De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
De arme musEen mus werd tot adelaar benoemd. Maar nauwelijks hadden ze hem benoemd, of ze begonnen zich het hoofd te krabben: ‘De duivel mag weten, hoe we er toe kwamen juist deze speciale mus.... - en dan nog wel tot adelaar!’ Maar het was al te laat. Men had voor hem op de adelaarsrots reeds een nest in orde gebracht. En de koekoek was al naar hem ten huwelijk toegevlogen. Onze mus zit op de adelaarsrots, in het adelaarsnest, en voelt zich erg weinig op zijn gemak. Het tocht ontzettend!.... Adelaars komen aanvliegen, en maaien met hun vleugels: wij zijn immers vrije vogels, het is tijd, broeder, het is tijd! ‘Tijd om waarheen te gaan?’ vraagt de mus verbaasd. De adelaars leggen uit: voor den drommel, daarheen, waar achter de wolk de berg blinkt. ‘Hoe bedoelen jullie dat, burgers?’ Voor adelaars is het niets, zij zwaaien maar wat met hun vleugels, en daar gaat-ie, maar hij moet fladderen met zijn vleugeltjes, èn maar fladderen! Het is hem al moeilijk genoeg om zijn maandrantsoen in ontvangst te nemen, en dat is dan nog om zo te zeggen vlak beneden de rots. Voor adelaars is het een peuleschil, zij zwaaien maar wat met hun vleugels, en klaar is Kees, maar hij maar fladderen met zijn vleugeltjes èn maar fladderen! Hij heeft nauwelijks genoeg adem om tot de volgende betaaldag uit te blazen. De tijd gaat voorbij. De adelaars zijn verbaasd: ‘Wat is dat, broeders, het lijkt haast wel of deze speciale adelaar helemaal geen adelaar is?’ Eentje probeert het te begrijpen. ‘Dit is geen adelaar’, zegt-ie ‘maar het embryo van een adelaar. Met het verloop van tijd moet er een adelaar uit groeien.’ Ze wachten een maand, een half jaar, een jaar. Het is aan allen duidelijk: uit deze speciale mus zal geen adelaar groeien. Wel, zoiets kan in de beste families voorkomen. Met de ene is het niet gelukt, met een ander zal het beter lukken. | |
[pagina 187]
| |
Je zou onze mus eigenlijk onmiddellijk moeten doen terugkeren tot zijn vroegere staat van mus. Geen nuttiger dier vind je op de gehele wereld. Maar nee, het is gênant. Hij is al een jaar bij de adelaars gerekend. En zo zwoegt de arme drommel nog tot vandaag toe als een specht. (Deze fabel is opgenomen in het Mei-nummer van 1954, met een zevental andere, onder het opschrift: ‘Sprookjes, die kwetsen’. De lezers zullen begrijpen, dat wij ons dit sprookje juist deze dagen weer herinnerden.) | |
Voortdurend en actief anti-communismeIn de N.R.C. van 22 Febr. staat op de voorpagina een bericht over een Westduitse ambtenaar, voorzitter en lid van een ontvangstcommissie voor vluchtelingen uit Oost-Duitsland, die naar Oost-Duitsland is overgelopen om te waarschuwen tegen de oorlogspolitiek van de regering Adenauer, tegen de wijze waarop buitenlandse belangen van de tegenwoordige situatie in een verdeeld Duitsland profiteren, tegen berichtgevingen van bladen als Time en Life, waarbij hij voorts nog mededelingen deed over zijn taak om agenten te werven voor spionage en sabotage in Oost-Duitsland. Het Parool van diezelfde dag schrijft: (het is) ‘onze overtuiging dat alleen een voortdurend en actief anti-communisme gesterkt door een modern defensie-apparaat in staat is dit wereldgevaar (het communisme) te keren’. Het Amsterdamse studentenblad Propria Cures van 19 Febr. bevat een artikel waarin wij lezen: ‘Het is niet zozeer de angst voor een maniakale agressiviteit van Rusland die tot bewapenen dwingt als wel angst voor Russische zendingsijver. Deze ijver zou de Rus nl. wel eens in de verleiding kunnen brengen om zijn West-Europese broeder-proletariërs van het kapitalistische juk te komen bevrijden wanneer het dat zonder veel risico kan doen’. Parool en student zullen het eerste bericht, al staat het nu niet in De Waarheid, met schouderophalen ter zijde leggen. Zij ‘geloven’ bij voorbaat in een Russische agressie, als West-Europa zich niet tot het uiterste bewapent. Zij ‘geloven’ bij voorbaat niet in de mogelijkheid van een Duitse agressie. Ook al zou men hun de vraag voorleggen, waarom, om welk voordeel de Russen tot een agressie zouden moeten overgaan. Zij zouden wijzen, de een op het wereldgevaar dat het communisme nu eenmaal per definitie is, de ander op zijn tomeloze ‘zen- | |
[pagina 188]
| |
dingsijver’. Dat er ook aan de andere kant reële gevaren zouden kunnen zijn, mogelijkheden van agressie om belangen te beschermen of om nationale aspiraties te vervullen, komt niet in overweging. Eén ding is maar nodig: een voortdurend en actief anti-communisme. | |
Geestelijke vrijheid en doorbraakHet crematievraagstuk dat in de Tweede Kamer is behandeld, vraagt vooral op twee punten onze aandacht. Ten eerste is er de kwestie van de geestelijke vrijheid. De enige die met kracht hiervoor is opgekomen, was de liberale woordvoerder, prof. Oud. Er liggen levensbeschouwelijke verschillen ten grondslag, heeft men gezegd, aan de wijze waarop de dodenbezorging plaats vindt. Feitelijk is dit niet eens geheel juist, want voor de kerkelijke partijen is het begraven geen zaak van christelijk geloof, maar van christelijke zede. En nu is niets wisselvalliger naar tijd en plaats dan wat men christelijke zeden noemt. Meestal is deze niet veel anders dan een gewoonte van het achterlijke soort. In verschillende landen van Europa, als Engeland en in Skandinavië, komt crematie onder christenen veel voor en in het katholieke Italië zijn heel wat meer crematoria dan in ons land. Maar wil men het vraagstuk beschouwen op levensbeschouwelijk plan, dan blijft het feit, dat er een bepaalde levensbeschouwing is gediscrimineerd. Tegenover deze conclusie van Oud betekende de uitspraak van de woordvoerder van de P.v.d.A., mr Burger, dat men zoveel mogelijk recht moet doen aan iedere opvatting een voorloochening van een werkelijke, dit is een gelijke vrijheid en een gelijk recht. Bij de wet is nu een niet geregelde vrijheid die veertig jaar had bestaan, gedegradeerd tot een aan voorwaarden gebondene, tot een mindere vrijheid. Het tweede punt is even bedenkelijk, omdat het blijkt, dat de doorbraak in de P.v.d.A. geleid heeft tot het opgeven van een vrijheidsbegrip, waarvan prof. Oud terecht opmerkte, dat de vroegere S.D.A.P. het niet zou hebben verloochend. De P.v.d.A. was bereid tot het compromis, waarzonder in Nederland geen dragelijk leven mogelijk zou zijn, aldus de heer Scheps. Men heeft een politiek compromis gesloten waar een levensbeschouwelijk vraagstuk in het geding was en in het gedrang kwam en waar geen compromis, maar vrijheid geëist werd. De aanwezigheid van op levensbeschouwelijk of geloofsstandpunt staande werkgemeenschappen in de P.v.d.A. moet wel op het stand- | |
[pagina 189]
| |
punt van de partij van invloed zijn geweest. Anders is een verdediging van een compromis dat aan een bepaalde levensbeschouwing verminderde vrijheid en rechten toekent, in het geheel niet te begrijpen. |
|