De Nieuwe Stem. Jaargang 9(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 587] [p. 587] Sonja Prins Weegschaal de aarde 1 reeruggen goud tussen donker zien is een orgel diepblauw en rood groene en gouden klanken en je gaat met je hand onwerkzaam van het bos naar het water de heldere wereld een zachte vin kust de franje op stengels wiegend en de schitterende kiezel glad als het woord in de mond je mond gesloten je hand onwerkzaam kijk in de put van je adem de stroom in de diepte van de aarde (het is gevaarlijk een touw kan breken de hersens tuin van verspreide cellen) adem een weegschaal dalend en stijgend rustige zee van het leven ik ken je ik meet je ik hou van de warme wind om mijn schouders lucht van stro en het kaf dwarrelend door de open deur het geluid van de motor warme stapels warme balen warm stof in je longen nee ga terug verder terug voorzichtig je vingers tastend [pagina 588] [p. 588] langs de omheining voetje voor voetje onzichtbare drempel elk kind moet verkennen de vleugels van vlinders de blauwe verte de werking van dromen ik ken je ik meet je mijn hart mijn vlinders een zachte ochtend hoog was het gras je ogen zwijgend kom nader ik ken je hier was de drempel jij was een deel van de aarde mijn vlinders mijn vreugde verkennen is zwerven verkennen is meten je staat rug tegen schouders handen vol kralen seconden zonder te tellen ja jouw rug en de ander buigzame halmen dauw op de bladen groeizame nachten als een onderzeeboot verken je de zeeën als een meeuw leer je vliegen 2 de stad heeft zijn woning voor ieder ander de stad bij avond elke straatsteen een deksel brokkelig drijfzand glooiende krater verkennen een afgrond met duistere wanden verkennen is pijnlijk flakkerend dwaallicht achter de lampen laat mijn kind vrijuit gaan [pagina 589] [p. 589] op het frederiksplein was een schutting voor het verbrande paleis van volksvlijt ik keek naar de gedachte voor het eerst haar mond een carillon haar blonde haren verbaasd wij liepen samen eiland in de regen zoveel grijze gezichten maar mijn mond gesloten ik stond voor een fabriek met jongens en meisjes zonder te praten waar was zij de rijpe gedachte ik was verf op een doek de hollandse school de kleine boomstronk liefde een broeder een arme broeder een doveman je danste met steen aan je voeten een molensteen gebonden steeds zwaarder ik ken je de helft de helft danst nog zo laat mijn kind vrijuit gaan ach was je zelf maar beter liefde een stokroos met verschrompelde bladeren een van de velen een bos van stengels dicht op elkaar ik drong door en het woord stond open het woord is gedachte geen verlatenheid in gedachte geen wees geen ontheemde ik trad binnen de grote kring ik nam deel aan hun vreugde een vrije plek de gedachte het licht en de wolken [pagina 590] [p. 590] de stad vol kleuren zwart en wit en daartussen rechte hoeken en cirkels zuivere reeksen hollandse school nieuwe tijd saks gorter imperialisme delfts blauw de gedachte de gedachte een graanschuur en ik met mijn broeder ik keek en was ernstig vol ernst zonder woorden nee geel op de grond warm en bruin een bij kruipend een klein huis maar het stond open een vleugel nog niet gedroogd trillend met het geluid van de wolken een bol die ontkiemt wortels in een glas water en het zaad het rijke zaad ik zag het het was leven zonder einde dierbaarder dan het leven droom een plant met vruchten een handvol een boomgaard kastanje barstend van leven warmrood in de zon 3 is het waar dat het kind ouder is dan de mensen het is alleen een stuk van jezelf meer niet je bent zelf groter je adem is groter je geduld de schoonheid van het huis de zon in het water zijn stem geluiden trippelen om je heen zijn hand zijn mond zijn stem [pagina 591] [p. 591] ribbels van de zee op het strand dunne schelpen onmetelijke ruimte jij voedt hem hij kijkt je aan hij slaapt in je armen je krijgt twee harten en elk hart bloedend radio in een auto tussen motor en wind plotseling een stem eigen stem vertrouwd het verhaal van verdriet een moeder rouwt en ik zelf verminkt mijn jongste waar is zij verlangen een kloppende wond ik word geslagen jarenlang ik schreeuw uit mijn land verminkte bloedeloze ik sta in de steppe mijn wrekende schaduw op het schavot onder galgen in het voorportaal van de oven mijn kinderen mijn verwanten mijn land Europa blauwzwarte scheur in de nacht ik zie in de wolken nog steeds boven ons walkuren de muzikanten spelen elke dag als de kolonne voorbijgaat ik word geslagen levend vlees dunne aderen zachte huid een zweep lachende mond lachend ik tel mijn kinderen ik roep om wraak [pagina 592] [p. 592] ik dwaal over de dodenvelden rusteloos en mijn stem mijn stem ken ik niet nooit meer te kennen de verdroogde bron het terugzien heldendom in de weegschaal gooi de onderscheiding in het gezicht van de generaal wat moet hij wie begrijpt het o god het verzet die ook nog arme schlemiel ons land een ballonnetje een proefballonnetje om te zoenen wie nu nog brutaal is de communisten buiten ons volk niets mee te maken niet nodig niet nodig ik keer terug naar mijzelf een turflaag droog en veerkrachtig pas op brandgevaar een oude leraar op zijn vroegere standpunt vriendschap het gesprek aan tafel de rustige adem liefde een landschap met grote hemel vrouw zonder leeftijd al je kinderen tezamen jouw rustige adem van de golfstroom strijkt over gewassen 4 zie de vlakte waarop wij staan een kudde schapen golft als zwart schuim van de helling rode en zwarte ijszee stille oceaan aarde een eiland [pagina 593] [p. 593] aarde een weegschaal grote rivier kronkelt door oerwoud ook onder de woestijn is water water en lucht en de aarde tussen hun vingers aarde een bol moederaarde kindaarde kleurig glas en een schaapje daarbinnen zie de vlakte waarop wij staan een hoge galg een weegschaal niemand geblinddoekt kruispunt van wegen ik ken je ik meet je ik ben een hond die werd geslagen oorlog de zweep de atoombom en weer zie ik de lachende mond van de domkop die zelf zal vergaan ik zie de laars de glimmende laars de handboei ik zie het schamele brood de barakken de strijders ik zie de bloeiende tuin de kolchos wij hielden van elkaar wij waren vrienden ik zie alle kleuren de bonte stad en de weide de meeuw en de havik hoop verdort als gras het glas is geledigd tweesprong van wegen grote vernietiging of het grote leven aarde een handbal en de handen de handen zij komen terug zij komen terug de graven gaan open vriend mijn vriend zover zijn wij gekomen dit ogenblik de naald voorbij de wijzerplaat [pagina 594] [p. 594] het vliegtuig buiten de dampkring vriend mijn vriend jij ziet het niet jouw ogen zijn gesloten jouw hand onwerkzaam zwart schuim komt de helling af zie de vlakte waarop wij staan zie de vlakte waarop wij staan Mei 1954 Vorige Volgende