De Nieuwe Stem. Jaargang 10
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Jan Romein
| |
[pagina 139]
| |
iemands persoonlijkheid, laat staan een biografie, geen enkele werkelijke waarde kan hebben, wanneer alle critiek ontbreekt. Want slechts wanneer men iemands grenzen kent, is het door deze grenzen omslotene werkelijk kenbaar. Vanaf de jaren na de eerste verschijning van de eerste drie delen van de Studie der geschiedenis, dat wil zeggen sinds 1934, toen de auteur - die in 1959 zeventig jaar wordt - vijf en veertig jaar oud was, tot nu na de voleinding van zijn levenswerk, is heel wat critiek geleverd op menig onderdeel van het geweldige stuk werk, dat hij met trots het zijne mag noemen. Er zullen zelfs maar weinig gebieden van historisch onderzoek zijn, waarvan niet de een of andere vertegenwoordiger zijn bezwaren zal hebben tegen wat Toynbee over dat gebied gezegd heeft. Ook al zijn verscheidene van die bezwaren gegrond - de omvang van mijn kennis is niet voldoende om ze alle te beoordelen -, nochtans ben ik van mening, dat de meeste ervan niet zo belangrijk zijn als de critici zelf in het algemeen schijnen te veronderstellen. Zover ik kan nagaan, speelde in het merendeel der gevallen een tekort aan begrip een rol bij dergelijke critiek, geleverd door specialisten vanuit de enge grenzen van hun eigen gebied. Deze specialisten waren merendeels niet bekend met de werkelijke aard van een theorie in het algemeen en miskenden derhalve ook de theorieën aangaande de geschiedenis door Toynbee opgesteld. Wat is in het algemeen gesproken een theorie? Laten we pogen, deze fundamentele vraag te beantwoorden. We ervaren de werkelijkheid met onze zintuigen, maar onze zintuigen zijn geenszins mechanische instrumenten zonder enig verband met onze geest, die denkt, oordeelt en verklaart. Derhalve is alles, wat we als indruk uit de wereld der verschijnselen ervaren, tegelijkertijd gedachte, beoordeling, verklaring. Dat gaat reeds op voor de wereld der natuur om ons heen, maar nog meer voor de wereld der geschiedenis, waarover we ons slechts een oordeel kunnen vormen door middel van de indrukken van anderen. We kunnen hieruit concluderen, dat alreeds elke gedetailleerde historische beschrijving, laat staan een samenvattende theorie aangaande een historisch proces, nooit de werkelijkheid in al haar volheid weergeeft. Elke theorie vereenvoudigt en vereenzijdigt, omdat het haar functie is te vereenvoudigen en te vereenzijdigen. We kunnen het zeggen met de woorden van Max Weber, verreweg de grootste socioloog van deze eeuw: om de werkelijke samenhang te benaderen, moeten we een onwerkelijke samenhang construeren. De functie van theorieën is, op grond van bekende feiten nieuwe samenhangen te ervaren teneinde het bestaan van onbekende samenhangen op het | |
[pagina 140]
| |
spoor te komen, die op hun beurt tot het veronderstellen van weer nieuwe samenhangen aanleiding zullen kunnen geven, en zo verder tot in lengte van dagenGa naar voetnoot1). Behalve intuïtie en wijsheid, kennis en ervaring vereist het opstellen van theorieën ook een ongemene bewegelijkheid van geest. Want de geest moet niet alleen in staat zijn even zovele theorieën op te stellen als nodig zijn ter verklaring van nieuwe samenhangen, maar evenzo bereid, ze te laten vallen op het ogenblik, dat ze hun taak vervuld hebben. Nu zal het naar mijn mening zeer moeilijk te bewijzen zijn, dat Toynbee bij het opstellen zijner theorieën niet overeenkomstig deze voorwaarden gehandeld heeft. Niemand kan hem in redelijkheid kennis of ervaring ontzeggen, niemand kan hem een vrij ongebruikelijke, voor de gewone geest zelfs ietwat griezelig aandoende mate van intuïtie en scherpzinnigheid ontzeggen. Betekent deze verdediging van de algemene strekking van Toynbee's historische theorieën, nu echter dat ik zelf in het geheel geen bezwaren ertegen heb? Natuurlijk niet. Ook ik heb mijn bezwaren en het lijkt me tot op zekere hoogte mijn plicht, U de belangrijkste mede te delen. Om te beginnen: ik kan zijn geloof niet delen, dat een herleving van het Christendom ons kan helpen het gevaar te ontkomen, waarin onze westerse beschaving zich ongetwijfeld bevindt. Dat wil zeggen, ik maak geen bezwaar tegen zijn geloof als zodanig, want het is zinloos bezwaar te maken tegen een geloof. Geen enkele wetenschappelijke discussie kan een gelovige overtuigen, dat zijn geloof onjuist zou kunnen zijn. Dat ligt in de aard van het geloof. Voor het persoonlijk gevoel gaat geloof boven wetenschap. Al wat ik kan zeggen aangaande de godsdienstige herleving, waarop Toynbee hoopt, is, dat naar mijn mening alle godsdienstige verschijnselen deel uitmaken van een maatschappelijk geheel, dat ze een ongetwijfeld belangrijk product van de maatschappij zijn, mogelijk hèt belangrijkste, maar niettemin niet meer dan een product. En ik zie geen mogelijkheid, hoe een product van een zeker iets dat iets kan regenereren. Maar nog veel belangrijker dan dit eerste bezwaar, waarover, naar ik zei, geen wetenschappelijke discussie mogelijk is, is het volgende dat ermee verbonden is. Indien ik hem goed begrijp, heeft Toynbee geen vertrouwen in onze wetenschappelijke ontwikkeling als middel | |
[pagina 141]
| |
om de maatschappelijke crisis te boven te komen, waarin we ons bevinden. Het lijkt me, dat Toynbee, wanneer hij de verschillende mogelijke geesteshoudingen in een critische periode van een bepaalde beschaving analyseert, - althans tot dusverre - schijnt voorbij te gaan aan de geesteshouding van hen die, tegen alle redelijkheid in, proberen toch nog een progressief antwoord te vinden op de uitdaging van het verval. De houding dus van mensen, onder wie ik gerekend zou willen worden, die proberen de toekomst open te houden door de traditie voort te zetten, door Toynbee in zijn Studie verwaarloosd, maar voor mij zeer wezenlijk, ik bedoel de meest originele en de meest karakteristieke westerse bijdragen aan de menselijke beschaving, althans sinds de Renaissance, de traditie van rationele wetenschap en techniek. Dit in de hoop met hulp van deze middelen te komen tot een rationele beheersing van onze maatschappelijke verhoudingen. Want naar mijn mening is het ontbreken van die beheersing het kernpunt van onze crisis. Ik ben me volledig bewust, dat Toynbee op dit bezwaar kan antwoorden, dat wat ik zei evenzeer een geloofsbelijdenis is als wat hij zegt. Ik geef zelfs toe, dat, terwijl een godsdienstige herleving misschien onschadelijk kan zijn, een verdere wetenschappelijke en technische ontwikkeling haar eigen gevaren met zich mee brengt. Maar niettemin ben ik overtuigd, dat de enig mogelijke oplossing - heel iets anders dan een gegarandeerde oplossing! - gelegen is in de verdere ontwikkeling van de wetenschap ondanks de gevaren, die ik zeer wel zie. Zeker, geloof in de wetenschap is niet het soort geloof, dat bergen verzet, maar een soort geloof, dat geesten in beweging brengt, wat misschien nog meer is. Toynbees volgende bezwaar zal zijn, dat ook de wetenschap niet meer dan een product van onze beschaving is. Ook daarmee ben ik het eens. Maar het verschil tussen wetenschap en godsdienst lijkt me hierin te bestaan, dat de wetenschap als intellectuele categorie de mogelijkheid bezit zich te ontwikkelen naar een steeds hoger stadium, terwijl de godsdienst als psychologisch fenomeen in wezen is, wat zij is en altijd geweest is. Men kan de wetenschap van honderd jaar geleden niet zonder schade in de plaats van de huidige stellen. Maar religieuze gevoelens waren duizenden jaren geleden even diep, zo niet dieper dan die van nu. Derhalve kan ik niet inzien, dat de godsdienst in staat zal zijn in de toekomst te verrichten, wat zij in het verleden niet verricht heeft. Maar wel dat de wetenschap morgen zal kunnen hetgeen zij vandaag nog niet vermag. Maar laten we eens een ogenblik aannemen, dat alle critici van Toynbee volkomen gelijk hebben, laten we voor een ogenblik aan- | |
[pagina 142]
| |
vaarden, dat zelfs mijn bezwaren gegrond zijn, zelfs dat verandert niet in het minst het feit, dat Toynbee naar mijn mening de man is en voor jaren zal blijven, die de meest diepgaande analyse van de menselijke beschaving in haar geheel heeft geleverd. Nog meer: dat hij ons met zijn levenswerk een bijdrage heeft geschonken tot de geschiedenis, niet alleen van het verleden, maar ook van de toekomst. Er zijn twee trekken in dat werk, die maken, dat het zowel actuele als blijvende betekenis heeft. Ik bedoel het volgende. Toynbee is niet de eerste, die gezegd heeft, dat Europa niet het middelpunt en het hoogtepunt vormt van de geschiedenis der mensheid - velen hebben het vóór hem gezegd en hebben zelfs min of meer gepoogd de geschiedenis der mensheid te schrijven vanuit een universele geesteshouding. Maar Toynbees blijvende verdienste zal zijn, dat hij de eerste geweest is, wiens kennis omvattend, wiens geest onbevangen genoeg was, om ons een waarlijk universele geschiedenis te geven, een die ernstig genomen kon worden. In de grond van de zaak komt dat, omdat Toynbee volkomen en, naar ik meen, terecht overtuigd is, dat de eenheid van de wereld bezig is werkelijkheid te worden. Vaak, neen bij iedere gelegenheid, heeft hij over deze komende eenheid gesproken. Vanavond zal hij het weer doen. Misschien zou ik kunnen zeggen, dat dit zijn evangelie is. Maar hierin is zijn evangelie meer dan alleen maar een geloof. Harde feiten leren ons, dat de geschiedenis van de laatste tachtig jaar ondanks alle bezwaren en tegenwerpingen niet op een andere manier kan worden uitgelegd. Enige jaren geleden was ik in Indonesië en daar ik mij in Midden-Java bevond, bracht ik, zoals vanzelf spreekt, een bezoek aan het oude tempel-complex van Lara Djonggrang, gewoonlijk Prambanan genoemd naar de naam van het gehucht in de nabijheid waarvan het meer dan duizend jaar geleden gebouwd werd. Van zijn acht torenhoog oprijzende tempel-gebouwen is de middelste van de drie westelijke tempels de hoogste. Het is de voornaamste tempel, gewijd aan de Hindu godheid Sjiwa, de god van bloei èn vernietiging, van leven èn dood, waarin de oude mythen van India de cosmische kracht symboliseerden, die in zijn vernietigende aspecten even verschrikkelijk is als hij heilig is in zijn weldoende. Het beeld van SjiwaGa naar voetnoot1) kan men slechts bereiken door een hoge, steile trap te bestijgen. Aan de idee van Sjiwa ligt ten grondslag, dat alle tegenstellingen niet meer zijn dan de tegenstrijdige verschijningsvormen van een onbenoembare hogere eenheid daarachter. Het komt me voor, dat Toynbee een van de eersten ge- | |
[pagina 143]
| |
weest is, die weer doorgedrongen zijn tot het geheim van die oude wijsheid van Sjiwa. Hij heeft ingezien dat, evenals alle tegenstellingen, ook de tegenstelling tussen Oost en West slechts betrekkelijk is en bovendien dat dit inzicht de eerste voorwaarde is om die tegenstelling te overbruggen. Dit inzicht is groeiende onder ons en naar mijn mening is het de onvergankelijke verdienste van Toynbee geweest, dat hij de mensheid moreel en wetenschappelijk geholpen heeft en helpt bij het overbruggen van de tegenstelling tussen Oost en West. In dit verband zijn weten en handelen bezig één te worden. De eerste voorwaarde om te komen tot overbrugging van de tegenstelling tussen Oost en West, die dreigt onze wereld te verscheuren, is, naar ik U zei, haar relatief te zien in plaats van haar absolute geldigheid toe te kennen; de tweede, die er vanzelf uit volgt, is te strijden voor de vrede. Het werkelijke gevaar, waartegenover we ons gesteld zien, is niet de atoombom ook niet de waterstofbom, en zelfs niet de cobaltbom. Dat zijn slechts de symptomen en symbolen van de spanning tussen wat tegenwoordig Oost en West heet. Het werkelijke gevaar is derhalve die spanning zelf. Het werkelijke gevaar is de verdeling van de wereld in twee kampen. Eén wereld of geen is een slagzin van de V.N., maar tegelijkertijd meer dan dat, het is de waarheid. Zoals Masaryk, de grondlegger en eerste president van Tsjechoslowakije jaren terug reeds gezegd heeft: we bevinden ons op de drempel van een nieuw tijdperk, waarin de mensheid zich haar eenheid bewust wordt. Meer nog: in beginsel bestaat die eenheid van het mensdom reeds. Tussen haakjes - en hier komt mijn bezwaar weer naar voren - deze eenheid wordt in de grond niet tot stand gebracht door de godsdiensten, die even verdeeld zijn als zij altoos waren, maar door de prestaties van de technici, waardoor de afstanden ineenschrompelen. Het is onze taak - en dit is weer een bewijs, dat ik toch óók weer eens geestes met Toynbee ben - het is onze taak en die van de komende generatie, deze eenheid tot werkelijkheid te maken. We moeten helpen de spanning tussen Oost en West te overbruggen tot de tijd, dat er een betere wereld zal kunnen komen, waarin die fundamentele eenheid niet meer krampachtig verdedigd zal behoeven te worden, maar een vanzelfsprekende zaak geworden zal zijn. Ik zal eindigen. Ik vrees, dat ik reeds misbruik van Uw geduld heb gemaakt. U bent niet gekomen om mij te horen spreken over Toynbee, want U hebt het geluk hem zelf te kunnen horen. Mijn plicht was slechts, U te leiden naar de wijdse hoogten, vanwaaruit hij onze hele wereld overziet. Al gevoel ik zelf, dat het gebrekkig was, ik heb mij zo goed ik kon van die plicht gekweten. |
|