens niet de minste noodzaak bestaat. |
|