| |
| |
| |
W.F. Wertheim
Het eerste en het derde Rome
Ik weet nu toch wel helemaal zeker dat ik in het eerste Rome ben. De hoge muur van het Vaticaan sluit mijn gezichtsveld af naar links en naar rechts. Wanneer ik, de laatste warme zomerdagen, door de straten en steegjes van Rome dwaalde, had ik steeds het gevoel dat het niet echt was. Al die in groepjes pratende, lachende en ruzieënde mannen, vrouwen en kinderen, vooral veel kinderen, in de bochtige straatjes, op café-terrasjes, vanaf balconnetjes, waren bezig opera's voor mij op te voeren. Dat pleintje daar was de Cavalleria, en die kerk met die chic geklede dames was Tosca. En zelfs de audiëntie van de Santo Padre, zoëven in de St. Pieter met zijn in allerwonderlijkste pakjes gestoken ordebewaarders, de grote ruimte overvol met juichende applaudisserende jongelui uit vele landen van Europa, en op een troon onder een baldakijn de Paus met bestudeerde theatrale gebaren het volk minzaam begroetend, was toneel.
Maar deze stenen muren van het Vaticaan zijn toch heus echt. Hierachter verbergt zich ‘het geheim’, of beter: de macht, die zich hult in een geheimzinnig pantser. Er is iets beangstigends in deze muur, en tegelijk iets bekends. Ik meen te weten hoe het er van binnen uitziet. En opeens.... daar heb ik het: deze muur heb ik een paar dagen geleden ook gezien. Maar dat was niet in het eerste, maar in het derde Rome. De St. Pieter heette er St. Basiliuskathedraal. En het Vaticaan draagt er de naam Kreml.
Voor de zoveelste maal in deze dagen betrap ik mij op een aanvechting om vergelijkingen te gaan maken.
Ik had mij verbeeld toen ik in het K.L.M.-vliegtuig naar Praag stapte, dat het toevalsduiveltje er pleizier in had geschept mij voor de grootst denkbare contrastwerking te plaatsen en daarom voor mij deze onwaarschijnlijke reis over het derde naar het eerste Rome in elkaar had gezet. En nu ontdek ik tot mijn verbazing, dat het niet alleen mijn toevallig reisplan is, dat mij voortdurend tot vergelijken dwingt, maar dat er ook zoveel gelijkheid is tussen de twee stadsbeelden, dat de verschillen zich des te sterker opdringen.
Zo was ik in Moskou getroffen door de rustige opgewektheid, waarmee zich drommen voetgangers door de straten bewogen. Ik was geneigd geweest deze zichtbare en tastbare opgewektheid toe te schrijven
| |
| |
aan een sociaal systeem, dat de massa een redelijk heden waarborgde en een nog betere toekomst in het vooruitzicht stelde. Ik had deze vrolijke gezichten vergeleken met de ontevreden, vermoeide, onrustige trek, die op zoveel gezichten in West-Europa te lezen valt. Allicht, dacht ik, die eeuwige vrees voor werkloosheid, de angst voor wat morgen zal brengen. In Moskou heerste beslist geen werkloosheid. Op tal van hoeken en straten had ik muuradvertenties gezien - er waren er maar twee soorten: er werden arbeiders gevraagd, geschoolde en ongeschoolde, ingenieurs en timmerlieden, volwaardige en jeugdige om in opleiding te worden genomen; en er werd woonruimte gevraagd. Nooit werd er arbeidskracht aangeboden, en nooit een woning. Een duidelijker bewijs wááraan in de Sovjet-Unie gebrek bestaat, is ondenkbaar. Er zijn heel wat vervallen, houten of stenen, krotwoningen. En heel wat Moskovieten leven nog in een eenkamerwoning, smakeloos gemeubeld en overvol. Maar het bleek mogelijk om slecht te wonen en toch op straat een vrolijk gezicht te trekken. Natuurlijk, had ik gedacht, er wordt overal in een zo fantastisch tempo gebouwd, dat de woningnood na een tien jaar moet zijn opgeheven. Iedereen kan dat zien. Daarom lopen de mensen zo opgewekt en rustig - anderhalf maal zo langzaam als bij ons. Zij die geloven haasten niet, en de Russen geloven in hun toekomst.
En nu loop ik door Rome, en zie ik dezelfde opgewekte gezichten, diezelfde blijmoedigheid en hetzelfde rustige tempo op straat. Tenminste zolang ik naar de voetgangers kijk, want de auto's razen hier door de nauwe straatjes met zulk een snelheid, dat men zich voortdurend verbaast, dat er niet nog veel méér ongelukken gebeuren. En ik bedenk, dat ik gedurende de twaalf dagen in het Sovjet-rijk geen enkel verkeersongeluk heb gezien. Er was, ook daar, een uiterst druk autoverkeer. Maar het tempo was er over het algemeen bedaard, en de grote verkeersaders waren nog kort geleden sterk verbreed - kennelijk berekend op een verkeer van over een jaar of tien. Ook dat schijnt bij de planeconomie te horen. Maar de voetgangers in Rome lijken opgewekt; ondanks krotwoningen niet alleen - die zijn er ook in Italië nog overvloedig - maar ook ondanks werkloosheid. Zou deze opgewektheid dan toch iets met volksaard te maken hebben, die fopspeen voor de oppervlakkige tourist? Is er iets als een nationale stijl los van het economisch systeem?
En dan, als ik aan nationale stijl denk, besef ik opeens, dat er nòg een treffende overeenkomst is tussen Moskou en Rome. Beide zijn steden zonder gothiek. Rome is van de Romaanse stijl meteen over- | |
| |
gesprongen naar de Renaissance; en Moskou heeft dezelfde sprong gemaakt vanaf de Byzantijnse bouwwijze.
Het Katholicisme, Grieks of Rooms, is weids, overkoepelend en alomvattend, maar het streeft niet omhoog, naar de hemel. Het brengt de hemel, met zijn Pantheon van engelen en heiligen, omlaag. De grote gebouwen zijn laag en massaal; de gewelfde koepel is het maximum aan hoogtewerking, dat men er kan opbrengen. De stoute vlucht omhoog van de vereenzaamde toren ontbreekt er. Ook Moskou begint nu omhoog te streven. De nieuwste regeringsgebouwen, voorop de imposante Lomonosow-Universiteit op de Leninberg, zijn ware wolkenkrabbers. Maar zij zijn tevens massief, met een stevige aardse onderbouw. De ijle torens van Chartres of Parijs, Brugge of Haarlem mist men in het stadsbeeld van Moskou of Rome, evenals men er het volgroeid Protestantisme en individualisme in het geschiedbeeld mist.
Maar nu wil ik toch mijn aarzeling overwinnen en het Vaticaan binnengaan. Wie weet, wat de vergelijking tussen Vaticaan en Kreml mij niet al kan leren over de verschillen en overeenkomsten. Jammer genoeg heb ik de stem van de grote mannen van het Kreml niet gehoord zoals ik zoëven de Heilige Vader de deelnemers aan het bevolkingscongres in Rome hoorde toespreken.
Eén ding weet ik wel zeker: Pius XII heeft daarnet verklaard, dat hij er geen bezwaar tegen had, dat wetenschapsbeoefenaren, die tot zijn kudde behoren, ook de bevolkingswetenschap bestuderen; als zij maar nooit zouden vergeten, dat in laatste instantie hun wetenschap niets vermag; en dat alles afhangt van ‘la Providence’!
Deze woorden zou ik in het Kreml zeker niet gehoord hebben! De regeerders spelen er zelf voorzienigheidje - en, voorzover ik kan beoordelen, met talent en succes.
En toch hebben de muren iets gemeen. Beide muren beschermen een wereldmacht - maar symboliseren tevens een zekere afsluiting van de buitenwereld. Hoe handhaaft die macht zich? Welk een hoogmoed om zulk een vraag in een verblijf van een luttel aantal dagen in elk der machtscentra te willen oplossen! Ik kan hier alleen naar uiterlijkheden oordelen. En die uiterlijkheden spreken totdusver, zolang ik vóór de muur sta, niet erg duidelijk. Ja toch, ik zie hier, aan deze zijde van de Tiber heel wat zwartrokken - de handhavers hier op aarde van het goddelijk gezag. Beslist meer dan ik geuniformeerde lieden - politie of leger - in Moskou zag!
In Vaticaanstad kan ik enkel naar binnen als museumbezoeker. Dat is weer een overeenkomst. Ook aan het Kreml brachten wij een be- | |
| |
zoek, dat enkel kerken en musea gold. Hier in het Vaticaanmuseum geldt één beperking. Vrouwen mogen niet naarbinnen zonder een doekje, al is het nog zo dun en nietig, over haar blote schouders te hangen. Maar verder? Wat een merkwaardige overeenkomst! Het Pauselijk gezag imponeert het publiek met de grootsheid van de kunst van eeuwen, voortgebracht onder de hoede van kerkelijke en koninklijke hoogwaardigheidsbekleders. De Sixtijnse Kapel zou indrukwekkend zijn, als daar niet het marktgeschreeuw was van gidsen, die hun waar in vele talen aanprijzen. De kleuren van Michelangelo zouden mij imponeren - maar daar heb je weer die hinderlijke, voor de zedigheid eromheengeschilderde lendendoekjes. Toch is de bezoeker, ook al ging hij naar binnen in het vaste besluit critisch te blijven, onder de indruk van al deze soms wat overdadige schoonheid en praal.
Maar de heersers van het Kreml doen precies hetzelfde! De trotse overwinnaars van Kerk en Czaar zien er geen been in dagelijks voor duizenden bezoekers de macht, pracht en schittering van het verleden te doen herleven! Al die wondermooie basilieken, in hun oorspronkelijke staat hersteld en met grote zorg onderhouden, al die rijkdom aan goud, zilver en juwelen achter vitrines, alle symbolen van de macht en rijkdom van de Romanows, geschenken van Westerse en Turkse koningen en vorsten, gouden karossen, zadels, bokalen, klokken, colliers - er komt geen eind aan al die praal. En dat alles wordt ons vertoond zonder een zweem van spot of hoon, zonder dat ook maar met één toelichtend woord wordt aangeduid, dat dit alles behoorde tot een tijd van rijkdom van enkelen en ellende voor velen. Zouden de Kremlheersers zich toch enigszins voelen als voortzetters en bewaarders van een oude czaristische traditie? En accentueren zij daarom toch een continuïteit althans met de paar werkelijk grote figuren onder de Czaars: Peter de Grote en Iwan de Verschrikkelijke?
De Sovjet-macht heeft het verleden overwonnen - grondig overwonnen. Het is er nog wel. Ik bezocht in Moskou een kerk, die tjokvol was. Misschien omdat er niet zoveel kerken meer dienst doen. In het maatschappelijk leven bezitten zij kennelijk geen grote invloed meer; het kostte mij nogal wat moeite, op Zondagochtend een kerk te vinden, waar dienst was. Allerlei mensen die ik de weg vroeg, wisten er geen in de buurt - en dat terwijl er een vlakbij bleek te zijn. Ook overigens was deze kerk een symbool van het verleden - de bezoekers waren overwegend oudere vrouwen, en het voorportaal was de enige plek in de Sovjet-Unie waar ik bedelaars zag. Erg bang is men op het Kreml kennelijk niet voor dit verleden. Men laat de kerk en die paar
| |
| |
bedelaars, die wel zo edelmoedig zijn de kerkgangers in de gelegenheid te stellen goed te doen, betijen, voert wel enige propaganda tegen de godsdienst, maar ook weer niet al te scherp. In de Lenin-bibliotheek merkte ik een stand op met anti-godsdienstige propaganda onder het motto: ‘godsdienst is de vijand van wetenschap en vooruitgang’. Onze begeleidsters vonden het kennelijk niet prettig, dat ons oog juist daarop viel en wij er een kleine notitie van maakten. Men loopt met de anti-godsdienstige propaganda, anders dan kort na de revolutie, niet te koop. Onder de bezoekers op het Kreml (dat men slechts in groepen, met speciale toestemming, mag bezoeken) bevond zich ook een groep Grieks-Orthodoxe priesters, die zo de kans krijgen hun vergane glorie te betreuren. Het Sovjet-regime toont eerbied voor het verleden; het heeft er voldoende mee afgerekend, om er niet bang voor te hoeven zijn. Maar het legt het accent op de toekomst.
En Rome? Hier regeren de doden. Zij regeren op het Vaticaan. Maar zij heersen ook daarbuiten. Rome is een stad van ruïnes; maar van keurig geconserveerde ruïnes, die alle hun functie vervullen van bevestiging der kerkelijke macht. Ook de Kerk heeft, destijds, kans gezien de continuïteit met het grote, oude, heidense Rome te bewaren. De fantastische ruïne van het Colosseum, de onmetelijke arena waar vroeger Christenen ten strijde werden gedreven tegen wilde dieren, werd op Pauselijk gezag als monument gerestaureerd. Op het Forum staan Christelijke reminiscenties vlak naast de heidense ruïnes, alle als symbool van het ongedeelde grote Rome. Wie het oude, heidense Rome voor zijn ogen wil doen herleven, vindt overal op zijn weg het Christelijke Rome, dat zich binnen zijn gezichtsveld schuift met de woorden: hier ben ik. De roem van het oude Rome moet ook op het nieuwere, het Christelijke, het eerste Rome afstralen. Maar de blik blijft op het verleden gericht.
De doden regeren. Ik steek, terugkerend van het Vaticaanmuseum, de Tiber over. Vanaf de Ponte S. Angelo, heb ik een mooi overzicht over de steenachtige oevers, de stenen ruïnes, de stenen huizen. En weer heb ik associaties. Maar ditmaal niet met de brede Moskwa, maar met de veel Zuidelijker gelegen Koera. Mijn Russische reis heeft mij namelijk ook naar Tbilisi gevoerd, het vroegere Tiflis, helemaal in Georgië - en ja, eigenlijk heeft deze stad en deze streek met Rome en het Tiberdal veel meer gemeen dan het gebied van Moskou. Ook in Moskou trof ik zomerhitte - ongekend dit jaar aan de Noordzee - maar de hitte in Tbilisi was, als in Rome, nog meer verzengend. Ook in de Georgische stad leefde men grotendeels buiten; de mensen waren er
| |
| |
overwegend donker, en niet blond als in Moskou. Ook de Georgiërs zijn trots op hun oudheid - en vele monumenten getuigen van vroegere grootheid. De sober ingerichte kelder met ikonen en triptieken in het kunsthistorisch museum van Tbilisi is van een schoonheid die alles overtreft wat ik in Rome vond. En de zeer oude kloosterkerk van Mzcheta, in een grijze oudheid hoofdstad van Georgië, is een prachtig instandgehouden monument van Georgische kunst gedurende vele eeuwen. Men eert er de doden evenzeer. Maar heersen zij er ook?
Tbilisi en Rome zijn omgeven door een steenachtige, onvruchtbare streek. Gisteren nog had ik gelegenheid deze omgeving in mij op te nemen op weg naar de ruïnes van Ostia, de oude haven aan de thans verzande monding van de Tiber. Maar terwijl Rome nog prat gaat op de ruïnes van zijn aquaeducten uit een ver verleden, hebben de Georgiërs net een nieuw irrigatiewerk voltooid, dat zo straks de droge stenen grond in vruchtbare velden zal omtoveren.
De doden regeren in Rome. Ik bevind mij boven aan de Scala Santa, de heilige trap aan het plein van het Lateraan, en kijk met verbazing, hoe een nooit eindigende rij mannen en vrouwen geknield de trap beklimt, bovenaan gekomen een met een cirkeltje aangegeven plek kust, en met extatische ogen uit de geknielde positie tenslotte oprijst. Volgens de overlevering is dit de trap, die vroeger in Pilatus' paleis stond en dus enige malen door Chrisms moet zijn betreden. De plaatsen waar zijn bloeddruppels vielen, zijn plekken van bijzondere verering. Gelukkig kon ik langs een andere trap op normale wijze boven komen; ik had dit schouwspel en vooral die extatische ogen niet graag gemist! Maar welk een macht die deze voortdurende mensenstroom op de knieën dwingt!
Maar heb ik iets dergelijks niet al eerder gezien? En opeens moet ik terugdenken aan het Lenin-Stalin-Mausoleum op het wijde Rode Plein, waar de beide revolutionnairen, gebalsemd en opgebaard, naast elkaar liggen en waar dagelijks eindeloze rijen bezoekers langs trekken. Ook onze groep Nederlandse bezoekers had deze bedevaart afgelegd, en wij hadden de verering waarmee de grote leiders worden omringd mede ondervonden. Regeren dus ook daar de doden? In ieder geval knielt men in het Mausoleum niet; men loopt er stil voorbij de gebalsemde figuren. Toch is dit kennelijk, ook voor de Sovjet-jeugd, wat voor de godsdienstige de kerkgang is. Ik hoorde een meisje voor mij zeggen, dat zij reeds voor de derde maal het Mausoleum bezocht sinds Stalin's dood.
In ieder geval zit in dit Mausoleum toch een element van toegeven
| |
| |
aan van ouds bij de Russen aanwezige behoeften tot persoonsverering.
Overigens worden de doden in Moskou zeker niet met overdreven zorg omringd. Ik zag door de straten van Moskou een begrafenis voorbijkomen - een eenvoudige kist, met enkele bossen bloemen erop, op een vrachtauto, en enkele mensen liepen erachter aan.
En nu zie ik in Rome een begrafenisstoet bij een kerk. Een lange rij rijtuigen, een bloemenweelde, zoals ik die zelden heb gezien, en drommen belangstellende mensen eromheen.
De doden regeren. Rome is een stad van ruïnes. Maar de levenden voelen zich kennelijk niet moedeloos en terneergeslagen. Overal tussen de ruïnes vindt men er een krioelend leven, een blijheid en een levenslust, en een voelbare en zichtbare dynamiek, die te sterker afsteken bij de eerbied voor eergisteren, die de machten van vandaag tot elke prijs willen afdwingen.
Niet alleen mensen krioelen te midden van ruïnes. Het wemelt in Rome ook van katten. Mijn reisgenoot in Rusland, Presser, heeft gedurende ons hele verblijf in dat land welgeteld vijf katten ontdekt. En nu zie ik, alleen al bij het Pantheon, er een tien tegelijk. Ik heb geleerd, in deze dagen aan de kleinste uiterlijkheden betekenis te hechten, en nu tracht ik ook aan dit verschil een diepere zin te ontdekken. Met een beetje fantasie lukt zoiets altijd wel.
En ineens, terwijl ik naar die zich behaaglijk in de zon koesterende katten sta te kijken, wordt de symboliek ervan mij duidelijk met dat volstrekte zekerheidsgevoel dat de intuïtie begeleidt. Die veelheid aan katten in Rome symboliseert de over-accentuering van het vrouwelijke in de vrouw. Het leven in de Sovjet-Unie legt merkwaardig weinig nadruk op het sexuele. Niet alleen op straat ziet men geen vrijende paartjes, zelfs in de cultuurparken heerst een voor ons opvallende ingetogenheid. In de kranten, in bioscoopaffiches en ook in de schaarse reclames ontbreekt iedere opzettelijke zinnenprikkeling. De verhouding tussen de sexen is er gezond, kameraadschappelijk. Het sexuele maakt niet de indruk met dwang onderdrukt te worden en in schuilhoeken van het menselijk bestaan te blijven broeien, zoals onder de Christelijke taboes. De positieve gerichtheid van het leven van man èn vrouw op buiten het sexuele gelegen doeleinden verzwakt de aandacht voor het zinnelijke. De Russische vrouw vormt niet een uitgesproken deuxième sexe. De verschillen met de man zijn minder geaccentueerd, het rangtelwoord anderhalf zou hier eerder op zijn plaats zijn. En hetzelfde geldt voor de zuidelijke Georgische vrouw. Men had ons in
| |
| |
Moskou gezegd, dat de Georgische vrouwen zo mooi waren. Bij terugkeer in Moskou moest ik verklaren er niet op gelet te hebben. Ik had overal waar ik reed alleen naar de voeten gekeken, om te zien of in dit Aziatische land, vóór de Revolutie nog vergelijkbaar met het naburige Iran, de mensen nu geschoeid liepen. Ik kon gerust zijn. De volwassenen droegen practisch zonder uitzondering schoenen - op zichzelf reeds een revolutie in een Aziatisch land!
Maar bij de vrouwen in Rome is alles er op gericht, dat niet alleen naar hun voeten wordt gekeken. Zij zijn eer oversexed dan undersexed. Zij accentueren het katachtige, het wijfjesdier - destemeer naarmate zij uiterlijk zediger zijn. Niet zij vormen hier de sexe d'un et demi, maar de zwartrokken die je hier overal op je weg vindt. En deze gefrustreerden bevorderen juist door de nadrukkelijke taboes de gerichtheid van de grote massa op het sexuele. Zij dwingen door een voorschrift als die van het omgeslagen flieterdoekje bij de ingang van de kerk, het Vaticaan of de bedevaartplaats, de aandacht in de richting van het zinnelijke, in plaats van - als de Sovjetsamenleving - de aandacht ervan af te wenden.
Of is het toch weer een kwestie van ‘volksaard’? Deze keer weiger ik zulk een verklaring te aanvaarden. Waarom zou de zuidelijke Georgische vrouw van nature minder vrouw zijn dan de Italiaanse? Hier kan ik alleen in het sociale systeem en de maatschappelijke structuur een verklaring vinden voor het uiterlijk verschil.
Daar komt bij, dat Rome zijn centra heeft van luxe, waar niet meer de kerk, maar veeleer de vreemdeling-tourist de toon aangeeft. Hier bloeit de sexappeal in zijn veramerikaniseerde en gecommercialiseerde vormen. In het Moskouse straatbeeld miste ik elke luxe. Voorzover er in de Sovjet-Unie standsverschillen zijn, openbaren zij zich niet in het uiterlijk van de stadsmensen. Allen zijn eenvoudig, netjes gekleed, zonder veel kleurigheid en zonder een zweem van elegance. Textiel is er overwegend een utility-product. En in de schouwburg is het niet anders. En zelfs in het subtropische lustoord aan de Zwarte Zee, Soechoemi, met zijn badhotels, palmenlanen, sanatoria en bergterrassen, vonden wij geen sporen van een nieuwe aristocratie of zelfs bourgeoisie, maar de eenvoudige arbeider en arbeidersvrouw, die er hun vacantie kwamen doorbrengen in ongedwongen vrolijkheid.
Alles van en voor het volk; dat is het hoofdmotief dat door het hele Moskouse leven heenspeelt. Rome heeft zijn Via Vittorio Veneto met de rij dure hotels en luxueuze caféterrassen; het heeft zijn Monte Pincio waar studenten, opgedofte vrouwen, leden van de gegoede bur- | |
| |
gerij 's avonds komen genieten van de zoele wind en van het uitzicht. En, terwijl ik over de balustrade naar de verlichte stad kijk, moet ik terugdenken aan het cultuurpark op de rots boven Tbilisi, met een nog veel mooier uitzicht over de avondlichtjes, die aan weerskanten van de rivier als een sterrenhemel schitteren. De bezoekers van het cultuurpark waren kennelijk gewone arbeiders die met de funiculaire bovenkwamen om zich na de vermoeienissen van de dag te ontspannen. Zulke cultuurparken treft men in elke stad van de Sovjet-Unie aan; in Moskou waren er minstens vier grote en nog een heleboel kleinere; en nog steeds zie ik voor mij het beeld van die massa van honderden en honderden die in het Gorkipark te Moskou bij de vallende duisternis vol aandacht luisterden naar de voordracht van verzen, of van fragmenten uit de ‘Dode Zielen’ van Gogol.
Cultuur voor de massa - dat is in Rusland niet enkel een leuze, maar ook een levende werkelijkheid. De propvolle musea getuigen ervan. De tot de laatste stoel bezette leeszalen in de Lenin-bibliotheek getuigen ervan. De rijen wachtenden in de boekwinkels getuigen ervan - een Rus kán nog, anders dan de Hollander, geduldig wachten. Mijn buren in de metro, verdiept in verzenbundels of in dikke boeken, gewoonlijk klassieken, oorspronkelijk Russische of vertaalde, getuigen ervan. En ook de nieuw-gebouwde stations in de metro getuigen ervan; zij beelden in een reeks van taferelen het volk van de Oekraine, het volk van Wit-Rusland uit; in het station dat gewijd is aan de oorlogshelden worden niet beroemde generaals of maarschalken vereeuwigd, maar de representanten van de verschillende wapens: de infanterist, de matroos, de vliegenier, de partisaan. Dagelijks stromen 2½ millioen passagiers - een aantal dat overeenkomt met meer dan 1/3 van de totale bevolking van Moskou! - over de geriefelijke roltrappen en door de brede, soms wat protserige maar nu en dan bepaald indrukwekkende hallen, en krijgen deel aan het besef, dat dit imposante, ondergrondse complex van en voor henzelf is.
De enorme landbouwtentoonstelling aan de rand van Moskou is in de eerste plaats bedoeld als leerschool voor de gewone boer, uit onverschillig welke streek van de Unie. Het landelijk publiek op het tentoonstellingsterrein weerspiegelt deze bedoeling volledig. Vergelijk daarmee, of met die volle cultuurparken, eens het machtige door Mussolini gebouwde tentoonstellingsgebouw vlakbij Rome, de Exposizione Universale Romana, dat 's avonds een volkomen uitgestorven indruk maakt.
En ook onderwijs is niet langer een privilege voor een kleine, be- | |
| |
voorrechte groep. In de steden is een tienjarige schoolopleiding reeds verplicht. Op het platteland is de leerplicht voor het ogenblik nog zevenjarig, maar er wordt hard op aangestuurd, dat ook daar aan het eind van het lopende Vijfjarenplan een verplicht tienjarig school-systeem kan worden ingevoerd; en dat over het hele onmetelijke gebied van de Sovjet-Unie, met inbegrip van zijn Aziatische gedeelten! In de kolchoz, die wij in Georgië bezochten, wordt dit jaar het negende leerjaar ingevoerd.... tegen 1956 zal men klaar zijn om aan het plan te voldoen. En het hoger onderwijs in de Sovjet-Unie wordt op het ogenblik gevolgd door 1,1 miljoen studenten - nog afgezien van het halve miljoen dat zich, naast het gewone werk, door schriftelijke cursussen op de universitaire examens voorbereidt.
Een blik in het ‘Italian Statistical Abstract 1954’, dat mij in Rome werd geschonken, leert mij, dat het aantal normaal ingeschreven studenten daar, evenals in ons land, niet boven de 3‰ van de totale bevolking uitkomt, tegenover de 5‰ in de Sovjet-Unie, en, wat nog belangrijker is, dat het aantal inschrijvingen zich er in dalende lijn beweegt. De studenten op de Monte Pincio onderscheiden zich ook uiterlijk duidelijk van het gewone volk; zij vormen nog een bevoorrechte minderheid.
Cultuur voor de massa - maar betekent dit ook dat de cultuur in de Sovjet-Unie op een massaal, vlak niveau blijft staan? Wordt dit quantitatieve ideaal verwezenlijkt ten koste van de qualiteit?
Soms lijkt het erop. De nieuwe Sovjet-schilderkunst, al die taferelen ‘naar het leven’ aan de lopende band vervaardigd volgens de voorschriften van het ‘socialistisch realisme’, met een techniek die is blijven staan bij Delacroix en vaak zelfs niet boven Pieneman uitstijgt - het heeft ons niets te zeggen. Een wandeling door de propvol gehangen zalen in de Tretjakow-Galerij kan - behalve dan de paar zalen met de pre-revolutionnaire meesters Rjepin en Soerikow - alleen maar verveling wekken. En ook de architectuur van de nieuwste wolkenkrabbers, in de metro, op de landbouwtentoonstelling, kan ons hoogstens imponeren, maar brengt ons zelden in verrukking.
De textiel is eveneens een massaal utility-product geworden, en van een wooncultuur is in de bekrompen en overvolle Russische stadswoning evenmin sprake.
Maar allereerst geldt deze karakteristiek zeker niet voor de hele Sovjet-cultuur. Op muzikaal gebied bijvoorbeeld wordt door de Russen, zowel scheppend als uitvoerend, een verfijning bereikt, die men haast nergens ter wereld vindt. Maar ook overigens kreeg ik sterk het
| |
| |
gevoel, dat men in Rusland op een punt was aangeland, juist door het bereiken van een zeker massaal niveau, van waaruit men naar verfijning kan streven. De kopers van gebruiksgoederen in de winkels stellen steeds scherpere eisen van smaak en qualiteit. In de litteratuurcritiek is er een felle reactie van de kant van een aantal schrijvers, die zich stellig door een deel van het publiek gedragen weten, tegen de schematisering van alle kunstuitingen.
Misschien kan men de liberalere sfeer, die er sinds enige jaren onmiskenbaar is, mede in verband brengen met een streven, nu een zeker massaal niveau is bereikt, naar verfijning en naar grotere individuele vrijheid om van schemata af te wijken en te experimenteren.
Wie zal na zo een kort bezoek uitmaken, in welke opzichten de Moskoviet of de Romein vrij of onvrij is? Aan axiomata - dogmata zouden wij zeggen - gelooft zowel de Communist als de Katholiek. Zowel het Vaticaan als het Kreml is ommuurd. Hoeveel speelruimte laten deze dogmata aan de individuele gedachtenvlucht? Het marxistisch-dialectisch denken waarborgt tenminste een voortdurende aanpassing van de theorie aan zich wijzigende omstandigheden, ook al wordt dit marxistisch denken, tegen zijn wezen in, dikwijls veel te absolutistisch gehanteerd. Een stelling is juist òf onjuist, een schrijver is goed of hij deugt niet. Toch zit er beweging, ook in het theoretisch denken. De tradities van het Vaticaan, het streven der herders om de kudde met wonderen, met wentelende zonnen en schreiende beelden, met de teruggevonden gebeenten van Petrus en met heilige jaren bijeen te houden, zijn dood gewicht, terwijl er in het derde Rome een dynamiek heerst, die voorlopig het Sovjetleven voor verstarring behoedt. De verhoging van het levensniveau, de verbreding van het onderwijspeil scheppen een klimaat waarin het publiek steeds meer vragen gaat stellen, die steeds moeilijker met dooddoeners of machtswoorden zijn te beantwoorden.
En dan is er nog een verschil. Rome belemmert de individuele gedachtenvlucht, omdat het terug wil of, op zijn best, wenst stil te staan. Moskou belemmert vrijheden, omdat het zo snel mogelijk vooruit wil, en in de vaart niet geremd wil worden door buitenbeentjes, lastposten en weifelmoedigen. Het hecht zóveel betekenis aan wetenschappelijk gelijk of ongelijk, omdat het het verworvene onmiddellijk in practijk wil brengen, ten bate van de massa, zonder daarbij door relativistische of oppositionele bedenkingen geremd te worden.
De tijd lijkt mij niet eens ver af, dat Moskou zal ontdekken, dat die buitenbeentjes, lastposten en weifelmoedigen vaak zeer waardevolle
| |
| |
elementen kunnen zijn, juist voor de vooruitgang - dat zij het zout der aarde vertegenwoordigen.
In de tuin van het apenlaboratorium in Soechemi, waarin experimenten worden verricht ten bate van de medische wetenschap, had ik een gesprek met een Georgiër, zoals ik er verscheidene tijdens mijn verblijf in de Sovjet-Unie mocht voeren. Wij spreken over de vraag of studenten in de eerste plaats kennis moeten verzamelen, dan wel zelfstandig moeten leren denken. Een meisje op dezelfde bank, kennelijk studente, zit gespannen te luisteren. Achter ons zijn een paar potige vrouwen bezig zware kisten met apen uit een vrachtauto naar het laboratorium te sjouwen. De beesten in de kisten maken een hels kabaal. Als wij opstaan zeg ik: ‘U kunt alles plannen behalve de menselijke geest. Want dan krijgt U zoiets als een krijsende aap in een kist’. De Georgiër knikt; begrijpt hij wat ik bedoel?
Ik daal langs de trap van de Monte Pincio naar de Piazza del Popolo en voel weer om mij heen de opgewektheid en latente energie van het volk van Rome. Ook hier is dezelfde dynamiek als in de Sovjet-Unie in potentie aanwezig. Maar hoeveel ervan wordt niet verspild aan uiterlijk vertoon en aan de wens om hetzij het andere geslacht, hetzij de talloze heiligen te bekoren. Dit volk van Rome wacht slechts op de kans om, temidden van de ruïnes en de opera-enscenering, het echte wonder van een nieuw Rome te bouwen. Een waarlijk herboren, dynamisch Rome, rechtmatige erfgename van het klassieke Rome. Niet een Rome, waar men vol trots wijst op oude verloren dingen, als waterbouwkundige werken en warme baden en helemaal vergeet er nieuwe te bouwen; noch een Rome, waar men de ‘res novae’ slechts gebruikt als aanleiding om in Encyclieken tot eerbied voor de traditionele waarden te vermanen. Maar een vierde Rome, dat de schoonheid van het eerste en de dynamiek van het derde Rome in zich verenigt, en waar de ‘res novae’, als in de Oudheid, uit de grond worden gestampt - door en voor het volk.
|
|