De Nieuwe Stem. Jaargang 10(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] H.W.J.M. Keuls Verzen Nu zijt ge dood, maar morgen wordt gij levend Tot in de toppen der onzichtbaarheid, Aan aardsch gewoel en leeg gerucht omzwevend En met een hart van elken last bevrijd. En vele stemmen, vroeger wederstrevend, Hebben uw lichten opgang begeleid; Waar and'ren duiz'len wordt gij zegen-gevend Uit stilte boven 't zuchten van den tijd. Zij die u zoeken en niet kunnen vinden Vermoeden uit hun onvervuld bestaan Een verren glans tevoren nooit geweten En hooren fluist'ring van geheime winden; Doch wie u vindt heeft reeds zichzelf vergeten, Als in een laatst ontroeren opgegaan. [pagina 130] [p. 130] In memoriam Mijn vriend, ik moet u bij mijn dooden voegen, Gij hebt het spel niet goed genoeg verstaan, Gij vrome dwaas beveiligd in uw waan Tot and're dwazen u opeens versloegen. Wij hebben samen in een licht gestaan Dat onze harten nauwelijks verdroegen, Wij bleven dolenden die niet meer vroegen Dan onbeklemd een eenzaam pad te gaan. De wereld heeft u haastig weggevaagd En toch was niemand ooit meer levensdronken Dan gij; nu is de fonkeling verzonken In leegte, die met heesche stem nog klaagt, En waar uw woord en lach hebben geklonken Weven zich dampen die geen wind verjaagt. [pagina 131] [p. 131] Franz Schubert Een stille straat met oude grijze huizen Beschenen door het liefelijkste licht, Daarin een mensch die luistert naar elk suizen En immer hoopt op een ontroerd gezicht. Hij is nog jong doch voelt zich reeds gewond En boordevol van onbestemd verlangen, Dat sappen trekt uit lucht en warmen grond En zich bevrijdt in zwervende gezangen. Wat doet de droomer met dien overvloed? Hij leidt hem in van God gewilde banen, Tot hij bespeelt zijn eigen hart en bloed En zingt van liefde en van bedwongen tranen. En uit de droomen rijzen visioenen: Gestalten scheemrend naar een blind verschiet, Waarin God en de wereld zich verzoenen, Dan wordt hij eeuwigheid en weet het niet; Waarna hij weerkeert tot zijn trouwe aarde Met de beloften van beken en wind, Tot de aarde die haar geuren toch bewaarde Voor een die meer verlangt dan hij ooit vindt. Hij was nog jong toen snel het einde viel, Maar o de schatten die hij achterliet: Zang van eenzaam geluk en rijk verdriet, Een eeuw'ge toevlucht voor de kranke ziel. [pagina 132] [p. 132] Ozymandias (Naar Persy Bysshe Shelley) Een vreemdeling vertelde uit een oud land: Twee steenen beenen zonder romp zag ik Rechtstaan in de woestijn. Daarnaast in 't zand Lag een geschonden hoofd, welks koude blik, Die bitt're lippen te beheersen scheen, Getuigt nog hoe de maker had ontward De passies overlevend, in den steen, De minachtende hand en 't stuwend hart. En op het voetstuk dit geschreven staat: ‘Mijn naam is Ozymandias, hoogste vorst: Aanziet mijn werk, gij macht'gen, en vergaat In wanhoop.’ Verder niets dan heete dorst Rondom 't geweldig puin, en de eenzaamheid Der eend're barre zanden wijd en zijd. Vorige Volgende